DE VLIEGERWEDSTRIJD.
in.
en keer stond 't stoute tweetal
>r een deur, keek naar de bel
eloos en heel onschuldig
Heer, die langs kwam, zag het wel,
Zal lk voor jullie bellen?
t en Claartje knikten: Ja!
n 't haastig op een loopen
meneer keek hen nog na,
t: Dat zoo'n ondeugend tweetal
Belletje laat trekken m ij
s ik kon, sleept' ik de bengels
Er vast met de haren bij!
en ClaartjeClaartj' en Piet....
xiter bengels zijn er niet!
IV.
Fens 't was marktdag! daar ontbrak
niet
't Tweetal, vol van kattekwaad!
Eensklaps zagen zij boerinnen
Op den hoek der drukke straat.
De schavuiten spelden haastig
Rokken stevig aan elkaar....
Toen de vrouwen verder wilden,
Was het plots een luid misbaar.
Hevig trokken zij en scholden,
Wisten eerst niet, wat het was
En er kwam op het lawaai zelfs
Een agent nog bij te pas!
Plet en ClaartjeClaartj' en Piet....
Meer vertel lk je maar niet!
Vroolijk fluitend stapte Bart naar
,,'t Zonneke". Het aardige zomerhuisje
wisselde gewoonlijk gedurende de zomer
maanden eenige malen van bewoners.
Maar dit jaar was het al die maanden
door dezelfde familie bewoond geweest en
't fijne er van was, dat er een jongen van
Barts leeftijd bij was. Ze waren dikke
vrienden geworden. Bart had aan Rob alle
mooie plekjes van de omgeving gewezen:,
uitkijkposten in dikke boomen, plaatsjes,
waar je pootje kon baden, dichtbegroeide
oorden, waar ze soms heele dagen kam
peerden en nog veel meer.
Bart was er, deed 't groene hekje open
en liep naar achteren. Voor de geopende
deur van de bijkeuken hield hij halt en
riep:
„Rob, ga je mee voetballen?"
„Nee, ik ga niet naar 't veld", klonk 't
uit de verte terug.
„Bah, wat flauw! Waarom niet? Ben je
ziek?"
„Nee, hoor! Kom er maar in!"
Bart stapte naar binnen. Meteen ging
het hem door het hoofd, dat er van voet
ballen niets kwam, wanneer Rob niet mee
ging. Met zijn schoolschoenen mocht hij
niet schoppen en z'n oude laarzen had hij
al totaal stukgetrapt. Maar Rob had een
paar echte voetbalschoenen en.. Rob was
linksch, trapte ook met zijn linkervoet,
daarom deden de vrinden samen met de
voetbalschoenen en gebruikten er ieder
een van.
Bart liep door de bijkeuken, de keuken
en de gang naar de lichte zijkamer, welke
den kinderen tot speelvertrek diende. Rob
zat er alleen, druk bezig.
„Hé, wat ben jij aan 't doen?" vroeg
Bart.
„Hè, jó, zie je dat niet? Ik plak een vlie
ger. Een reuzeding, hè. Jij doet toch ook
mee?"
Meteen hield Rob het geraamte, waar
van de touwen al gespannen waren, recht
overeind.
„Waaraan?" vroeg Bart verwonderd.
„Wel, aan den vliegerwedstrijd, die a.s.
Zaterdagmiddag gehouden wordt."
„Daar weet ik niets van",
„Kom, jö, 't heeft toch in de krant ge
staan met groote letters."
„Maar wij lezen geen krant".
„Dat 's wat anders. Nou, dan zal ik 't je
vertellen: Vreemdelingenverkeer heeft den
wedstrijd uitgeschreven. Zes prijzen wor
den er uitgeloofd, zeg: voor de vliegers, die
het mooist zijn en 't best in de lucht zijn.
Vader heeft dadelijk latten, touw en pa
pier voor me uit de stad meegebracht.
Vader heeft me ook uitgelegd, hoe ik 'm
plakken moet. Bart, we moeten zien, dat
we een prijs winnen".
Bart stond ingedachten. Natuurlijk zou
hij graag meedoen. Maar of 't lukken zou,
dat was de vraag. Meedoen kostte geld,
geld voor de latten, het papier, het touw.
En 't geld was schaarsch in huis, sedert
vader zonder werk was. Maar wie weet,
misschien wisten ze er thuis iets op.
„Dus je gaat niet mee", zei Bart na een
poosje zwijgen.
„Neen, 'k heb nog 'n massa te doen. M'n
vlieger moet heel mooi worden. Bah, wat
prikt m'n rechteroog vervelend". En even
moest Rob over het hinderlijke lichaams
deel wrijven.
„Maar je mag mijn voetbalschoenen wel
meenemen, hoor", ging Rob verder.
„Graag".
„Ze hangen in de bijkeuken".
„Nou atju dan. Ik kom het je nog wel
zeggen, als ik ook een vlieger ga maken".
Rob werkte ijverig door. Hij knipte en
plakte en vond het een groot gemak, dat
moeder met de kleine zusjes was gaan
wandelen. Nu had hij 't rijk alleen en
kon er niets bedorven worden.
Even stond Rob op en liep naar de gang
om daar in het spiegeltje te kijken. Zijn
oog, of liever z'n ooglid, hinderde hem,
't stak en nu wou hij eens onderzoeken
of er wat aan te zien was. Ja, er zat een
rood bultje op, dat erg pijnlijk was, als je
er over heen wreef.
„Bah", mopperde de jongen in zichzelf,
„verbeeld je nu, dat ik weer zoo'n ge
valletje op mijn oog krijg als in het voor
jaar! Dan zou ik niet eens mijn vlieger
op kunnen laten. Maar", troostte hij zich
zelf, „stellig is het Zaterdag wel weer over"
En ijverig werkte hij verder.
Na verloop van tijd kwam Bart de schoe
nen terugbrengen.