3EBaaaa3Ea Zaterdag 23 Mei 1936 No. 21 JONGENSRUZIE. ie een arm, kind," zei Oom Wim, prettiger." hOom," snufte Fie, want met haar tranen, st had ze afscheid genomen van Moeder, afscheid voor vier lr e 1 Vader was een knappe profes- as nu op weg om in verschil den van Amerika lezingen te En natuurlijk ging Moeder met Maar wat Fie niet natuurlijk t zij, het eenige kind, niet mee- gebeurde nu toch heusch! Fie's mden het trekken van het eene ir het andere niet geschikt voor iden met Oom Wim en Tante buiten woonden, afgesproken, ij hen zou logeeren en eiken dag op en neer reizen naar school, vond het akelig: Vader en Moe- niet- in haar eigen stad te zijn, even na het eten kunnen aan- )ij een van de vriendinnen alles even naarHet was dan r een bleek en stil Fietje, dat ite Deh bij de voordeur met een n kus ontvangen werd, t erwijl hond, om Oom en haar heen :n paar dagen kwam de eerste ief van Moeder. Fie ging er mee kamertje zitten om er nog eens ;enieten, en onder het overlezen r op eens tranen van verlangen ir wangen. Terwijl ze daar zoo iet haar verdriet zat, streek er ;s haar beenen. Moor, de poes! ze keek het vrouwtje eens aan, zeggen wilde: „je hebt verdriet, meteen gaf ze Fie een kopje beenen, keerde zich weer om en euw een kopje. „Alsof ze me wil," dacht Fie, en ze nam Moor >t. die dadelijk tevreden aan het ging. is het begin van een vriendschap; Is Fie in het vervolg haar huis- ïg maken, liep Moor mee, en lan op Fie's schcot of troonde p een stapeltje boeken en knip- ijsneuzig, als Fie tegen haar sprak, maakte er een gewoonte van met te trekken, „om huiswerk te plaagde Oom. Hij lag dan aan eten en als Fie tegen de dieren cwispelde hij met zijn kleine Hij voelde anders meer voor tig vriendschapsbetoon: blaffen n haar opspringen, als ze thuis- n uitnoodigend weghollen en weer aen 'en smeekend kijken, of dan ook alsjeblieft met hem elen. il liet Fie zich dan ook niet lang krijgertje spelen in den tuin of verstoppen, dien Due moest op- f met de hark het grint omhar- enlijk was Due wat bang voor die t ding, dat zoo'n lawaai maakte, die tanden, waar hij voor zijn mden geen houvast aan had! iijnlijk had hij de hark eens op egen en er daarom zoo'n hekel elk geval blafte hij altijd hard t ding, ook al stond het maar gens tegen aan, en toch bedelde >m, dat je ermee aan den gang De hond en de kat, die waren haar troost, in dien eersten tijd. Ze huilde vaak van verlangen naar haar Ouders, maar ook omdat ze zich achteruit gezet voelde. „Uitbesteed hebben ze me," zei ze tegen het wijsgeerig snuitje van Moor en ze mokte en wilde niet merken, hoe Tante en Oom alles deden om het haar gezellig te maken Toen het voorjaar werd, maakten Tante en Oom met haar en Due heerlijke, lange wandelingen. Wat leerde ze toen veel over dieren en vogels en boomen en bloemen! Tante en Oom wisten altijd iets bijzon ders te vertellen. Je zag ook buiten zoo veel meer dan in de stad. En langzamer hand vond Fie het ook niet meer zoo erg om vroeg op te staan en naast Oom naar den trein te draven. Met den trein reizen was ook wel leuk, vooral als je op het achterbalkon van den laatsten wagen mocht staan! Dan suisde de wind fijn om je ooren en de bel van de locomotief hoorde je zoo gezellig klingelen. Leuk was het den afgelegden weg steeds smaller te zien worden. Met den dag zag je de strui ken langs de spoorbaan groener uitloopen en de kinderen van een bepaald baan wachtershuisje stonden altijd op post om te groeten. Eiken dag keek ze er naar uit en ze voelde, dat zij ook al op haar, Fie, rekenden. Ze schreef over alles naar Amerika, en Vader en Moeder daar zeiden tegen elkaar: „Fie wordt toch al opge ruimder en wat begint ze haar oogen te gebruiken voor het mooie in de na tuur! Tante Deh zei op een keer: „Breng eens een vriendin mee van Zaterdag tot Maandagochtend". Fie had een kleur ge kregen, zoo heerlijk leek haar dat en nu liep ze met Lies, de liefste vriendin, druk te praten over de logeerpartij.... „ja zeg, en dan kun je kennis maken met Due en Moor! En je slaapt bij mij op de kamer; die ligt op het Oosten en dan zet ik den wekker vroeg; dat doe ik wel meer, zie je, en dan kunnen we de zon zien opgaan, dat is zoo