Prinses Juliana neemt afscheid van de leden der Roode Kruis ambulance 76«te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. DE ONBUIGZAMEN BONDSPRESIDENT MIKLAS VAN OOSTENRIJK onthult dn Graz het Tegetthoff-moniunent, door Italië *an Oostenrijk teruggegeven. Admiraal Tegetthof won in 1866 den zeeslag tegen de Italianen. IN HET GARNIZOEN VAN RECIFFE (BRAZILIË) BRAK EEN OPSTAND UIT welke met geweld gekeerd kon worden. Op de foto, welke per vliegtuig werd overgebracht, ziet mem vrijwilligers, die de politie in Parnambuco assisteerden. GRENSSOLDATEN MET PARAPLUIES in de kleinste republiek van Europa, Aj^» dor ra. Zij bewaken de grens Andorra en Spanje. GISTERAVOND VERTROK HET NEDEBLANDSCHE ELFTAL NAAR LONDEN tot bijwoning van den wedstrijd Engeland—-Duitschland. Vanaf derde van links Vente, Wels, yam Run, Karei Loihsy, yajj Heel, Anderiessen, Leo Halle, B. Pauwe, van Nellen, Bob Glendenning, Smit en Bakhuya. DE NEDERLANDSCUE ROODE KRUIS-AM- BULANCE NAAR ABESSYNIE. H. K. H. Prinses Juliana spreekt een woord van afscheid tot de leden der expeditie, aan boord van het nr.s. „Dempo". naar het Engelsch van J. S. FLETCHER door mi. H. J. H. 17) Bew was uit zijn schuilplaats te voor- Win gekomen en liep nu op en neer over zandweg, stampend en in de handen •rijvend om zich wat te verwarmen. Hij eiste de flesch bijna uit Ravldge's han- W en dronk er gretig van. Dan wees 4 met zijn duim naar de hoeve. Ofschoon duisternis reeds vrij groot was, scheen Ruit de huiskamer nog geen licht. .De oude vrouw is weggegaan", zei Bew. ■«is de hei overgestokenin die rich- geen twee minuten nadat hij '4 v/as, Ben. Maar die twee kerels j®eten er nog zijnik heb ze geen van ®den er uit zien komen. Nou danhoe ®en we het aanpakken? Wat denk jij?" 'ffldde hij zich tot den veldwachter. Jullie moeten toch het beste weten, hoe S{ in zoo'n geval moeten handelen". Be veldwachter voelde zich niet zeker. J11 zijn zaak. Hij had geen bevel om de •fnschen op de hoeve te arresteeren. Hij jul niet, hoe het gaan zou, als hij er heen ®8 en vroeg, wat ze daar te maken had- j?' Het was een lastige positie, zoolang geen bevel tot arrestatie had. «Bevel of geen bevel!" zei Bew beslist. Jsmoet weten wat daar aan de hand is! *®n mee.ik zal wel aankloppen en Jlïen of Abe Hoyland er is. En als hij er en daar ben ik zeker van.dan •lik hem brutaalweg vragen wat hij hier te maken heeftin aanmerking geno men, dat hij onder verdenking staat!" De veldwachter schudde het hoofd en scheen nog besluiteloozer dan te voren. „Volgens wat men zegt en wat Ik van Ravidge gehoord heb", zei hij, zijn troepje helpers rondkijkend, „is die Abe Hoyland een gevaarlijk heerschap. Hij kon best een pistool of iets van dien aard bij zich heb ben. Daarom zou ik zeggen, dat we beter doen met het huis te omsingelen, totdat de politie uit Halfirth komt en dan „Vooruit jongen!" riep Bew. „Ik ga naar de deur toe!'' Zonder zich er om te bekommeren, of de anderen hem volgden of niet, liep hij het paadje naar de deur op en begon met zijn vuisten geweldig op de voordeur te bonzen. Ravidge volgde hem met het geweer in den aanslag en de anderen kwamen er op een eerbiedigen afstand achteraan. „Pas op, Naylorals ze de deur eens onverwachts open doen", fluisterde Ra vidge. „Ze zullen ons nu toch allicht ge zien hebben!" Maar er kwam geen antwoord op het heftige .kloppen van Bew. Het kloppen op de deur klonk hol door de stilte van het huis, maar óp den steenen gangvloer wer den geen voetstappen hoorbaar, hoewel hij zijn oor toch tegen het sleutelgat hield ge drukt. Na een poosje kwamen de andere mannen, die moed schenen te vatten, nu het huis leeg bleek te zijn, naderbij en .begonnen in schuren en den omtrek te zotken en door de ramen te gluren. De veldwachter, die uit voorzorg een lan taarn had meegebracht, stak die nu aan en ging het huis rond, om zijn licht door alle vensters naar binnen te laten schij nen. En opeens gaf hij een schreeuw, die allen naar hem toe deed hollen. „Moord!" riep hij luidkeels. „Moord!... Daar ligt een man languit op den grond in de achterkameren er ligt een bloedplaskijk maar!" Hij hield zijn licht vlak voor het venster van de keuken en Bew, met zijn gezicht tegen de ruit gedrukt, keek naar binnen en trok zich verschrikt terug. „Dat is die werkman van het reservoir! Dat is de man, waar ik je van gesproken heb, Ben", zei hij. „En het ziet er naar uit, dat ze hem voor dood hebben laten liggen. Toe haal een of ander ding