AO.
VAN TWEE KIKKERTJES
JAN EN HEKTOR
VACANTIE
OPLOSSINGEN.
door
C. E. DE I.TIJ.E HOGERWAARJD.
Hoera! Het is vacantie!
Zes weken niet naar school,
Maar heertijk nu naar buiten!
Daar maken pret en jool!
We hebben op die weken
Ons al zoo lang verheugd.
Vaoantie is toch t zelfde
Als „niets doen" en „veel vreugd"!
We zaten op de banken
Een groot deel van het jaar,
Maar nu is het vacantie,
Zijn we met leeren klaar.
De één gaat naar de hei toe,
De ander naar de zee
Of naar het bosch. 'k Denk: ieder
Ging dolgraag met ze mee.
Maar ook al komt van uitgaan
Bij som'gen heel'maal niets.
Dan kun je immers loopen,
Of rijden op een fiets!
Naar buiten kun je altijd.
Vergeet dat vooral niet!
En dat je thuis kunt spelen,
Als 't regent, dat het giet.
Je „speelt" dan verre reizen,
Hebt een kampeerterrein.
Je reist per vliegmachine.
Per auto, boot of trein.
Steeds zie je and're landen.
In één woord: je geniet.
Laat vroolijk daarbij klinken
Een blij vacantie-lied
(Nadruk verboden).
Karei Kwak, een kleine kikker,
En zijn zusje Eigenwijs
Wilden van de wereld meer zien;
Gingen samen dus op reis.
Moeder zei: Wees toch voorzichtig!
Kom terug, zoo gauw ik kwaak!
Maar het tweetal wou niet lulst'ren.
Zoo gaat het bij kikkers vaak!
Karei zei: O, het verveelt mij
In die saaie, nauwe sloot!
Hij sprong weg en hield zijn zusje
Stevig bij haar groenen poot.
Al heel gauw kwam 't stoute tweetal
Bij een brug. En wie daar stond?
Meneer Langbeen! Was dat schrikken!
Hulp'loos keken zij in 't rond.
Maar gelukkig! Meneer Langbeen
Zag iets aan den and'ren kant!
En hij stapte heel parmantig
Door het groene weideland.
Beide kikjes hadden nu toch
Werk'lijk van de reis genoeg.
Sprongen wat zij springen konden
Of men met een stok hen Joeg!
Moeder stond al uit te kijken,
Tuurde naar het eind der sloot.
Boven d'oogen hield zij steeds maar
Om te zien haar linker poot.
Toen zij zag hun woeste sprongen.
Wist zij daad'lijk al genoeg
En begreep, wat er gebeurd was,
Zonder dat zij er naar vroeg.
(Nadruk verboden).
Maar haar beide kikkerklnders.
Karei Kwak en Eigenwijs,
Gingen in de eerste tijden
Nimmer meer alleen op reis!
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
In zijn mand bij 't vuur ligt Hek,
'n Ouden schoen juist in den bek.
't Kleine baasje staat bij hem,
Zegt met vriendelijke stem
En een koekje in de hand:
Hektor, kom eens uit je mand!
Zit nu eerst eens netjes op!
Hektor doet 't met schuinen kop.
Goed zoo, Hek! Hoe spreekt hij dan?
Vraagt zijn kleine baasje, Jan.
Hek, die van een koekje houdt,
Is natuurlijk nu niet stout!
Antwoordt; Moes,
(Nadruk verboden).
Waf-waf! blaft hij, kwispelstaart,
't Koekje is hem wel wat waard!
Nog eens! commandeert nu Jan,
Kom, hoe spreekt mijn hondje dan? -
Waf-waf-waf? Zoo is het goed!
Driemaal vindt Jan, dat het moet.
En hij roept: Kom, Hektor, zoek!
Gooit het koekje in den hoek.
Moeder zegt: Maar, kleine man,
Hoe zou 't zijn, als ik mijn Jan
Voor zijn maal zooveel liet doen?
Jan geeft Moeder vlug een zoen.
ik ben geen hond,
'k Snuffel toch niet op den grond!
Maar als ik het Hektor vraag,
Zegt hij zeker: 'k Doe het graag!
C. E. DE T.TT.T.E HOGERWAARD.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
1. C Chimpansé,
Aha
griep
bromtol
Chi mpansé
schaats
k o n ij n
esp
2. Bloemkool, Melk, bom, oom. bok. Lek.
3. Waar gaan jullie naar toe? We gaan
naar Nora. (Arno)
Ga je met Piet Scheveningen of
Noordwijk bezoeken? (Etsch).
Waarom nam u roode gordijnen in de
eetkamer? (Mur),
Ik wilde geen ongenoegen hebben en
zweeg er dus maar over. (Eger),
4. Medaillon.
6. Vijver, ijver.
6, Tom.
De maaltijden.
B. L in D linde.