76*te Jaargang
Donderdag 9 Januari 1936
No. 2
JAN EN ZIJN PRIKSLEE.
ANEKDOTEN.
't Was akelig, koud weer en moeder had
gezegd, dat Janneman maar in huis moest
blijven. Dat beviel den kleftien vriend vol
strekt niet!
„Ik vind 't niet koud", zei hij beslist.
„En ik vind, dat je in huis moet blijven",
hield moeder vol. Jan moest zich er wel
bij neerleggen, maar pruilde. Met z'n neus
tegen het raam gedrukt, tuurde hij naar
buiten, of Bertus, zijn vriendje, ook in de
straat verschijnen zou. Dan zou Jan stel
lig nog eens een poging wagen, om ook
naar buiten te mogen: Jan gaf iets niet
gauw op.
Maar Bertus verscheen niet. Akelig stil
zag de straat er uit: alle kinderen waren
naar school, Liesje, zijn buurmeisje, was
naar het fröbelklasje. Hé, Jan wou, dat
't maar September was, dan ging hij ook.
De groenteboer hield voor het huis stil;
hij wuifde tegen Jan. Dadelijk liep het
ventje naar de keuken, waar moeder heen
gegaan was en zei:
„Mam, daar is Kees. Geef me gauw een
stuk brood voor Corrie".
Corrie was het paard van Kees, den
groenteboer. Het dier kreeg eiken morgen
wat van Jans moeder en wist dit zóó goed,
dat het alvast de stoep opkwam om 't in
ontvangst te nemen. Het trok den wagen
gewoon scheef over de straat heen.
Moeder gaf een sneedje bruin brood en
Jan holde ermee naar de voordeur. Kees
moest 't geven, wanteens had Corrie
Jan per ongeluk in zijn hand gebeten.
Och, wat 'n pijn deed dat! Jan was niet
boos meer op 't paard: 't dier wist het
verschil niet tusschen een hand en een
stuk brood. En 't was toen maar een klein
stukje geweest.
In de deuropening keek Jan, hoe Kees
Corrie trakteerde, maar op eens begon de
jongen te dansen van pret en juichte:
,,'t Sneeuwt!"
Ja, zachtjes dwarrelden sneeuwvlokken
omlaag, vielen op Corrie en de manden
met groenten, op de straat en op 't trot
toir. Jan stak zijn hand uit om er een
paar op te vangen. Kees legde gauw een
deken over het paard en dekte zijn waar
toe met het zeil.
„Nu zal de kou wel gauw de lucht uit
komen", voorspeelde de groenteboer.
„En dan kan ik weer naar bulten, in de
sneeuw, hè moes!" riep Jan blij.
Toen Kees weg was, vermaakte Jan zich
voor het raam met naar de neerdwarre
lende vlokken te kijken. Wat 'n groote
waren erbij!
In de vensterbank hoopte de sneeuw zich
op, in het voortuintje werd alles toege
dekt met een mooie, witte deken.
Onder de sneeuw kwamen Jans broers
uit school. Ook vader moest een vacht van
zich afschudden.
„Heb je niet gesleed, Jan?" vroeg vader.
..'k Mocht niet buiten van mams", ver
telde Jan verongelijkt.
,,'t Was zoo vinnig koud", legde moe
der uit.
„Maar nu is 't veel zachter", beweerde
vader. „Jongens, jullie moeten zoo eens
gauw de prikslee voor Jan van boven
halen".
„Die is er toch niet meer", zei Jaap, „die
Is in elkaar gezakt".
„Dat 's waar ook. Enfin, hij had z'n
Ingezonden door Hendrika van Egmond.
Marietje zat met een groote toffee in
haar mond op school. De juffrouw vond
het niet goed en zei: „haal die toffee uit
je mond, gooi die in de kolenbak."
Marietje begon erg te huilen en stot
terde: „Ik m. mag die n. niet weg.g.gooien,
juffrouw, die is van mijn z. zusje, en ik
m. moet die bewaren voor haar."
Ingezonden door Trijnie Switzer.
Bedelaar: „Een dubbeltje alsjeblieft
voor een armen blinden man."
Heer: „Man je ziet met dat eene oog,
dat merk ik best.'
Bedelaar: „Nou dan maar een halve
blinde, geef dan maar een stuiver."
dienst gedaan, want ik he'o er als jongen
nog op gezeten".
Dus moest Jan zonder slee naar buiten.
Geen nood: Bertus kwam buiten met de
zijne; nu konden ze elkaar trekken.
Maar vader had een verrassing: toen hij
's middags om zes uur thuis kwam, had
hij een prikslee achter op z'n fiets.
„Is die voor mij?" vroeg Jan blij.
„Ja", zei vader, „hoe vind je 'm?"
„Prachtig!" En toen 't ding in de kamer
gebracht en op den vloer gezet was, riep
Jan: ,,'t Is er precies zoo een. als Bertus
heeft".
„Dan zullen we. om moeilijkheden te
voorkomen, je naam er in snijden", vond
vader. En hij deed het meteen.
