De Italiaansch-Abessynische commissie - Inwijding priorij van Egmond 764le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. De Roman van Maxime DE EERSTE DAG VAN DE WIMBLEDON-KAM- PIOEN SCHAPPEN. Timmer in actie tegen A. Brown, DE CONFERENTIE VAN DE ITALIAANSCH-ABESSYNISCHE ARBITR AGE-COMMISSIE TE SCHEVENINGEN. Links: de Italiaansche arbiter graaf Aldrovandi (geheel links) verlaat in gezelschap van den Italiaanschen gezant het Palace-hotel. Rechts: de arbiters van Abessynië prof. Pitman Benjamin Potter (links) en prof. Lapradelle. DE PLECHTIGE INWIJDING VAN DE PRIOKIJ VAN EGMOND TE EGMOND-BINNEN. Het wijden van de klok. MUSSOLINI EN DE HITTE. Mussolini vloog van Rome naar Riccione, waar zijn vrouw en kinderen gedurende HET 7e EN 20e REGIMENT INFANTERIE arriveerden per boot uit Harderwijk t« den zomer verblijf houden. Mussolini, in zee, in de schaduw Amsterdam. De troepen maakten een marsch door de stad- van den vleugel van zijn vliegtuig. Het ontschepen der manschappen. door OCTAVE FEU TT .1,ET. Uit het Fransch door H. A. C. Snethlage. 42) Ik ging naar Guadeloupe, ik veranderde van naam. ik besteedde het grootste deel van den prijs, die ik door mijn misdaad verkreeg, aan den koop van een gewa pende brik, en Ik ging op de Engelschen los. Ik heb vijftien jaar lang met hun bloed en het mijne de smet trachten af te wasschen. waarvan ik de schuld droeg, doordat ik één oogenblik zwak was ge weest, en ik deed dit onder de vlag van mijn land. Hoewel mijn tegenwoordige fortuin, voor meer dan drievierde, ver kregen is in roemrijke gevechten, blijft de oorsprong daarvan niettemin zooals ik verteld heb. Teruggekeerd naar Frankrijk, toen ik oud was geworden, informeerde ik naar de omstandigheden der Champcey's d' Hauterive: die waren welvarend en weelderig. Ik bleef zwijgen. Dat mijn kin deren mij mochten vergeven! Ik Heb niet den moed kunnen vinden, zoolang ik leefde, tegenover hen mij te moeten scha men, maar mijn sterven moet hun het geheim brengen, waarvan zij gebruik kunnen maken volgens de ingeving van hun geweten. Wat mij betreft: ik heb slechts één bede aan hen te richten: er zal, vroeg of laat, een beslissende oorlog komen tusschen Frankrijk en zijn buur man aan de overzijde; wij haten elkaar te sterk; wij moeten hen, of zij ons op eten! Indien deze oorlog uitbreekt tijdens het leven mijner kinderen of kleinkinde ren, verlang ik, dat zij aan den Staat ten geschenke aanbieden een gewapend en uitgerust convet, onder de eenige voor waarde, dat zij heeten zal la Savage, en dat een Bretagner haar aanvoeren zal. Bij elk schot, dat zij losbranden zal op de Carthaagsche kust, zullen mijn beenderen van vreugde opspringen in mijn graf! RICHARD SAVAGE, genaamd LAROQUE. De herinneringen, welke plotseling de lezing van deze verschikkelijke biecht in mijn geest opriep, bevestigden mij de juistheid er van. Ik had twintig keer door mijn vader hooren vertellen, met een mengsel van trots en bitterheid, de merk waardige gebeurtenis uit het leven van mijn grootvader, waarop hier gezinspeeld werd. Alleen geloofde men in mijn familie, dat Richard Savage, wiens naam mij vol komen bekend was, het slachtoffer en niet de bewerker van het verraad of van het toeval geweest was, dat den comman dant van de Thétis in de handen van den vijand had overgeleverd. Vanaf dit oogen blik had ik voor mijzelf een verklaring van de bijzonderheden, die mij dikwijls getrof fen hadden in het karakter van den ouden zeeman, en in het bijzonder zijn peinzende en verlegen houding tegenover mijMijn vader had mij altijd gezegd, dat ik het levend portret, was van mijn grootvader, den markies Jacques, en, zonder twijfel, drongen enkele stralen van die gelijkenis, van tijd tot tijd, door de nevelen van zijn hersenen heen, en in het verontruste ge weten van den ouden man. