De Koningin bezoekt de Jaarbeurs - De conferentie in Londen DIE HOUTEN KLAAS 77sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. DE AANKOMST VAN HITLER IN KARLSRUHE. DE BAL1LLAde Italiaansche jeugdorganisatie heeft gas-troepen gevormd. DE L0CARN0-310GEND- Hitler inspecteert op het vliegveld van Karlsruhe de De jongens bij de luchtbeschermingsoefeningen. HEDEN TE LONDEN. Mi* c g naster Flandiij. verlaat bet S.S.-eere-Compagnie. in volledige uitrusting. Foreign Office. OVERZICHT VAN DE GROOTE BELANGSTELLING VOOR HET FOREIGN OFFICE TE LONDEN. -De Italiaan sche gezamt, Grandi verlaat het gebouw, waar een leger van, fotografen gereed staat hejn te „nemen". DE REMILITARÏSATIÉ VAN DE RIJNLANDZóNE. Duitsohe kanonnen, welke gecamoufleerd zijn, op de binnenplaats van de kazerne te Keulen. DE STUW EN SCHUTSLUIS TE LITH. Onderdeelen van de werken voor de Maaskanalisatie zijn thans in gebruik gesteld. Het eerste bootje mét ingenieurs-van den Rijkswaterstaat wordt geschut. H. M. DE KONINGIN BRACHT GISTEREN EEN BEZOEK AAN DE JAARBEURS TE UTRECHT. Tijdens den rondgang door het gebouw. Links de burgemeester va/n Utrecht, mr. dr. G. A. W. ter Pelkwijk, rechts de heerFentener van Vlissingen. Naar het Engelsch van CHARLOTTE M. YONGE door J. X. en E. A. H. 11) „Ik geloof het niet, kind. Je zoudt het misschien enkel nog erger hebben ge maakt. Wij moeten zwijgen, willen we onze zaak niet geheel verspelen. Hij zegt, dat hij voor ons wil doen, wat hij kan, maar ik weet. wat dit beteekent. Zij Zal de koorden van de beurs toehalen en hem gieriger maken, dan hij al is 1 Hij zal nooit weten, hoe hij zijn fortuin zal kunnen uit geven, nu hij het eenmaal heeft. Als je arme Pa nu nog maar in leven was ge weest, die zou wel opgekomen zijn voor je rechten „Maar u hebt u toch maar niet zoo uit het veld laten slaan?" „Wel, neen! Ik had juist miss Marshall al zoo mooi klein gekregen, toen me die lady Kenton binnenkwam, in al haar hoogheid en mij eenvoudig het zwijgen oplegde. En je begrijpt, nu Mary die groote lui op haar zijde heeft, zal ze haar zaak wel doorzetten. Maar ik heb mijn plicht gedaan; dat is tenminste één troost! En nu zal ik er mij zoo goed mogelijk in schikken." „Ik zou 't niet kunnen Izei Ida boos. „Och, Iet, je weet niet, wat een moeder al niet kan doen voor haar kinderen!!" Deze verzuchting werd weer dikwijls herhaald, terwijl mrs. Morton een brief schreef aan haar zwager met behulp van enkele wenken, wat de spelling betreft, van Ida, en wat de titulatuur op het adres betreft, van mr. Rollstone. De inhoud van het epistel kwam hierop neer, dat haar wagrde zwager en zijn verloofde toch overtuigd moesten zijn, dat zij enkel ge dreven werd door plicht en bezorgdheid voor haar kinderen, de weezen van Frank's geliefden, overleden broer. Nu zij dit misschien met wat al te veel heftigheid betuigd had, hoopte zij maar, dat die goede Frank het haar vergeven zou en wel van haar zou willen aannemen, dat zij haar aanstaande schoonzuster met de warmste genegenheid zou welkom heeten. Daarop volgde een verzoek om vijf pond ter tegemoetkoming van haar rouw en dien van Ida-lief, dien zij zich uit eerbied voor hem hadden aangeschaft. Lord Northmoor vond dit eerbetoon totaal overbodig en ook was hij niet van plan steeds te voldoen aan dergelijke vragen van zijn waarde schoonzuster, maar hij had zich zóó boos op haar ge maakt, dat hij, ter eigen genoegdoening, nu op deze wijze blijk wilde geven van zijn vergevensgezindheid. Mary had het niet noodig geacht het heftige van den aanval op haar zelve te beschrijven; anders zou de vergiffenis niet zoo volledig zijn ge weest. In ieder geval zond hij het gevraagde bedrag en schreef er een briefje bij, waar in hij mededeelde, dat hij een paar dagen op Northmoor moest zijn en dat hij Her- bert dan wilde meenemen. Dit was, naar mrs. Morton het opvatte, een openlijke erkenning van hun nauwe verwantschap en van Herbert als zijp erf genaam. Wat was dit een triomf, om aan al haar kennissen te kunnen vertellen, dat haar zoon naar het famlliegoed was ge gaan met zijn