Het vroor den volgenden morgen een
heel klein beetje en de sneeuw bleef mooi
liggen. Gelukkig voor de kinderen werd ze
in deze buitenwijk niet zoo gauw wegge
ruimd. En Jan kon heerlijk sleeën. Helaas
was hij alleen. Want Bert kwam niet bui
ten. Toen Jan hem ging halen, vertelde
Berts moeder, dat haar jongetje kou had
gevat, en met koorts in bed lag. En Liesje
was naar 't fröbelklasje, dus moest Jan
zich op z'n eentje vermaken. Dat verveel
de hem gauw.
„Mams, kom me eens trekken", zei hij
tegen moeder, toen hij even binnen kwam.
Maar moeder had geen tijd. Dus trok Jan
maar weer verder, z'n slee achter zich aan,
de eene straat in, de andere uit. Maar daar
ontdekte hij op eens iets: 't was Kees met
z'n groentewagen, die bij één van de hui
zen stond. Jan's besluit was gauw genomen.
Vlug en handig bond hij 't touw van de
slee achter aan Kees' wagen vast. Met een
glunderende snuit, klom Jan toen op zijn
prikslee, zette zijn voeten op de ijzers en
hield zich met z'n handen van voren aan
't plankje vast.
Kees was klaar, klom op den bok en
daar ging 't. Och, wat reuzefijn! Dat was
nog eens trekken! Een paard voor een
prikslee! Alle menschen, wat zette die
Corrie er een vaart achter! Verbeeld je
eens, dat ze door hun straat gingen en
moeder 'm zag! Dan zou hij wuiven! Maar
Kees was allang in Jan's straat geweest.
Hij was zoo goed als klaar met al z'n klan
ten.
„Nog harder!" juichte Jan in zichzelf
en vond. dat hij dat toch maar slim be
dacht had. MaarJan juichte te vroeg.
Want de groentewagen moest een bocht
nemen om den hoek van den straat. En.
toen stootte de slee tegen den trottoirband
en kantelde om. Jan er natuurlijk af! Zijn
eene wang kwam op een onzachte manier
met de harde sneeuw in aanraking. Ja, het
slachtoffer werd zelfs nog een eindje mee
gesleurd, doordat zijn voet achter één van
de ijzers bleef haken. En toen lag Jan daar
en de slee reed door, op z'n kant achter de
groentekar aan slingerend.
Gelukkig was Jan niet kleinzeerig. Hij
krabbelde overeind en zag meteen aan de
overzij op de stoep twee kinderen met een
groote bakslee. Een prachtig schilderij van
een sledevaart met een arreslee stond er
op afgebeeld. Jan liep er dadelijk heen en
bewonderde de teekening.
„Wat 'n prachtige slee hebben jullie"
prees hij en dacht absoluut niet meer aan
zijn eigen prikker.
„Aan den anderen kant staat ook een
plaat", vertelde het meisje, dat in de slee
zat. Jan liep om het voertuig heen om
den anderen kant ook te bekijken: ja,
daar stonden schaatsenrijders op.
„Zal ik jullie eens duwen?" vroeg Jan
en greep meteen naar z'n wang: die
schrijnde.
„Je wang bloedt," merkte het meisje
achter de bakslee op, „hoe komt dat?"
„O, gevallen," zei Jan, „niets erg,
hoor!"
Z'n bebloede hand veegde hij maar aan
zijn jas af.
De meisjes harden met haar nieuw
vriendje een gezelhgen morgen. Afwis
selend zaten ze in de diepe bakslee of
duwden. De schoolkinderen kwamen thuis
en toen moest Jan naar huis.
„Wat heb jij op je wang, Jan?" vroeg
Jaap.
De jongen vertelde, wat er gebeurd was.
Ook hoe prettig hij met An en To gesleed
had.
„En waar is jouw slee?" vroeg moeder.
Ja, waar was die? Jan kreeg er een kleur
van.
„Hangt die sorn^ nog achter Kees z'n
kar?" informeerde de andere broer.
„Ja" antwoordde Jan benepen.
..Mooi zoo. je nieuwe slee meteen naai
de maan! Nu zal je vader hooren!" riep
Jaap.
Vader vond het vreeselijk dom. Hij had
alleen een stille hoop, dat Kees de slee
had gezien en 'm op z'n wagen geladen
had.
„Maar 't is best mogelijk, dat ie 'm ver
loren is", veronderstelde moeder.
Gelukkig werd de moeilijkheid gauw op
gelost. Want twee jongens kwamen Jan's
slee terugbrengen.
„Hé. hoe komen jullie daar aan?" vroeg
Jaap. die open deed.
„Hij stond aan 't eind van de laan en
Jan's naam staat er op. En we wisten, waai
hij woonde".
„Nu, bedankt, hoor!"
Jaap veronderstelde dat Kees bij 't naar
huis rijden de slee verloren had, maar den
volgenden morgen hoorden ze, dat 't an
ders gegaan was: Kees had bij z'n laatsten
klant moeten wezen en daar gezien, wat
er achter z'n kar bengelde. Hij had het
touw los gemaakt en de slee bij een paal
gezet, denkende: ze zullen 'm wel komen
zoeken. En gelukkig was ie goed terecht
gekomen. Maar Jan zal stellig niet weer
zulke gevaarlijke dingen doen. Het zou
voor hem en voor de slee slecht kunnen
afloopen.
J. H. BRINKGREVEENUtOP.
(Nadruk verboden).