LEIDSCH DAGBLAD
Donderdag 12 December 1935
No. 50
IHOTSJE BROUWEN.
1EUO
was vier uur in den middag. Met
ort Indianen-geschreeuw stormde 1
ngens uit de hoogste klasse het
ebouw uit. Niet. dat ze tilt nu op
dagen zoo bedaard deden, maar
ig was het toch waarlijk wat ,al te
heer Koopmans, het hootd der
kwam dan ook haastig uit zijn
in de vestibule. En 't v;as maar heel
iat de levenmakers reeds een aardig
weg waren, want anders ouden ze
teruggeroepen zijn. Stellig zouden
de vrijheid die ze nu zoo luid be-
n, nog een uurtje hebben moeten
en. Maar de jongens waren al uit
zicht verdwenen, onbewust van de
die hen bedreigd had
jongens", riep Karei van Strien,
hij plotseling stilstond, „schei jul-
uit met dat draven. Moeten jullie
k naar huis, of zullen we nog wat
pelen?"
chillende jongens zeiden geen tijd
ben om te blijven en gingen dan
en. Met een blik als van een genc-
die zijn troepen inspecteert, zag
van Strien nu om zich heen.
hoevelen zijn we nog? Zes, zeven?
noeg. Doen jullie mee?"
t doe je toch geheimzinnig Karei",
j Otto Mandeis. „Heb je een btizon-
annetje voor vandaag? Vooruit cr
lee".
bijzonder, bijzonder, dat nu juist
antwoordde Karei. „Maar het is toch
elletje dat je niet alle dagen doen
wat dan wel?" vroeg weer een
wat dan wel", herhaalde Karei,
inderen werden ongeduldig,
jö, zeg je het nou nog. of niet'
ga ik ook naar huis hoor",
d je bedaard maar", lachte Karei,
het immers al? 'k Heb zoo'n reuze-
schotsje brouwen. Doen jullie mee?"
wel. Ja natuurlijk. Wat dom. dat we
lit ons eigen niet aan gedacht heb-
klonk het nu uit verschillende mon-
iruit dan. Waar zullen we gaan?"
lacht aan de Kastanjekade. Daar is
1. dus daar kunnen we er de meeste
an hebben. Maar willen jullie soma
dere straat, dan is 't mü ook goed",
allen waren het met Karei eens,
Kastanjekade de beste plaats was
m plan uit te voeren. Daar waren
s ook voor de huizen van die leuko
rjes, waarin je je zoo fijn verschui-
:on? En de Kastanjekade was zoo
Ze zouden bij heel wat menschen
hots ijs voor de deur kunnen zetten
de kade af waren.
vooruit, in stormpas dan", riep
weer. En alsof het vanzelf sprak,
alle jongens het weer op een loo-
ikkig behoefde die harddraverij niet
el lang te duren, want de Kastanje-
was tamelijk dichtbij, 't Was een
eenzame straat, aan de buitenkant
e stad, juist geschikt voor het doel
jongens beoogden. Want hun spel
drukke straten te gaan spelen, dat
en ze niet. Ze wisten immers maar
;oed. dat de een of andere agent er
[>oedig een eind aan zou maken?
En wie weet, misschien ging hij het dan
nog wel thuis vertellen ook
„Laten we nu eerst eens goed afspre
ken, jongens", zei Karei van Stren, toen
ze even later aan het begin van de Kas
tanjekade stonden
„Twee jongens halen een ijsschots uit
het water en zetten die voor de deur van
een huis. Een ander moet bellen, en één
moet er op den uitkijk staan, om te zien
of er geen agent aankomt. En als we dan
telkens omruilen, krijgen we allemaal een
beurt. Afgesproken?"
De andere jongens betuigden hun in
stemming en dus kon het spel gaan be
ginnen.
Twee jongens bogen zich over den wa
terkant en heschen met veel moeite een
groote ijsschots oo den wal.
„Wat een groote", riep Otto Manders.
„Juist goed jö". lachte Karei van Strien.
't Heeft Immers haast een maand gevro
ren, en nu dooit het pas een paar dagen.
De grachten liggen vol van dat groote
drijfijs Daarom zei ik immers straks al,
dat je het spel niet alle dagen kunt spe
len? Maar vandaag gaat het fijn".
Voorzichtig droegen de twee jongens nu
hun vrachtje voor een van de huizen.
Zonder te spreken plaatsten zij de schots
vlak tegen de huisdeur aan en verscholen
zich daarna bü de anderen in een portiek
Alleen Karei van Strien bleeft achter.
Toen al ziin kameraden verscholen wa
ren, trok hij aan de bel van het huis
waarvoor de schots stond en stelde zich
toen een klein eindje verder achter een
boom op.
't Duurde lang eer de deur openging.
Zou er niemand thuis zijn? Dat zou toch
jammer wezen.
Juist maakte Karei zich gereed om nog
eens te gaan bellen, toen plotseling dc
deur toch open ging en met veel geraas
rolde de ijsschots naar binnen. Natuurlijk
wel aan duizend stukjes. De andere jon
gens in hun gemeenschappelijke schuil
plaats, en Karei achter zijn boom, .proest
ten het uit van het lachen, toen ze het
booze gezicht van de dame zagen, die
opengedaan had.
