Achtste overspanning Moerdijkbrug - Aalsmeersche bloemenveiling DIE HOUTEN KLAAS 77ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. DE BEEEDIGING VAN RESERVE-OFFICIEREN, LUIT. TER ZEE DERDE KLASSE aan boord van Het wachtschip Koningin Emma te Den Helder. HET ESKADRON PANTSERWAGENS NAAR 's-HERTOGENBOSCH. Het eska- DE BLOEMENVEILING TE AALSMEER. Los en breed dron pantserwagens, dat Woensdag officieel te 's-Hertogenbosch is ontvangén, pas- uitgespreid worden de seringen per kruiwagen naar seerde Amsterdam. Overzicht van den stoet, bij het Leidsche Boschje. het veilinggebouw gebracht. DE ACHTSTE OVERSPANNING VAN DE MOERDIJKBRUG werd door de Wit's bergiugs- en transportonderneming van de werf van Penn en Bauduin te Dordrecht naar de Moerdijk versleept en op de pijlers geplaatst. Kijkje tijdens de werkzaamheden. DE CATASTROFALE OVERSTROOMINGEN IN DE VER- EENIGDE STATEN. Door den val van het water stroomt het met geweldige kracht door de huizen en groote gebouwen. WEDLOOP VOOR STUDENTEN IN ENGELAND. Allo mogelijke hindernissen moeten genomen worden. Jongens klimmen op een waterval. Naax het Engelsch van CHARLOTTE M. YONGE door J. I. en E. A. H. 27) „Neen, volstrekt niet; wij bezitten niets, dan wat oom Frank ons geeft. Ik kan het niet uitstaan, dat moeder en Ida altijd méér van hem willen hebben, want ik weet, dat hij niet precies doen kan, wat hij wil, en de menschen houden hem dan voor gierig. Daarom wil ik in mijn eigen onderhoud kunnen voorzien." „Maar als Herbert nu een lord is?" „Ik hoop, dat hij dit nog in lange niet zal zijn! Bovendien, hij zal zeker wel al het geld voor zichzelven moeten ge bruiken! En dan toch, ik vind het ook heelemaal niet vernederend, om onderwij zeres te zijn: tante Mary is het geweest en miss Arden ook en ze zijn alle twee toch wel zoo lief en goed, als je 't maar ver langen kunt! Als ik zoo was als zij, dan zou ik echt goed werk kunnen verrichten voor God en voor de menschen. Vind je ook niet, Rose?.Maar, o, daar hoor ik het rijtuig, dat je komt halen!" HOOFDSTUK XIX. De Dolomieten. De zomer was heel warm en ondanks de bekoring van het natuurschoon, dat voor onze niet verwende reizigers boven dien nog zoo nieuw was, vonden ze den tocht vermoeiend. Constance verkeerde voortdurend in een staat van geestdrif tige bewondering; zij werd enkel wat ge remd in haar genot, doordat ze zag dat oom en tante zoo doodop waren van dat in den trein zitten. Frank had veel last van hoofdpijnen en Mary dacht in stilte, dat haar kamenier er misschien niet zoo onverstandig aan had gedaan, toen ze weigerde, met haar ladyschap mee te gaan. Zoodra ze in de berglucht waren, knapte lord Northmoor veel op en tegen dat ze Innsbrück bereikten voeldehij zich alwaar zóó veel opgewekter, dat hij met genoegen een heel eind liep en het nlët opgaf, tot Constance en hij iedere voor stelling hadden weten te verklaren op het monument van Maximiliaan. Zijn vrouw was zoo doodop, dat ze dol blij was, dat hij aan Constance zulk aardig gezelschap had en zijzelve trok zich terug in het hotel om te rusten. Maar, zooals ze hem troostte: als hij nu al eens daar op ver kenning was geweest, dan zou hij haar naderhand des te beter tot gids kunnen dienen, als ze eerst beiden in Ratzes kracht hadden opgedaan. Bertha had volledige inlichtingen voor hen gekregen van mrs. Bury, een vriende lijke vrouw, die, terwijl toch al haar kin deren getrouwd waren, nog in de kracht van haar leven was en telkefis hier en daar op heel weinig door vreemdelingen bezochte plaatsen in het buitenland ver bleef. De trein bracht hen naar Botzen, waar het nog warmer was, en van daar naar Castelruth, van waar men Ratzes niet anders dan per muilezel of per draag stoel kon bereiken Beide middelen van vervoer stonden Mary evenzeer tegen, maar ze verkoos toch nog den draagstoel en de heele tocht was haar dus een ware lijdensweg, al hoewel ze haar best deed, om zooveel mogelijk blijken van bewonde ring te toonen voor de kegelvormige top pen van den Schlern. Gedurende eenigen tijd voerde de weg over het plateau van den Seisser Alp, een groote grasvlakte, waar het vee weidde en waar haar echtgenoot en haar nichtje met hun muilezels aan weerszijden van haar stoel kwamen rijden, in de hoop, haar in hun vervoering te laten