TEEKENPLAAT VAN EEN DOM MEISJE EN EEN SLIMMEN HOND. CORRESPONDENTIE. HET WONDER Tinie de Wekker was een aardig klein meisje. Of klein meisje moest ik eigenlijk niet zeggen, want Tinie was al zeven jaar. Toch zeiden vader en moeder heel dikwijls „kleintje" tegen hun Tinie. Weet je hoe dat kwam? Wel, Tinie had heel geen broertjes of zusjes en daarom spraken vader en moeder heel dikwijls over „ons kleintje". Al had Tinie geen broertjes of zusjes, toch verveelde ze zich bijna nooit. Na tuurlijk moest ze eerst den heelen dag naar school. Nu, op school waren er vriendin netjes genoeg om met Tinie te spelen. En thuis had ons meisje ook speelkameraad jes. Die speelkameraadjes waren.. Caro de hond, en Mollie de poes. Overdag, als 't meisje naar school was, dan moesten die twee zich maar met hun beidjes ver maken. Maar nauwelijks was Tinie thuis, of ze drongen zich al om haar heen. En dan waren ze niet eer tevreden voordat Tinie eens lekker met hen solde. Eens ge beurde er iets, dat maakte dat Tinie nog veel meer van hun speelkameraadjes ging houden. Op een morgen kwam moeder het slaap kamertje van Tinie binnen. „Kom Tinie, opstaan", zei moeder, ,,'t Is tijd kleintje. Kom eens vlug je bed uit. Dan mag je iets zien, waar je heel blij om zult zijn". In eens zat Tinie rechtop in bed. „Wat dan moes? Toe, zegt u het alvast maar". „Nee", zei moeder, „ik zeg niets. Kom, dan zal ik je gauw helpen aankleeden en dan mag je naar beneden". Tinie wist van ongeduld haast geen raad. Nog vóór moeder ging ze naar be neden en liep dadelijk de huiskamer bin nen. Ze keek om zich heen, maar ze zag niets. „Ik zie het niet, moes, Wat is er dan toch?" riep Tinie. Juist kwam moeder ook de trap af. „Och malle meid, je moet niet binnen maar in de keuken wezen. Ga maar gauw kijken". Nu, dat liet Tinie zich geen tweemaal zeggen. In een wip stond ze in de keuken. En in 't zelfde oogenblik knielde ze on der de keukentafel bij de mand van Mol lie. „O moes, wat lief, wat is dat aardig", juichte ze. Wel, in de groote mand van Mollie lagen drie kleine, jonge poesjes. Het waren de kindertjes van Mollie. O, o, wat was „ons kleineje" blij! Ze kon bijna bij de mand niet vandaan ko men. En als moeder haar niet weggehaald had, geloof ik dat ze zonder boterham naar school had moeten gaan. „Vanmiddag mag je weer gaan kijken, kind", zei moeder, „maar nu moeten we opschieten". Gelukkig kwam Tinie dien morgen niet te laat op school. Ze had zelfs nog tijd genoeg om aan haar vriendinnetjes en ook aan de juffrouw van de lieve jonge poesjes te vertellen. „Welke kleur hebben ze?" vroeg de juf- lrouw. En Tinie had zóó goed naar de poesjes gekeken, dat ze het precies kon zeggen. Twee poesjes leken erg op elkaar, die wa ren allerbei gevlekt. Maar het derde was heelemaal wit. Dat was toch zoo mooi! „Ja. dat is aardig", lachte de juffrouw, „die moet je dan maar Witje noemen". Dat vond Tinie een prachtig plan. Direct toen ze thuiskwam vroeg ze het aan moeder en die vond het gelukkig ook goed. De twee andere poesjes kregen toen ook een naam. Vlekneus en Corrie zouden ze heeten. In de weken, die nu volgden, groeiden de kleine poesjes heel aardig. Tinie werd nooit moe naar hen te kijken. Ja, ze kon zelfs al een beetje met hen spelen, want de drie poesjes bleven lang zooveel niet meer in de mand bij moeder Mollie als in 't eerst. En als Tinie dan zoo prettig met de poesjes gespeeld had, kwam ze op school met heele verhalen over de dier tjes. Op zekeren