HOE GULZIG GRIJSJE GESTRAFT WERD LEIDSCH DAGBLAD 77ste Jaargang Donderdag 12 Maart 1936 No. II OM IN TE VULLEN. liUCl „Trippel, trippel, trap!" gingen Grijs je's vlugge pootjes over het gladde zeil in de donkere kamer. Grijsje was een klein, brutaal muisje, dat 's avonds, als het stil in de eetkamer was, er op uitging om te kijken, of de kinderen geen krui meltjes brood of andere voor muisjes zoo begeerlijke lekkernijen gemorst hadden, en het dan vlug op te smullen. Meestal was Grijsje alleen; hij vond het niets prettig, als Sprietje of Knaag (z'n broer tjes) meegingen, want dan moest de ge vonden lekkernij eerlijk gedeeld worden en dat stond Grijsje niet aan, want Grijs was vreeselijk begeerig! Leelijk hè? Al vond hij ook nog zoo'n fijn hapje, nooit zou hij er eens een stukje van voor een ander be waren, alles verdween in zijn eigen buikje. De andere muisjes wisten het al precies; als Grijsje op onderzoekingstocht uitging, vroeg dan maar nooit, of je mee mocht, hij gunde je toch niets! Gelukkig werd er in het huis, waar ze woonden, nogal eens met etenswaren gemorst, zoodat ook de anderen hun buikje wel rond konden eten, anders had het er leelijk voor hen uitgezien met zoo'n gulzigaard als broer tje! Maar toch zou Grijsje z'n gulzigheid afleeren en nog wel dien zelfden avond, dat z'n kleine pootjes zoo „trippel, trippel trap!" over het gladde zeil gingen. Grijsje dan snuffelde hier en daar met zijn spitse snuitje eens rond. Hij vond een stukje koek, een korstje kaas en een paar broodkruimels, die hij met smaak opat, neusde hier en daar en vond op eens, on der één der stoelen, een pinda. Nu moet je weten, dat muizen dól op pinda's zijn. Grysje maakte hierop geen uitzondering en hij piepte dus hardop van plezier. Heerlijk, een pinda, een hééle pindawat een geluk, dat de broertjes er niet bij waren, anders had hij misschien moeten deelen! En nu kon hij dat heerlijke nootje zoo echt genoegelijk heelemaal alleen op knabbelen! Was dat boffen? Maar of het nu kwam, doordat Grijsje er te begeerig in beet, of dat het mis schien de straf voor zijn begeerigheid was, ik weet het niet; maar plotseling schoot de pinda uit z'n pootjes achter in z'n keel en kreeg hij het vreeselijk benauwd. Och, och, wat was dat naar! Hij wist haast niet, wat -te doen van akeligheid. Piepen kon hij ook al niet meer; die groote pinda zat hem leelijk in den weg, hij hijgde er heelemaal van! Nu wasgoede raad duur! Vreeselijk benauwd, op een drafje, sukkelde hij naar het gaatje in den vloer, waar hij altijd doorheen kroop, om in het nest te komen. Gelukkig.... hij was er! Met moeite werkte hij er zich doorheen en met een plof viel hij even later midden tusschen z'n broertjes en zusjes. Die schrokken niet weinig, toen ze Grijsje op zoo'n ongewone manier terug zagen. En wat zag hij er vreemd uit; z'n oogjes puilden heelemaal uit en hij keek zoo verschrikt. Bepaald angstig! „Wat is er.wat heb je.de kat?" klonk het van alle kanten. Grijsje kon heelemaal niet antwoorden; alleen wees hij steeds met z'n pootje op z'n keel en in z'n bekje. Daar kwam vader al aan. En omdat dit een wijze muis met veel ondervinding was, zag hij metéén, wat er gebeurd was. „Iets in z'n keel, begeerig geweest!" stelde hij kort en streng vast. Grijsje knikte heftig van „ja" en hij keek zóó ongelukkig, alsof hij zeggen wil de: „help me alsjeblieft gauw!" Pa muis nam een kloek besluit. Al vond hij z'n zoontje dan ook vrééselijk ondeu gend, geholpen diende er toch te worden. Vul de rijmwoorden in op de plaats, waar de lange strepen staan. DE KLEINE BOUWER. Klein Jaapje is aan 't spelen: Een toren bouwt hij, maar Die moet verschrikk'lijk hoog zijn En is nog lang niet Steeds stapelt Jaapje blokken, Meer blokken op el De kleine bouwer weet 't niet, Maar tóch: er dreigt ge De toren, och, die wankelt! Waarom doet hij zoo Jaap denkt: .,Kan hij nog hooger? Nog één blok., of., een Maar dan, o wee! gebeurt het! Het ongeluk is Want Jaapje's hooge toren, Die stort plots in, heusch Jaap kijkt nu even ernstig; Het is ook wel heel Dan zegt hij: ,,'k Bouw een nieuwen, Die blijft tot 't volgend C. E. d. L. H. (Nadruk verboden.) „Opzij!" piepte hij tegen de muisjes, die in een kring om Grijs heen stonden. Hij beduidde Grijs nu, dat hij op z'n achter pootjes moest gaan zitten en z'n beide voorpootjes in de hoogte houden. Gedwee deed Grijsje het. Toen nam Pa muis een zacht lapje en bond dat om z'n pootje, zooals boksers een bokshandschoen aan doen. Toen ging hij drie passen achteruit, zette zich in postuur, nam een aanloopje en plantte z'n omwonden pootje met een ferme bons precies tegen Grijsje's maag. 't Was een akelig gezicht; de andere muis jes stonden er echt bij te rillen, maar. 't middel hielp uitstekend. Door den har den schok tegen Grijsje's maag schoot de pinda uit z'n keel en rolde even later door het nest, bijna tegen Spriets neus! Maar gelukkig kon die nog nèt opzij springen! Dat was me een opluchting, toen die groote pinda uit Grijsje's keel was! Hij voelde zich al weer heelemaal beter en had het niet benauwd meer; alleen wreef hij met een pijnlijk snuitje z'n bezeerde maag. Die stoot was goed aangekomen, maar 't was een uitstekend middel! „En nu voor straf het hol niet meer uit!" besliste Pa muis streng. Natuurlijk ben je weer alleen uit geweest, omdat je bang was, dat een ander mee moest dee len. Dat had je wel eens leelijk kunnen berouwen, jongetje!" Grijsje zei niet veel terug. Hij schaam de zich nu toch heusch wel een beetje en hij voelde, dat dit echt de straf voor z'n begeerigheid geweest was. Hij nam zich dan ook stellig voor, in 't vervolg niet meer alleen op onderzoek uit te gaan. „Als ik dan weer eens een pinda vind. en we moeten die met z'n allen deelen, zal mijn portie wel niet zoo groot zijn, dat ik me er in verslikken kan!" rede neerde hij. heel verstandig, bij zichzelf. En zoo was het ook! RO FRANKFORT- WERKENDAM. (Nadruk verboden)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 13