Bouw nieuw schip voor de H. A. L. - Als de Betuwe bloeit DIE HOUTEN KLAAS 778le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Bïad FEUILLETON. LOCOMOTIEF ALS GANGMAKER. Te Elstree (Engel.) loopt een renbaan parallel met de spoorbaan. Sommige beoefenaars der paardensport profiteeren van deze omstandigheid om met den voorbijsnellenden trein een wedren aan te gaan. Wde er zal winnen. 1 Dit laat natuurlijk geen twijfel over. DE OUD-ONDERKONING VAN ENGELSCH- INDIE, LORD WILLING DON verlaat met zijn vrouw Bombay, teneinde naar Engeland terug te keeren. BETUWSCHE FOLKLORE BIJ BLOESEMPRACHT. Op initiatief van de V.V.V. te Tiel werden volksdansen in de bloeiende boomgaarden gehouden, welke dansen werden uitgevoerd door de schooljeugd» HUWELIJK IN DE SPORTWERELD. De bekende internationale hockey- speelster Nel Hofland werd met den heer J. P. J. de Ruiter in den echt ver-» bonden. Het bruidspaar bij het verlaten van het stadhuis te Naarden, waar hockey-speelsters een eerehaag vormden. DE BOUW VAN HET NIEUWE TLAGGESCHIP VOOR DE IIOLLAND-A M ERIK A-LI J N KATHERINE HEPBURN in haar nieuwe VORDERT GOED. Do ,,R.D.M. 200" wordt gebouwd bij de Rotterdamsche Droogdok- rol van Maria Stuart, in de nieuwe Maatschappij. Waarde ketelruimcn en machinekamers zullen komen. gelijknamige film. Naar het Engelsch van CHARLOTTE M, YONGE door J. I. en E. A. H. 47) „Dat nooit, als er een zilveren in huis is! Wat zou mrs. Denhem wel zeggen, als zij toevallig kwam?" „Ik wil geen thee schenken uit dat Sróote, zware monster!" „Nu, als jij het dan niet wilt, ik wel! Geef mij onmiddellijk den sleutel." „Die is van mij en ik ben niet van plan 01 te geven." „Kom, Ida," zei Herbert, dit dat gekib bel moe was. „Geef 'm nu, of we zouden waarachtig nog denken, dat jij het ding Weggedaan had!" „Het gaat jou niet aan!" Juist op dat oogenblik werd er gebeld. Er kwamen twee oude dames binnen, uie door de jongelui dan al heel saai ge zelschap werden geacht en dat verhaal Jan de ziekte van: „mijn zwager, lord Northmoor" was nu ook al zoo overbekend 'oor hen, dat ze zoo gauw mogelijk maak- len'dat ze wegkwamen naar het strand. „Het zal mij benieuwen wanneer oom ie bij zich zal laten komen," zei Ida. „Hij zal Je nu wel een ruime toelage geven." .„Praat er niet van! Ik word er ziek van, ~aik er aan denk. Is dat daar de oude, roode rots, waar ze het arme jong voor e' laatst gezien hebben?" „Ja, daar werd zijn hoed gevonden." „Heb je 'm gevonden? Die was zeker drijfnat?" „Praat niet van zulke verschrikkelijke dingen, Bertie! Ik kan het niet aanhoo- ren! O, daar is Rose Rollstone." Bij elke andere gelegenheid zou Ida haar uiterste best hebben gedaan haar broer en Rose Rollstone van elkaar te houden, maar op dat oogenblik was zij' dankbaar voor ieder onderwerp, dat zijn gedachten kon afleiden, en zoo verzette zij er zich in het geheel niet tegen, dat hij op Rose toetrad, haar de hand schud de en zei, hoezeer hij er zich over ver heugde, dat zij nu voor goed thuis kwam. Maar Ida mocht al doen, wat zij wilde, ze kon hem maar niet afbrengen van het neefje, van wien hij waarlijk zeer veel ge houden had. „Een alleraaivligst ventje," zei hij nu weer. „En hij had al zoo'n durf in zich! Je hadt eens moeten zien, als ik hem vóór mij op het paard zette! Dan had hij toch zoo'n plezier!" „En hij was ook zoo lief!" zei Rose. „En zoo aardig om- te zien met die groote, bruine oogen en die blonde krulletjes, zoo als ik hem laatst nog in de kerk ge zien heb." „Ik begrijp nog niet, hoe het gebeurd is! De vloed kan toch niet hoog genoeg zijn geweest, om hem weg te spoelen, toen hij om de rots heenkwam, of de andere kin deren zouden er ook niet naar toe gegaan zijn." „Och, ik denk, dat hij een golf achterna geloopen is," zei Ida haastig. „Weet je wel," begon Rose weer geheim zinnig, „dat ik hem dienzelfden avond nog met zijn kindermeisje heb gezien?" „Onzin, Rose! Wij gelooven niet aan geestverschijningen!" zei Ida. „Het had niets van een geestverschij ning. Je weet, dat ik terugging den twee den Pinksterdag, om mijn laatste kwar taal af te inaken op de kunstborduurzaak. Toen wij stopten op het Westhavenstation