LEIDSCH DAGBLAD >te Jaargang Donderdag 25 Juli 1935 No. 30 N EEN KLEIN MEISJE, EEN GROOTE HOND EN EEN STROOPKAN. DOMME BEER liUQB Anneke, zou jij wel stroop voor moe- kunnen halen?" vroeg Juffrouw De aan haar dochtertje, dat druk bezig met haar poppen te spelen, u moeten jullie weten, dat Anneke vijf jaar was. Dus was het geen won dat moeder vroeg of Anneke het wel kunnen. deed wel eens meer een boodschap moeder, als de grooteren naar school ren. Ze haalde wel eens rijst of suiker den kruidenier of brood bij den bak- Maar toch, stroop of melk had moe- haar nog nooit laten halen. Weet je irom niet? el als je stroop of melk haalt, dan t je natuurlijk een kan meenemen. Nu Anneke wel altijd heel gewillig om boodschap voor moeder te doen. Ze het zelfs graag. Maar Anneke de deed altijd alles een beetje te vlug. was eigenlijk met alles een beetje te dweet je. Met haar poppen, met haar der speelgoed, met haar prentenboe- overal ging ze wel wat wild mee om. ook als ze een boodschap voor moe- moest doen, deed ze zoo. Meestal liep een drafje. Zoo hard haar kleine nen het toelieten, draafde ze dan s de straat. dikwijls had moeder al gezegd: ineke, niet zoo wild loopen. Kalmpjes ar aan, kind". >an zei Anneke wel: „Ja, moeder", en begon ook werkelijk met heel gewoon stappen. .aar nauwelijks was ze een klein eindje weg, of ze was het alweer vergeten, dan begon ze te draven, dat begrijp En meteen begrijp je nu ook, waarom ■der vroeg of Anneke wel stroop zou inen halen, delijk toen moeder haar vraag ge had, legde Anneke de pop waar ze bezig was, op de tafel. Was Liesje, haar liefste pop, die ze in iand had. En toch werd Liesje heusch zacht neergelegd, hoor. 'k Zou haast :ten zeggen, Anneke gooide haar pop tafel. Maar dat klink niets aardig, vin- jullie wel? a moe," antwoordde Anneke dus en >ng direct naar moeder toe. lo, ho," zei moeder, „kalm een beetje leke. Je mag wel stroop voor me ha- Je weet best waar de kruidenier nt, dus dat kan geen kwaad. Maar moet me eerst beloven, dat je nu sch niet hard zult loopen. Want als 'alt met de stroopkan, dan zou je je jk kunnen bezeeren, kind", ïee moe", antwoordde Anneke, „ik zal h niet hard loopen. Geeft u me de maar. Hoeveel moet ik halen?" ii pond Anneke. Ik heb het al op briefje geschreven en in dat briefje ik het geld gedaan. Kijk maar, hier t, in de kan. Ziezoo, ga nu maar ke. Maar denk er om, niet hard loo- kind". ineke beloofde nog eens, dat ze nu Mijn Beri wil niet leeren En blijft maar liever dom. Het helpt geen sikkepitje. Of ik al op hem brom! Pluchette, mijn hond, is anders: Die leert toch wel zoo graag! Op alles geeft hij antwoord, Hoe moeilijk ik ook vraag! Toch gaan Pluchette en Béri Heusch naar dezelfde school. Pluchette doet flink zijn best hoor! Maar Beer maakt liever jool. Ik heb er echt verdriet van En 'k zei 't hem al zoo vaak. Maar hem kan het niet schelen, Hoe boos ik mij ook maak! Hij moet 't nu zelf maar weten. Ik zeg het hem niet weer! Maar als hij niet wil leeren, Blijft hij een domme beer! CARLA HOOG. (Nadruk verboden). heusch niet hard zou loopen, en stapte toen bedaard de deur uit. Ze vond het maar wat gewichtig dat ze stroop mocht halen. Dat was haar nog nooit eerder ge beurd. En daarom was het zeker dat ze ook den geheelen weg onthield dat ze niet hard mocht loopen. Ze kwam bij Van Leeuwen, den kruidenier en gaf hem de kan. ,,'t Briefje en het geld zit er in", zei ze. „Dat zie ik", lachte de kruidenier. „Wat wordt jij toch al groot, Anneke, dat je al stroop voor moeder kunt halen. Moeder zal wel blij zijn met haar groote dochter, denk ik". Anneke gaf geen antwoord. Ze lachte maar een beetje. Maar je begrijpt dat ze het prettig vond dat de kruidenier haar zoo geprezen had. Toen de stroop in de kan gedaan was, kreeg Anneke een koekje van den krui denier. Nu ze wist best, hoe het behoorde. Ze bedankte netjes en stapte toen den winkel uit, in de eene hand de stroopkan, in de andere het koekje. 