deelen en te laten genieten van hetgeen zij geplukt had den: berganjelieren, hemelsblauwe gen tianen, schitterende klaprozen en derge lijke. De muilezels bleven er zich zoo kop pig tegen verzetten, haar te naderen, dat ze in voortdurende zorg verkeerde voor de berijders, terwijl Constance er dolle pret in had en zelfs de anders zoo ernstige Frank, zeker onder den Invloed van de prikkelende berglucht, in een jongens achtig opgewekte bui verkeerde; de berg toppen, die zij zoo bewonderden, schrik ten haar af in hun woeste eenzaamheid; op den gevaarlijk tusschen de afgronden uitgehouwen kronkelweg stond zij doods angst uit; dan weer ging het door einde- looze sparrenbosschen, waar niets te on derscheiden viel dan het ruwe. hobbelige pad. Eindelijk, toen een heele dag zoo voor bijgegaan was en zelfs Constance haar muilezel zwijgend bereed en er heel moe uitzag, werden de sparren wat schaar- scher. Ze kwamen nu aan een klein gras veld, waarop een soort chalet stond, in twee deelen gesplitst, die door een galerij verbonden waren. Maar Mary zag het niet ,want op dat oogenblik gleed er een steen uit, de dragers struikelden, vielen en sleepten den stoel mee, zoodat die overhelde. Constance, die vooruitgereden was met haar oom, hoorde het eerst een kreet: bei den stegen af en vlogen naar Mary, die ook gevallen was, maar nog deels in den stoel verward zat. „Raak haar niet aan!" riep Frank, ver getend, dat hij niet verstaan werd, en ter wijl hij haar optilde, toen de stoel terug geschoven was. Ze zei niets en verroerde zich ook niet, maar er werden allerlei stemmen verward door elkaar gehoord. Constance was te zeer van streek, om een enkel woord Duitsch te kunnen vinden en iets te vragen. Ineens kwam er een lange, slanke dame in een zwarte japon, met een grooten, wit ten hoed op en vroeg in het Engelsch: „Wat is er?" waarna ze neerknielde bij de bewustelooze gedaante en zei: „Ik hoop, dat het enkel maar een flauwte is. Laten we haar naar binnen dragen. Het zal beter zijn, als ze daar bijkomt." De dame zelve verleende krachtdadige hulp en nadat zij in het Duitsch enkele orders had gegeven, hielp zij Mary, be wusteloos als die nog altijd was, naar het hotel dragen, een laag, steenen ge bouwtje met een hoog, spits dak. Ten zeerste ontsteld volgde Constance met Lenchen, het Zwitsersche meisje, die, voor zoover zij te verstaan viel, verklaar de, dat een Zwitsersche drager nooit een misstap doet. Lady Northmoor werd naar een slaap kamer gebracht en Conny werd zoolang in een vertrek gelaten, dat zelfs op dit oogenblik zoo'n eigenaardigen indruk op haar maakte, dat de herinnering daaraan zich voor goed in haar geheugen prentte; het was een lang, smal vertrek, een echte pijpenla, met in het midden een ruw hou ten tafel, een paar vouwstoeltjes, een ezel en waterverf-aquarellen overal aan den muur geprikt; een groot valies, een paar boeken en een casettte. Het bleek de kamer van Mrs. Bury te zijn, die zij. als een geregeld bezoekster, geheel naar haar eigen behoeften en verlangens had kun nen inrichten. Uit het hooge, smalle ven ster met het zware luik aan den buiten kant had zij het uitzicht op het dorps plein, waar het kerkje stond met den puntigen toren, de huizen met dekspa- nen, in plaats van met pannen of leien op de daken, en hier en daar op een groepje dorpelingen, enkele in Tyroolsche kleederdracht. Er stond een priester met grooten hoed op, blijkbaar het laatste nieuws uit de krant besprekend met een man met een roode parasol boven het hoofd, een eind verderop zat een gezel schapje koffie te drinken onder een hoo- gen pijnboom, terwijl de woeste bergpie ken op den achtergrond purper en rood getint uitkwamen tegenover den diep- blauwen hemel. Wat zou dit alles heerlijk zijn geweest, als dit laatste kwartier nu maar te niet gedaan kon worden! Constance had nog niets naders gehoord. Lenchen en de goe dige eigenares van het hotel liepen af en aan. om dingen te halen, maar bleven nooit lang genoeg, om eenige inlichtingen te geven. Lenchen riep in het Duitsch om de kof fers, die op ezels waren geladen. Zoo was Constance dus nog niets wijzer geworden, toen ten slotte oom Frank binnenkwam, bleek en met een bezorgde uitdrukking op het gelaat. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5