prachtig! En dan zal ik je mijn lievelingsplekje wijzen, waar ik in de hangmat lig te lezen. En als we dan heel stil zijn, komt een eekhoorntje uit de boo men naar beneden. Ik heb altijd pinda's bij me en hij komt telkens dichter bij me zitten om ze op te peuzelenenne enneo, we zullen het gezellig heb ben Nu, dat geloofde Lies ook en van pure verwachting gaf ze Fie zóó'n hartelijk kneepje in den arm. dat die „au!" riep. Toen lachten ze beiden Maar Zaterdag na den korfbalmiddag, toen ze hijgend nog net het treintje haal den, betrok de lucht.En toen ze van 't sta tion naar huis liepen, begon't druilerig te regenen. Jammer! Ze gingen toen maar dadelijk na het eten hun huiswerk ma ken, dat was dan tenminste achter den rug en kon hun verdere vacantiestemming niet verstoren! Terwijl ze een partijtje met Due stoeiden, bleek Moor zoek te zijn. Met regenjassen aan zochten ze den tuin en het aangrenzend stuk bosch af. „Zalig wonen jullie hier!" zei Lies en ze zag al les nog wel met regen en in het halfdon ker! Maar Moor vonden ze niet. Toen ze eindelijk druipend de hal binnenstapten, zat Moor daar haar vachtje droog te lik ken! „Miauw! hebben jullie om mij zoo'n drukte gemaakt?" scheen ze te zeggen, toen het vrouwtje haar opnam en tegen zich aandrukte.... Toen Fie Zondagmorgen wakker werd, Jan en Pietje hebben ruzie, Maar'k moet je vertellen nog: Jantje's Vader is professor, Pietje's Vader bakker toch. Plots'ling zegt Piet tegen Jantje: 'n Boekenworm, dat is je Pa! Janneman blijft even zwijgen En denkt daarbij ernstig na. Dan roept hij: Je hebt gelijk, maar Jouw Pa is een meelworm en 'k Kan niet helpen, dat ik later 'n Boekenworm toch liever ben! CARLA HOOG. (Nadruk verboden). hoorde ze de regendruppels op bladeren en raamkozijn tikken. „Dan hoet ik niet- eens mijn oogen open te maken en Lies ook niet te wekken", dacht ze. Die sliep nog als een marmot! Ze waren ook laat ingeslapen, zóó hadden ze gepraat en gekheid gemaakt. Nu.... zij zou Lies' voorbeeld maar volgen en ze draaide zich nog eens om. Tegen twaalf uur kwam een bolle wind opzetten en niet lang daarna kwam de zon door en straalde voor de rest van den dag uit een schoongewasschen blauwe lucht. Zoo konden ze fijn met el- - kaar 's middags een lange wandeling over de hei maken en voor de feestelijkheid aten ze op het terrasje achter Ooms stu deerkamer, beschut tegen den wind. En werkelijk, toen Lies na het eten met en boek in de hangmat lag en Fie op het mos bij haar zat, liet het eekhoorntje zich van tak tot tak zakken en kwam 't op den grond vlak bij zitten. Het draaide met zijn pientere kraaloogjes om te zien, of het niet zijn geliefde pinda's toegegooid kreeg. Nu, die kreeg het volop! Tot slot van de gezellige logeerpartij kwam de zon dien Maandagmorgen zóó prachtig op boven het dennenbosch aan den horizon, dat de meisjes er stil van za ten te genieten. In den schooltrein gezeten, zei Lies: „wat ben jij fijn uitbesteed; zoo zou ik best willen!" Lies wist wel, dat Fie zoo boos was geweest, omdat ze by Oom en Tante in huis moest! „Ja", zei Fie. „ik heb het er eigenlijk heel prettig en ze zijn ook lief voor me...." En terwijl ze zoogenaamd verdiept zat in het overlezen van geschiedenis-jaartallen, nam ze zich voor: in deze laatste zes weken liever tegen Oom en Tante te worden, opgewek ter en dankbaarder. Toen Fie weer bij Vader en Moeder in de stad woonde en het heerlijk vond, dat ze weer bij elkaar waren, vergat ze haar tweede tehuis niet. Dikwijls ging ze er met haar Ouders of met Lies heen, ook wel alleen. Altijd werd ze met open armen ontvangen en ook Due en Moor toonden hun vreugde, als het kleine vrouwtje kwam. Den hond en de poes miste ze thuis heel erg. Maar op haar verjaardag kreeg ze een klein poesje cadeau, een jong van Moor! „Eenig! En als ik nu nog maar een hond als Due had, dan zou ik niets meer te wenschen hebben!" Maar dat ging niet, vond Moeder, een groote hond in 'n huis met een klein stadstuintje! Ja, dat begreep Fie eigenlijk ook wel en je kon ook niet alles hebben, zooals je het wenschte; zij had al zoo veel om een te vreden meisje te zijn! HELENA A. H. MARCU#. k (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 19