ZULKE BENGELS RAADSELS. GEVANGEN! Daar begreep hij niet VOOR GROOTEREN. l Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslünen komt de naam van een plaats ln Friesland. z x xxxxxxxxx X Ie rü een medeklinker. 2e rij een knaagdier. 3e rij een zangvogel. 4e rü iets wat men vooral in Zuid-Holland veel aantreft. 5e rij 't gevraagde woord. 6e rij een arbeider. 7e rü een natuurverschijnsel. 8e rü een groote steen. 9e rü een medeklinker. II. Noem eens sloten niet van ijzer En ook werk'Ujk geen kasteel. Twee kun je daarvan maar vinden In heel Holland, 'tls niet veel! I ,111. Welke wanten kan men niet aan de handen dragen? IV. Begraven dranken. Foei Jaap. wat ben je gulzig! Je laat heelemaal niets over voor de anderen! Heb je met Oom Bob Ierland bezocht? Voor An Jacob en Piet was de wande ling te ver. Koosje is zóó slim. O. na de wandeling had je haar eens moeten hooren! Ik kom eiken dag voorbij jullie huis. VOOR KLEINEREN. I. Vul deze 9 vakjes in met: 2 A 21 ID 2 L 1M 1P maar doe het zoo dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest: Ie rij een geneesmiddel. 2e rij een meisjesnaam. 3e rü een jong. viervoertig dier. II. Mün geheel wordt met 8 letters geschre ven en noemt een boom. 7. 5, 6 is een jongensnaam. Een 1. 2. 4 is een huisdier. 2 5, 3. wordt door hengelaars gebruikt. 1 Een 4. 8. 8 6 is een deel van de voet. Een 7, 5. 3 is een kleedingstuk. in. Mün beide eerste deelen vormen samen een specerij, irüjn derde Is een ander woord voor geldstuk en mijn geheel smaakt lekker frisch. is wit van kleur en meestal rond. w IV, 1 Wat ligt midden in den vüver? L .(Nadruk verboden). Klein Jantje sluipt vlak achter mü En kriebelt met een spriet. Hü denkt, dat ik niet weet, wie 't doet, Want zien kan ik hem niet! En dat ik meen, dat een insect Mü kriebelt ln den nek. Jk doe, dat spreekt vanzelf, ls 't niet? Net of ik 't niet ontdek. Klein Jantje gaat steeds verder en.... Hü is op niets verdacht, Totdat ik vind: Nu is 't genoeg! En pakheel onverwacht Een jongenshand! Gevangen, hoor! Heel stevig heb 'k hem beet En lachend zeg ik: Dat 's de vlieg, De stouterd, die het deed! C. E. DE LILLE HOGERWAARD. (Nadruk verboden). Och toe, Karei, zei een: Jongen, doe toch niet zoo Maar de helft kan ik geloov O, wat schiet je weer met Karei zit beschaamd te küken Opsnüden, dat doet hü grai Plotseling moeten allen lacher Ernstig klinkt klein Wimpje Moeder, zeg, waar is het spe Ikke, ik zie werk'lük niet Karei was toch niet aan 't Hij vertelde immers ie CARLA (Nadruk verboden). l Piet en Claartjegrooter bengels Zag je in den hoek nooit staan, Want in kattekwaad bedenken Is het tweetal steeds vooraan! Wat de één soms niet bedacht heeft, Dat verzint de ander wel. Ieder zegt dan ook: Die tweeling Is een heel ondeugend stel! Waar de één is, is ook d' ander: Ééntje zie je nooit alleen, Zoodat 't dubbel kattekwaad wordt. Kan het erger? Immers neen! Piet en Claartje.... Claartj' en Piet. Grooter bengels zün er nietl n. Eens in 't park waren de banken Pas geverfd en dus nog nat. 't Bordje met het drietal letters Hadden zij hoe stout was dat! Weggestopt. Daar kwam een heer aan, Ging eens zitten. na een tüd Was hij vastgekleefd aan 't bankje!.... Overluid riep hij van nijd; Wacht! lk zal je, stoute bengels! Dreigde 't tweetal met zijn vuist, Maar dat maakte haastig beencn En.... ontsnapte hem nog juist. Piet en Claartje.... Claartj' en Piet Grooter bengels zijn er niet!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 12