't Scheen dus werkelijk alsof alles heel goed zou gaan en moeder voor niets on gerust was geweest, he? Ja zoo scheen het wel, maar toch was het niet zoo! Anneke was al een paar straten door gegaan, en niet zoo heel ver meer van huis, toen het opeens gebeurde. Plotseling sprong er een groote hond tegen Anneke op en hapte naar haar koekje. „Woef woef woef zei hij. Dat beteekende „geef mij ook een stukje". Maar onze Anneke begreep dat niet. Ze schrok zóó van den hond, dat ze: „moe der, moeder", begon te roepen, ente gelijk zette ze het op een loopen. Dikwijls had Anneke al hard geloopen maar, zoo als nu, nee, zóó had ze nog nooit ge draafd. „Woef woef woef", klonk het nog eens achter haar. En nog sneller vlo gen Anneke's beenen over de straatstee- nen. Gelukkig, ze was al dicht bij huis. En misschien zou alles nog goed afge- loopen zijn, als er niet zoo'n akelig groote keisteen een heel eind boven de andere had uitgestoken. Door het harde draven dat Anneke deed, zag ze natuurlijk die ongelijke keisteen niet. Het kon niet an ders Anneke struikelde Anneke viel. Daar lag ze nu, zoo lang als ze was op de straat. „En de stroopkan?" vragen jullie. „Ja, die lag ook op de straat, dat be grijp je. Maar die was gebroken, aan wel honderd scherven gebroken. En de stroop liep overal heen. Ook over Anneke's han den en over haar jurkje. O, o, wat huilde dat kleine meisje. En wat zag ze er uit! De tranen en de stroop liepen van haar gezichtje en maak ten overal vieze vlekken. Gelukkig was ze dicht bij huis. Luid schreiend stond ze weldra voor de huis deur. Ze hoefde niet eens aan de brieven bus te kleppen, zooals ze anders deed. Moeder hoorde haar zóó wel en deed haastig de deur open. Ze vroeg niet wat er gebeurd was, dat kon ze immers zóó wel zien? „Stoute meid", begon moeder te knor ren, „heb je toch weer hard geloopen?" Maar nu begon Anneke nog meer te huilen. „Ik kon het heusch niet helpen, moe", snikte ze. Moeder kreeg medelijden met haar kleine meisje. „Kom maar mee, kindje", zei ze, „moe der zal je eerst eens afwasschen en een schoon jurkje aandoen. En dan moet je mij maar eens vertellen, wat er gebeurd is." Terwijl moeder het meisje hielp, bleef Anneke al maar door snikken. Maar endelijk bedaarde ze toch wat. Toen ze heelemaal klaar was, nam moeder haar op schoot. „Kom", zei ze vriendelijk, „vertel me nu maar hoe het gekomen is. Je had mij toch beloofd om niet hard te loopen. Was je het weer vergeten, Anneke?" Heftig schudde het meisje haar hoofd. „Nee moe, heusch niet," zei ze." En toen begon ze te vertellen. Eerst van den kruidenier die zoo aardig was en haar een koekje had gegeven. En toen van den grooten stouten hond, die naar dat lekkere koekje kwam happen. „O", zei moeder, „nu begrijp ik het. En daar schrikte jij zeker van en toen liep je heel hard weg. En teen ben je gevallen, is 't niet zoo?" „Ja moeke", zei Anneke, terwijl ze zich dichter tegen moeder aandrong, ,,'t Was ook zoo'n groote hond, een heele groote". „En jij bent nog maar een klein meis je", zei moeder, terwijl ze haar dochtertje kuste. „We zullen nog maar een poosje wachten, eer we je weer stroop laten halen. En ga nu maar gauw wat spelen in den tuin." Een oogenblik later zat Anneke met haar pop in den schommel en alle leed was vergeten. "«TtANCIN*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 11