dag kwam er een plannetje op in het hoofdje van Tinie. En had ze nu eerst maar aan moeder gevraagd of het een goed plannetje was, dan zou er niets gebeurd zijn. Maar dat deed Tinie juist niet. Ze dacht: als ik het aan moe der ga vragen, dan zegt moeder misschien wel „nee". En dan mag het ook niet, want anders zou ik ongehoorzaam zijn. (Wordt vervolgd). Dit speelgoedeendje kun je mooi natee- kenen. De kleine cirkels teeken je met knoopen. de groote met doosjes of andere ronde voorwerpen. Wat in het voorbeeld gestippeld is. wordt weggestuft. Wat een massa brieven! het er ontzet tend veel, dus de prijsraadsels waren zeer naar jullie genoegen. Maar er was iets dat heelemaal niet naar mijn genoegen was. Er waren toch zóóveel kinderen die weer hadden vergeten hun leeftijd er bij te schrijven. Dat vraag ik nu toch altijd zoo nadrukkelijk, wel eenige malen zet ik het bij de prijsraadsels, in de correspondentie, overal en toch vergeten zoovelen het. Lezen jullie dan niet wat er bij de prijsraadsels en in de correspondentie staat. Je bezorgt er mij zooveel moeite mee, want als het bekenden zijn, dan ga ik zitten peinzen; zijn ze onder of boven de 11. jaar. Als het nieuwelingen zijn, ja dan weet ik er hee lemaal niets van, dan kijk ik maar of er veel of weinig oplossingen waren. Wie dus zijn of haar naam verkeerd bij grooteren of kleineren vindt, dat komt dan, doordat er geen leeftijd bij stond. En anders zal ik voortaan maar vermelden: Brieven zon der opgegeven leeftijd. Ik wil jullie graag plezier doen en niet streng zijn, anders zou ik zeggen: wie den leeftijd vergeet, mag niet meeloten. Maar ach, ik wil niet zoo streng zijn, daarom vraag ik het steeds opnieuw eenige malen. De 4, die gelukkig waren, bij het loten, wel gefeliciteerd met hun prijs. Zij schrij ven mij natuurlijk alle vier, als zij hun prijs hebben en of het de le of de 2e maal is, dat zij een prijs hebben geloot. Alle jarigen gefeliciteerd! Alle zieken beterschap gewenscht. Alle nieuwelingen welkom! Adrie Bavelaar, wel bedankt voor je vriendelijken brief om afscheid te nemen en waarin je zoo hartelijk bedankt. Heb je 9 jaar meegedaan, dat is lang hoor. Je bent een goede bekende van mij, dat is zeker. Het ga je goed in je verdere leven Allen die teleurgesteld zijn, toe niet pruttelen, niet den moed verliezen, hopen op een volgende keer. Hartelijke groeten van Mej. A. KOOPMANS VAN BOEKEREN Den Haag, van Beuningenstraat 42. Daarna kun je 't plaatje kleuren. Kies zelf de kleuren maar denk er aan. dat de snavel van het eendje oranje-geel moet zijn. «Nadruk verboden). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Schuchter kijken kleine klokjes Om zich heen Het is nog guur. Bloemen wonen nog in d'aarde; Menschen zitten nog bij 't vuur. Maar de kleine, dapp're klokjes Doen als elk jaar weer hun plicht En zij beng'len om te zeggen: t Blijft nu toch veel langer licht! En de kou zal eind'lijk wijken. Dan wordt 't lekker in de lucht. Hoort wel iemand, wat ze zeggen Met een stemmetj' als een zucht? Kleine, witte klokjes luiden, Luiden zacht de Lente in, Want die trouwe, dapp're boden Zijn van 't Voorjaar het begin. Zij toch wekken d' and're bloemen, Er verslaapt er zich niet één En na 'n tijdje zien de menschen Weer het Wonder om zich heen. Ieder Voorjaar is een Wonder Voor dengeen, die werk'lijk ziet, Maar wie d' oogen in zijn zak heeft, Die verstaat het Wonder niet! iNadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 16