Noord, zag ik een man, een vrouw en een kind instappen en het trof mij, dat het jongetje master Michael was en de vrouw Louisa Hall. Ik geloof, dat ze de coupé binnenkeek, waar ik zat, en ik wilde haar juist vragen, waar zij hem mee naartoe nam...." „Onzin, Rose! Hoe kun je nu luisteren naar zulken nonsens, Herbert?" „Maar, dat is niet alles! Ik heb ze weer gezien, toen ik uitstapte. Ik wilde juist wat tegen haar zeggen, toen ik hen in de drukte uit het oog verloor; maar ik had weer dat gezichtje van master Michael opgemerkt; nü verschrikt en of hij op het punt van huilen was." „Je zult die mooie geestverschijnings geschiedenis overal uitbazuinen?" vroeg Ida lomp. „Maar Louisa kan geen geestverschij ning zijn geweest! Ik dacht, dat zij z'n kindermeid was, die hem ergens mee naar toe nam.Heeft ze „O, neen, ze is al lang geleden wegge stuurd, omdat ze flirtte met dien deug niet van een Rattler," zei Herbert. „Ze is er nu met hem vandoor gegaan." „Ze was met iemand, die veel van een zeeman had," zei Rose. „Zulken nonsens heb ik nu van mijn leven nog niet gehoord!" viel Ida uit. Herbert keek verrast naar haar door de heftigheid, waarmee ze dit riep, en vroeg: „Heb jij gezegd, dat die Louisa Hall er vandoor gegaan is?" „Wat kan t jou toch schelen, Herbert, wat zoo'n schepsel doet?" „Houd je mond, Ida!!" commandeerde hij. „Als jij niet spreken wilt, dan zal Rose wel wat zeggen." „Ja, ze heeft het gedaan," zei Rose op zachten, maar ontstelden toon. „Ik heb het gisteren pas gehoord, toen ik thuis kwam. Ze is aan het bureau van den Burgerlijken Stand met dien Jones, bijge naamd Rattler getrouwd en is er met hem vandoor gegaan. Zij moet het zijn, die ik gezien heb. O, zou zij nu zóó slecht zijn geweest, om master Michael te stelen?" „Dan is iemand anders zoo slecht ge weest!" zei Herbert, terwijl hij de hand legde op de arm van zijn zuster. „Ik weet niet, wat dit alles beduidt!" riep Ida, in de grootste opg#wondenheid, „nóch wat jij en Rose eigenlijk bedoelt met die afschuwelijke insinuaties. Maar Rose Rollstone heeft mij altijd gehaat!" „Ze weet niet, wat ze zegt," zuchtte Rose, zich met veel kiesheid terugtrek kend. „Laat mij los, Herbert!" riep Ida, toen ze zijn ijzeren greep voelde. „Neen, Ida, geen denken aan, tot je mij dit beantwoord hebt. Is het zoo, dat Mi chael niet verdronken is, maar dat hij weggevoerd werd door die vrouw?" vroeg Herbert en bleef haar aankijken met mannelijken ernst. „Hij is een ondergeschoven kind; hij is maar meegepakt, om jou den titel en alles te onthouden! Daarom heb ik het ge daan," snikte Ida en trachtte zich los te wringen. „Dus je hèbt het toch gedaan; dat be ken je. En wat üet> je met hem uitge voerd?" „Ik zeg je immers, dat hij in het geheel geen Morton is; het kind van de baker, dat ze enkel maar tot zich hebben geno men, om jou te vèrstooten. Ik ben er heelemaal achtergekomen inhoe heet 't ook weer?O, ja, in Botzen, maar Ma wilde zich niet laten overtuigen." „Neen, dat geloof ik wel. Hoe kan je nu denken, dat oom en tante tot zoo iets in staat zouden zijn?" „Herbert! Herbert! Je zult je zuster toch. niet in de gevangenis brengen door zoo te praten." „Eigenlijk verdiende je niet anders. En ik zou er je ook heenbrengen, als dat de eenige manier was om het ikind terug te krijgen. Ik weet niet, wat er eigenlijk wel erg genoeg voor je zou zijn! Die arme oom en tante, om nu zulk een ellende over hen te brengen!" Hij wrong de handen ineen, terwijl hij dit riep. „Iedereen zei, dat ze er niets om gaf. Ze heeft niets gevraagd, ze heeft geen traan gelaten, kortom, het is ieder opgevallen, zoo onmogelijk kalm als ze bleef, als ze toch zijn echte moeder was." „Ze moest zich wel zoo kalm houden, of het had oom den dood kunnen aandoen. Bertha heeft het mij alles geschreven, maar jij och, dat kan je toch niet be grijpen! Ida, ik kan niet gelooven, dat jij, mijn zuster, zoo iets verschrikkelijk slechts hebt'gedaan!" „Ik zou het ook niet gedaan hebben, maar ik was zeker, dat hij niet „Niet meer van dien onzin!" „Maar ze was in het geheel niet zooals een moeder!" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5