Ze kwam buiten de portiek en keek
links en rechts om zich heen.
„Die akelige jongens toch", mompelde
ze. „Wat hebben ze er toch aan. om
iemand zoo'n overlast aan te doen? Als ik
een agent zag, zou ik hem waarschuwen".
Maar de dame zag geen agent en ai
mopperend ging ze weer naar binnen, om
den rommel, dien de jongens haar bezorgd
hadden, op te ruimen.
Toen de huisdeur weer gesloten was,
liet Karei een zacht fluitje hooren. Dat
was het afgesproken teeken om de jon
gens te laten weten, dat het terrein weel-
veilig was.
„Ziezoo", kommandeerde Karei, toen ze
weer bij elkaar waren, „nu twee anderen
de schots uit het water halen. En jij Otto,
moet nu maar eens bellen en op den uit
kijk blijven staan".
„Best", zeiden de jnogens en 't zelfde
spelletje van daarnet herhaalde zich weer.
Nu plaatsten ze de schots voor een huis,
dat een klein eindje verder stond.
Nadat alle jongens uit het gezicht wa
ren. trok Otto aan de bel en verschool zich
op zijn beurt achter een boom.
Hier kwam er een klein meisje naar vo
ren gehuppeld, en, op haar teenen staan
de, trok ze heel voorzichtig de deur open.
Toen de ijsschots naar binnen kwam val
len, stoof ze een heel eind achteruit en
liep toen luid schreiend terug naar de
kamer.
„O meisje o moesje", snikte ze, maar
verder kwam ze niet.
„Die akelige jongens", mopperde ook
deze dame, toen ze in de gang kwam en
daar de verwoesting zag, die de jongens
aangericht hadden.
Eerst troostte ze zoo goed mogelijk haar
kleine meisje en toen haar dit gelukt was,
zei ze: „Kom, je mag moeder helpen op
ruimen!"
Voor verschillende huizen plaatsten de
jongens nog hun ijsschotsen en telkens
hadden ze de grootste pret als de men
schen al mopperend aan de deur kwamen
Ze waren nu ongeveer halverwege de Kas
tanjekade gekomen.
Twee jongens hadden alweer een ijs
schots neergezet.
,.'t Is jouw beurt om te bellen en op te
letten Otto", zei Karei.
„Best hoor", lachte deze terug. „Dat is
nog het leukste werkje van alles, want
dan sta je er vlakbij, als de menschen
naar buiten komen". Na een Hinken ruk
aan de bel te hebben gegeven zocht Otto
zich een schuilplaats. Maar 't wachten
duurde ditmaal toch wel heel lang. Hij
had de andere jongens al uit hun portiek
zien gluren en nog werd de deur niet
opengedaan.
Dan nog maar eens bellen.
Otto liep op het huis toe en gaf een nog
harder ruk aan de bel. Hij liep ook niet
dadelijk weer weg, maar luisterde eerst
nog ingespannen aan de deur of hij nie
mand hoorde komen. Ja, daar hoorde hij-
wat. Slofslofklonk het door de gang.
O, wat ging dat langzaam! Zeker een oud
mensch; en lachend zocht Otto met een
paar groote stappen zijn schuilplaats op.
Daar werd de deur geopend Eerst voor
zichtig, op een kier, maar toen de oude
juffrouw die opendeed, niemand zag, toch
wat wijder, endaar rolde de ijsschots
kletterend naar binnen.
„Die akelige jongens", jammerde de
juffrouw. Dat ze een oud, ziek mensch nu
toch zoo'n last bezorgen. Vlegels zijn het,
kwajongens zijn het. Leelijke streken voï-
ren ze uit, want dat is geen spelen"
Met 'n harden slag werd de deur dicht
gegooid. Otto had van dit geval niet zoo
veel schik gehad als van het vorige. Er
kwam een beter gevoel in hem boven, 't
Was toch wel een beetje erg. Als het nu
een jong mensch was geweest, maar zoo'n
juffrouw. En zou 't waar zijn? Zou ze
ziek wezen?"
Juist wilde Otto zich weer bij z'n kame
raden gaan voegen, toen hij zich plotse
ling voelde vastgrijpen.
„Wacht eens even mannetje", vertel me
eerst eens hoe je heet en waar je woont,
eer we verder gaan", zei de agent, die.
zonder dat Otto er iets van gemerkt had
tot vlak bij hem was gekomen en hem nu
stevig vasthield.
Al eenige minuten had de man het bal
dadige spel van de jongens gadegeslagen.
Ongemerkt was hij door een zijstraat de
jongens genaderd, en had nu zijn kans
waargenomen om een van hen te grijpen.
Was hij direct op hen toegesneld, dan
zouden ze hem allen ontgaan zijn. dat be
greep hij best. Want welke agent kon er
nu tegen een schooljongen loopen zonder
het te verliezen?
Otto was zóó geschrokken door de on
verwachte verschijning van den agaat,,
dat hij vergat te antwoorden.