IN DEN REGEN
/-///
A' A
MOEDER HAD HET TOCH
ZELF GEZEGD.
ANEKDOTEN.
REBUS
Door den kletterenden regen
Stapt een tweetal lustig voort,
't Is een hondje met z'n baasje,
Die zich niet aan regen stoort.
't Baasje draagt twee waterlaarzen,
Een zuidwester en een jas,
Ondoordringbaar voor den regen,
In dit weer dus juist van pas!
't Hondje heeft geen waterlaarzen
En geen regenjas of hoed,
Maar het loopt met wuivend staartje
Daar. waar 't baasje wezen moet.
't Baasje trapt in alle plassen,
Maar het hondj' is niet zoo dom.
Dat loopt netjes met een vaartje
Liever maar een eindje om!
„Zeg eens, ben je bang voor regen?"
Vraagt het baasje, als hij 't ziet.
„Vindt je het niet leuk nu buiten.
Als 't zoo regent, dat het giet?
(Nadruk verboden).
In vind 't fijn zoo in den regen!-
Plassen mijden.... niets daarvan!
Ik loop juist graag door de plassen.
Als ik zoo echt spatten kan!"
„Waf!" blaft 't hondje verontwaardigd,
,,'k Ben niet bang voor regen, hoor!
Maar voor al die groote plassen
Baasje, daar bedank ik voor!
'k Heb geen hoed en waterlaarzen
En geen mooie regenjas;
Als ik die nu ook zou dragen,
Meed ik heusch geen enk'len plas!
Zie je wel, hoe al m'n pootjes
Druipen van het water?.... Kijk,
't Lekt zóó langs m'n staart en ooren.
Dat ik wel een gieter lijk!"
Lachend zegt het kleine baasje;
„Goed, ik heb 't begrepen nu.
Weet je, als we weer gaan wand'len,
Dan krijg jij een paraplu!!"
RO FRANKFORT—WERKENDAM.
Tom stelt heel veel belang in spreek
woorden en hun beteekenis. Hij bezit zelfs
een apart schrift om spreekwoorden in te
schrijven. Hier en daar heeft hij er met
een enkel woord de beteekenis achter ge
zet. al kan hij die in de meeste gevallen
wel onthouden.
Maar in den laatsten tijd is het schrift
niet open geweest om nieuwe spreekwoor
den aan de verzameling toe te voegen.
Tom is nX hard ziek geweest en nog slap
en lusteloos, al is het gevaar geweken en
iigt hij op den divan in de huiskamer. Het
is nu alleen nog maar een kwestie van
aansterken enflink eten!
Dit laatste kost echter heel wat moeite,
want zoo goed als Tom vroeger at, zoo
slecht doet hij het nu. Moeder wordt er
wel eens wanhopend onder, als de met zoo
veel zorg klaargemaakte kostjes, die Tom
weer nieuwe krachten moeten geven, bij
na onaangeroerd blijven.
„En toch bevat het oude spreekwoord
veel waarheid!" zegt ze op een keer.
Toms belangstelling ontwaakt weer en
hij vraagt:
„Welk spreekwoord. Moeder?"
„Verandering van spijs doet eten!"
„Ja", zegt Tom, ,,'t staat al in mijn
schrift maar
„Gaat ditmaal niet op", maakt Moeder
den zin af. ,Jk zorg wel voor de verande
ring, maar jij eet niet."
Tom zucht eens. Misschien wel, omdat
hij niets anders tot zijn verdediging kan
aanvoeren
„Goed eten, Tom", zegt plotseling
Wiesje op zóó'n wijzen toon. dat allen om
het kleine ding moeten lachen
Den volgenden dag komt Tante Dora
eten. Haar tasch puilt veel-belovend uit
en weldra komt er dan ook een groote
doos Droste flikken uit te voorschijn.
Annie, de oudste van het viertal, mag
de doos openmaken. Aller oogen zijn er
op gevestigd. Alleen Tom heeft er niet
veel belangstelling voor. Wiesje en Hans
echter des te meer! Het valt echt tegen,
dat Moeder zegt:
„Nu niet snoepen, kinderen! Want dan
zou Je straks niet eten! Na tafel mag An
nie presenteeren".
Heel eigenwijs roept Wiesje nu uit:
„Gaat 't spreekwoord weer niet op Moe
der? U hebt toch zelf tegen Tom gezegd:
„Verandering van spijs doet eten!"
Allen lachen. Die Wiesje toch!
Alleen het kleine ding kijkt ernstig
en. is zelfs verontwaardigd op haar
manier
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden!.
Ingezonden door Ali Varkevisser.
Moeder kookt Jan in den zak en vertelt
dat aan Keesje, die aandachtig bij Moeder
in de keuken staat te kijken; en dan op
eens zegt Keesje met een roode kleur van
opwinding: „En Moeder nu moet u Jan
nog halen om in den zak te doen".
Ingezonden door Marie Brokaar.
Fritsje tot zijn moeder die druk bezig
is, taartjes te bakken: „Hé Moesje waar
om spreekt u zoo weinig als u taartjes
bakt?"
Moeder: „Omdat ik het dan te druk
heb, kindlief. Wat zou ik moeten zeggen?"
„Fritsje: „Och als u nu eens zei: wil je
ook eens een stukje proeven?"
Ingezonden door Toos en Bep
Bouter.
Meester gaf op zekeren middag.
Aan de jongens van zijn klas,
Een dictee op dat voor Pieter
Hier en daar wat lastig was.
Toen het woordje „paard" genoemd werd
Sfaarde Pieter voor zich uit:
„Moet ik d of t nu schrijven
Vroeg zich af de kleine guit.
Maar de knaap wist zich te redden,
Al was hij ook in taal geen bol;
Na een oogenblikje peinzen,
Scheef hij keurig netjes„knol".
(Nadruk verboden).