76ste Jaargang Donderdag 20 Februari 1936 No. S PLUIMSTAART. TOEKOMSTPLANNEN „Ga je mee, Lies?" roept Jan, die met zijn buurmeisje in de straat aan het spelen is. „Waarheen?" vraagt het meisje. „Kijken naar Pluimstaart". „O, ja", zegt Lies dadelijk en volgt haar vriendje naar het eind van de straat. Het hoekhuis heeft aan twee kanten een tuin en in dien tuin staateen groote kooi. Niet met een vogel er in, maar.met een eekhoorn. Wat 'n prachtigen staart heeft dat dier! Zoo dik en mooi roodbruin, net een pluim. Daarom hebben Jan en Lies het beest ook Pluimstaart genoemd. Nu zit de eekhoorn op zijn achterpootjes en houdt in zijn voorpooten een hazelnoot vast. Met zijn scherpe bovenlanden schaaft hjj aldoor langs de noot, net zoo lang, tot er een gat in is. Of die tanden ook scherp zijn! Dan peutert hij den inhoud uit de noot en smult 'm op. Dat is een aardig gezicht en je kunt best begrijpen, dat Jan en Lies er graag naar kijken en de andere kinderen uit de buurt ook Maar soms zit vriend eekhoorn heel stil in een heekje, van zijn kooi en kijkt zoo bedroefd. Jan weet wel, hoe dat komt: Pluimstaart wil liever vrij zijn. Een kooi is immers net een gevangenis. Jan en Lies brengen wel eens wat lek kers voor Pluimstaart: wat pinda's of een koekje. Als de mevrouw uit het hoekhuis in de buurt is, mogen ze even in den tuin komen en hun lekkers zelf geven. Ze blijven dan kijken, tot alles op is. En als Pluimstaart genoeg heeft, legt hij zfjn lekkers in een hoekje. Mevrouw vertelt, dat de eekhoorn voor wintervoorraad gaat zorgen. Maar dat hoeft eigenlijk niet! Zijn meesteres zal heusch wel maken, dat het diertje eiken dag voldoende te eten krijgt. Een van de volgende dagen zal Jan's moeder eens trakteeren en spruitjes met kastanjes eten. Jan en Lies staan er bij, als Moeder in het dikke deel van "elke kastanje met een scherp mes een kruis snijdt, vóór zij ze in het heete water gaat gaar koken. „Zou Pluimstaart kastanjes lusten?" vraagt Jan op eens. „Wilde niet, maar tamme wel", zegt Moeder. „Tamme kastanjes groeien soms ook in de bosschen. Weet je wel, dat wij ze verleden jaar op den Maarnschen berg vonden?" „Ja, en opaten! Ze waren zoet, maar kleiner dan deze", wist de jongen zieh te herinneren. „Mag ik er eentje aan Pluim staart brengen?" „Goed. Zoek er maar een uit". Dat doet Jan en met Lies achter zich aan holt hij naar den hoek. „Pluim, Pluim, we hebben iets fijns voor je", roept Jan al uit de verte. Daar zijn ze bij de kooi. Maar waar is Pluimstaart? De kooi Is leeg enhet deurtje staat open. Zou Pluim dood zijn of zou zijn mees teres hem weggegeven hebben? Daar komt mevrouw aan. „Waar is Pluimstaart, mevrouw?" vraagt Jan gedaan. „Weg!" zegt de dame met een veelzeg gend handgebaar, „ontsnapt! Iemand heeft stellig de deur van de kooi niet goed ge sloten" „En ik had nog wel een kastanje voor hem", zucht Jan. „Leg 'm maar in het hok bij het andere lekkers. Misschien komt Pluim staart terug, wanneer hij honger krijgt. Ik Iaat met opzet het deurtje open". Jan en Lies gaan naar huis terug en vertellen alles aan Moeder. „Maar", besluit Jan, „als ik Pluim was, kwam ik rüet terug". >rEk ook niet", zegt Lies beslist. Nu, Pluim kwam ook niet terug. En een paar dagen later ontdekten de kinderen hun vlugge vriendje op eens in de boomen, welke in de straat stonden. Met een be- wonderenswaardigen sprong vloog Pluim staart van den eenen boom naar den anderen, meer staart dan dier. Wat juich ten de kinderen! Ze holden naar den boom, waarin Pluim zat, riepen en schreeuwden tegen het beest. Maar de eekhoorn bleef niet zitten wachten; die sprong en klau terde al maar verder. Wat vlug dat ging! Neen, het zou niet mogelijk zijn 1! luim- staart te pakken. Van dat oogenblik af, werd de ont snapte eekhoorn telkens in de boomen gezien. Maar het viel Pluimstaart niet mee. De boomen waren linden, waarvan de kleine ronde vruchtjes al lang waren afge vallen. De kinderen hadden zich vermaakt door de kleverige steeltjes ervan op neus e.n