om die deur open te breken. Daar in de schuur zal wel iets te vinden zijn! Een houweel of een koevoet!" De mannen braken de deur open en Bew ging het eerst naar binnen, rukte den veldwachter zijn lantaarn uit de hand en ging regelrecht naar den man toe, die op den steenen vloer lag uitgestrekt. Er lag een bloedplas onder het vooroverliggende gezicht en toen Bew den man had omge keerd, wees hij verschrikt op een groote wonde in de slaap. „Goeie genadedat Is Lightowler die in dat laatste huisje bij den dam woonde" riep de veldwachter uit. „Ze heb ben hem afgemaakt! Hij is dood!" „Dood", herhaalde Ravidge. „Ja en al minstens een paar uur lang, want hij is al stijf en koud ook. Zeg, Naylorwat moeten we nu beginnenwat moet dit alles beduiden?" Bew liet de stralen van de lantaarn over de omgeving van het afgrijselijke misdrijf glijden. En plotseling zag hij iets, dat op een kast lag achter in het vertrek en hij nam het op en hield het aan de anderen voorhet was een afdruk van het aanplakbiljet, dat Oliver Carsdale den vorigen avond had laten verspreiden in de stad. „Nu snap ik, hoe de zaak in elkaar zit!" riep hij uit. „Die man hier heeft dit gelezen en hij schijnt geweten te hebben, wie de schuldigen waren. Hij is vanmid dag hierheen gekomen om hun geld af te persenhij dacht natuurlijk, dat die oude Miriam hem wel met meer dan dui zend pond zou willen snoerenEn ze hebben hem afgemaakt! Zij of Abe Hoy landHet is een moord! Maar waar kan Hoyland zitten? Als hij uit het huis ontsnapt is, dan moet hij over den grond zijn gekropen en achteruit zijn gegaan. Vooruit.... we moeten gaan zoeken!" Mar nergens was eenig spoor van Hoyland te ontdekken, noch in het huis, noch in de omgeving en de mannen ble ven tenslotte bij elkaar op de politie uit Halfirth staan wachten. Het was onder- tusschen donker geworden. Een hunner liep den weg een eindje op in de richting, waaruit ze de politie verwachtten en toen hij op het heuveltje, waarachter de hoeve lag, gekomen was, stiet hij een schrille kreet uit. „Kijk eens! Wat is dat?Kom toch eens kijken!Overal lichten!" De anderen kwamen aangeloopen en stonden ook vol verbazing toe te kijken. Aan alle kanten flikkerden lichtjes, blijk baar van lantaarns, die heen en weer wer den gedragen en door de stilte van den nacht hoorde men nog heel zwak hoe de menschen in de verte elkander toe- schreeuwdenv HOOFDSTUK XXII. Eer.... en beproeving. Terwijl Bew veilig en wel op wacht lag ir. de heide en voor het lange wachten eenige afwisseling zocht in het bestudee- ren van het dierenleven om zich heen en van de drijvende wolkengevaarten langs de blauwe lucht, was Oliver Carsdale zijn gewone dagelijksche ronde door zijn fa briek In HalttrLh aan hetj doen. En hoe verder de vreeselijke avond, waarin Louis hem was komen waarschuwen, in het ver leden verzonk, des te meer herwon hij het vertrouwen, dat zijn eigen energie het aan zijn vijand onmogelijk gemaakt had om zijn wraakplannen te volvoeren. Hij ver trouwde op Naylor Bew, op het aanplak biljet, dat duizend pond belooning be loofde aan de steeds naar meer geld hun kerende inwoners van de stad en bovenal in den troep bewakers, die hij bij den dam had aangesteld. Hij wreef zich in de handen toen hij dat alles aan Rawlinson vertelde. „Dat is wel een van de beste invallen ge weest, die ik ooit in mijn leven gehad heb, Rawitnson", had hij dien morgen nog ge zegd, toen hij met zijn gast naar de stad reed, „ik zou wel eens willen zien, of er iemand op den dam zou durven komen, als mijn jongens hem bewaken! Ik heb ze allemaal zelf uitgezochthet zijn be trouwbare kerels, zonder uitzondering. En voor die lui zelf is het geen onaardig baan tjeze krijgen hun driedubbele loon en ze hebben eens wat anders te doen. Ik heb ervoor gezorgd, dat ze alles hebben wat ze maar kunnen verlangen. Overdag hebben ze feitelijk niets te doen en 's nachts hou den ze om beurten de wacht! Ik verzeker u, dat ze zich niets zullen laten ont glippen!" „U bent zeker vanmorgen al bij den dam geweest?" vroeg Rawlinson, „Ja, al vroegik heb zelf de ronde gedaan. Alles in ordeze hadden nie mand gezien en niets gehoord. Ze hebben den heelen nacht de waèht gehouden op alle plekken, waar maar eenige schade kon worden toegebrachttwee aan twee en dan in ploegen van zes. Neen, man, zoolang mijn mannen daar waken, zal niemand met zijn vingers aan dien dfttn komen!" ui (Wordt vgryQted)-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5