OM TE KLEUREN
EEN VREEMD GEVAL
MAAN EN ZON.
Verhaaltje op Rijm
door
C. E. DE T-rr-i.E HOGERWAARD.
I.
Zie je Jan de Gier in 't schuitje
Van den luchtballon wel staan?
Een groot anker heelt hij bij zich.
Nu hij weer omlaag wil gaan.
Viert hij 't anker heel voorzichtig.
Langzaam daalt de luchtballon.
Jan krijgt eindelijk genoeg van
Enkel wolken, lucht en zon!
n.
In het schuitje daalt dus Jantje.
Nu nog een klein eindje maar!
Als j' een anker hebt, zoo denkt hij,
Och, dan dreigt er geen gevaar!
t Haantje van den toren kijkt slechts.
Zeggen doet hij noo.t een woord.
Wie heeft in zijn jonge jaren
Van zooiets zelfs maar gehoord?!
in.
Op den landweg loopt Kees Goedbloed
Aan zijn stevig houten juk
Hangen manden vol met ei'ren.
Hij verkoopt die bij het stuk.
Langs een huisje komend roept hij:
Versche eieren, drie cent!
Kees heeft sedert vele jaren
Al met eieren gevent.
IV.
Van het anker heeft ons boertje
Heelemaal nog niets bespeurd.
Plots'Iing gaat hij van den grond af,
Weet niet, wat met hem gebeurt!
't Anker trekt hem bij zijn broekje
In de hoogte, lieve tijd!
Van den schrik raakt Kees zijn ei'ren
Al zijn versche ei'ren kwijt!
(Nadruk verbod-en).
't Is voor Hansje bedtijd.
Toch, al is het laat,
Mag hij even uitzien
In de donk're straat.
Op den arm van Moeder
Ziet hij nu de maan
Als een trouwen wachter
Aan den hemel staan.
Hansje roept verwonderd:
Waar is nu de zon?
Die is al gaan slapen!
Zegt zijn zusje Non.
Hansje weet het beter:
Zon doet stappe-stap
Met zijn moeder! Is 't niet?
Zus lacht om de grap.
Moeder pakt haar jongen,
Schuift gordijnen dicht,
Legt hem in zijn bedje
En knipt uit het licht.
't Hoofdje op het kussen,
Wel te rusten, maan!
Fluistert hij, maar Moeder
Heeft het toch verstaan.
Dan kust zij klein Hansje
Teeder goedennacht,
Mijn lief schatteboutje,
Slaap gerust en zacht!
1 TINE BRINKGREVE—WICHERI1
(Nadruk verboden!
(Nadruk verboden.)
VI.
Een professor, op z'n wandeling,
Wordt met eigeel overstroomd.
Woedend is de man, al denkt hij
Eerst, dat hij het heeft gedroomd!
En hij roept: Waarom, zeg, lach je?
Tot een jongen met een pet.
't Antwoordt luidt: Omdat uw rug is....
Ééne groote omelet!
Jongens, is me dat een toestand!
Keesje vindt het heusch geen klucht.
Zie nu toch eens even, wat daar
Plots'Iing neervalt uit de lucht!
't „Regent" eieren en manden,
'n Juk, een klomp en zelfs een pet.
Die Kees Goedbloed vóór hij uitging.
Stevig toch had opgezet!