voorhoofd te plakken. In het bosch groeiden sparappels, waarvan de zaadjes tusschen de schubben, de eekhoorns zoo goed smaken. En hier groeide niets eet baars! Och, wat kreeg die Pluim een trek! Hy kwam wel eens in de buurt van de kooi en zag den voorraad, maar zijn vrij heid was hem te lief. Toch vond hij wat. Hij waagde zich in de tuinen en at van het brood, dat men gestrooid had voor de vogels. Maar als er iemand naderde, klom bij gauw in een boom of in een paal. Toen veranderde het weer. Het begon te regenen, dat het goot. Jan en Lies kon den niet buiten spelen en Jan bedacht om in de schuur wat te gaan schommelen. De schuurdeur stond open. Op eens hield Jan Lies tegen, zei' ,jSst sst" en wees op de schuur. Wat zag hij?Wel, Pluim staart zat op den grond in de schuur. Wat slim van dat beest! Buiten, tusschen de takken, was het immers veel te nat. „Blijf maar rustig zitten", zei Jan, „wij zullen wel ergens anders gaan spelen". Gauw vertelden de kinderen binnen, welk bezoek er in de schuur was. En nu wilden ze ook wat eten hebben voor den gast. Moeder gaf wat: nootjes en een biscuitje. Jan en Lies gooiden het naar Pluimstaart, die nog juist zoo zat. Het lekkers bleef op den drempel liggen. De eekhoorn haalde het en smulde ervan. Telkens gooiden de kinderen weer wat, dat door Pluim opgepeuzeld werd. „Een rommelmaker is hij wel", zegt Jan, „want de doppen gooit hij maar om zich heen". Aldoor kijken de kinderen naar Pluim staart. En er komen nog meer nieuws gierigen bij. In de eerste plaats Moor, dat is de poes van Jan. Ze heeft niets op met dat vreemde beest, blaast ertegen en zet een hoogen rug. Dan komt Fik, de hond. ziet Pluim ook en vindt, dat dat gedierte niet op zijn gebied hoort. Op eens begint Fik nijdig te blaffen en vliegt naar de schuur om Pluimstaart te lijf te gaan. Maar de eekhoorn is vlugger dan Fik. In een wip is hij de schuur uit, Doch daar ontmoet hij Moor. Die wil hem aanvlie gen. Wat 'n schrik! Pluim schiet vliegens vlug in den paal van de antenne. Moor hem na! Dat had Pluimstaart niet ver- door C. E. DE TUI .F. HOGERWAARD. Jaapje zegt: Moes, als ik groot ben, Wil 'k wat van de wereld zien En ik laat een vliegtuig bouwen Heel alleen voor mij misschien. Ofhet zal een duikboot worden, 'k Duik dan heel diep onder zee En ik neem voor vele maanden Mondvoorraad, dat snap je, mee! In de lucht of in het water, Moeder, zeg, is dat niet fyn? O, nou weet ik op eens zeker, Wat of het beslist moet zijn! 'n Watervliegtuig. Dan kan 'k vliegen, Varen, wat ik 't liefste doe. En ik ga, floep! in een wipje Naar Australië heusch toe! Moedertje, is dat niet eenig? Maar.je zegt geen enkel woord! Of heb je mijn toekomstplannen Heelemaal soms niet gehoord? Moeder, waarom kijk je mij toch Nu op eens zoo ernstig aan? En hoe komt er op je wang, zeg, Plotseling zoo'n dikke traan? Dan slaat Jaapje bei' zijn armpjes Om den hals van Moeder gauw En zegt hijHet aller liefste Blijf ik nog een poos bij jou! (Nadruk verboden). wacht. Hij neemt een reuzesprong en komt bovenop het dak van de schuur te recht. Dat kan Moor hem niet nadoen. Pluimstaart blijft in de buurt en wordt de vriend van iedereen. Fik en Moor ra ken aan hem gewend en verdragen het beest in den tuin en in de schuur. In nagenoeg eiken tuin vindt Pluim voer en honger behoeft hij niet te lijden. Kou ook niet, want er zijn heel wat schuren, waarin hij schuilen mag. Maar 't liefst zit hij tusschen een paar stroomatten achter in het schuurtje van Jan. Het spitse snuitje komt er dan net uit. En weet je, wat Jan ontdekt heeft?.Dat Pluim dol is op melk. Dat hij nu eiken dag een scho teltje vol krijgt, kun je wel begrijpen. De kooi is opgeborgen en nu komt de eekhoorn ook in den tuin van het hoek huis om het voer op te peuzelen of weg te halen? Ja, hij haalt de nootjes zelf uit de vensterbank. En zijn vroegere meeste res vindt Pluim nu nóg aardiger dan toen hij ïn de kooi zat. J. H. BRINKGREVE-ENTRQ5». (Nadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 15