oom, lord Northmoor! Ze zou zoo graag van mr. Rollstone enkele inlichtingen voor hem hebben gekregen betreffende de manieren in die groote we reld, maar Herbert bedankte er voor om naar „dien ouden vogelverschrikker" te luisteren en zag er ook in het geheel het nut niet van in, want hij had immers alleen maar te doen met oom Frank en voor dien hoefde hij zich toch niet zoo druk te maken! Morton had veel op met den zoon van zijn broer en dit plannetje nu had hij be dacht, gedeeltelijk, om den jongen een plezier te doen, maar ook, omdat het hem een onmogelijkheid was zich een goed idéé te vormen van Herberts karakter, zoolang hij hem enkel aantrof bij zijn moeder. Het was een knappe, welgevormde, flinke jongen en als men hem zoo onder zijn makkers zag, dan merkte men toch dadelijk, dat hij van goede afkomst was. Tot nog toe had hij een school bezocht, die de jongelui klaar maakte voor de zeevaart en hij had zoo'n beslisten lust om te gaan varen, dat het zonde en jammer was, dat hij al ruim veertien was en dus te oud om zijn opleiding nog te beginnen als cadet bij de marine. Hij werd per trein naar Hurmjnster ge zonden, om zijn oom daar te halen, en zijn eerste vraag na de begroeting was: „Zeg, oom, neemt u een jacht?" „Dat zou ik niet kunnen doen, al wenschte ik het ook," luidde het antwoord, waarop ons jongmensch een „Punqji" jverd overhandigd, waarmee hij zich dan zou kunnen vermaken, terwijl lord Northmoor zich verdiepte in een langen zakenbrief. „Landrot!" zuchtte Herbert, met die on- vervalschte minachting van een zeevaar der voor een man, die zijn halve leven op de kantoorkruk sleet. „Hij ziet er geen sikkepit meer naar een gTOoten heer uit dan ooit te voren! 't Is maar goed, dat er één in de familie is, met een beetje pit in zich!" HOOFDSTUK IX. De vermoedelijke erfgenaam. Herbert voelde zich toch wel wat geïm poneerd, toen bij aankomst aan het sta tionnetje te Northmoor een bediende met rouwband eerbiedig met den vinger aan den hoed tikte en vroeg naar de bagage van zijn lordschap en er al een rijtuig klaar stond met een kroontje er op. Toen de heeren ingestapt waren, vroeg hij, diep onder den indruk: „Is dit van u, oom?" „Ik geloof, dat het op 't oogenblik nog van miss Morton is. Ik moet nu juist maatregelen nemen of ik dit en andere dingen zal houden of niet." Ze reden over een groot heideveld met z'n zomerbedekking van purperen erica, helgele brem en varenplanten. Lord Northmoor keek uit, met peinzende uit drukking op het gelaat. Zoo reden ze langs een hek, een por tierswoning, een vrouw, die een soort bui ging maakte en toen zij daar voorbij wa ren, zei Morton: „Dit is nu Northmoor." „Uw landgoed, hè oom?" „Ja." Herbert was één en al verbazing en be wondering. Ze reden nü eerst nog door een groote, ruime open plek, hier en daar met een aanplant van jonge boomen, voorbij een andere portierswoning, door een park met enkele mooie boomsoorten en toen ze onder de portiek stilhielden, leek het Her- bert wel een paleis, dat hij daar te zien kreeg. In de hall stonden tal van be dienden. Zijn oom had eerst een anderen kant willen uitgaan, toen een van de mannen waarschuwde „Miss Morton is in de kleine eetkamer, mylord," Hij liet de heeren nu in een klein ver trek, waar een dame in het zwart op hen toetrad: „U verwachtte niet, dat ik hier nog was?" vroeg zij óp hartelijken toon, „maar Adela is naar haar broer en ik dacht, dat ik nu beter deed om te blijven voor de verdeeling." „O, zeker. Dat verheugt mij," zei hij, of schoon het hem "nu nog niet zoo heel dui delijk was, dat dit waarlijk het beste zou zijn .„Ik zou u niet gestoord hebben. „Onzin! Ik hoor hier eigenlijk niet meer; Letitia Bury is vertrokken helaas! Maar Hailes logeert hier. en ik zie, dat u een jongmensch bij u hebt. Uw neef?" „Herbert, de zoon van mijn overleden broer. Ik zou hem niet meegebracht heb ben als ik dit had geweten." „Een neef dus?" vroeg ze lachende en reikte hem de hand. „O, ik mag graag jongens! Dit is weer eens een heel nieuwe ervaring!" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5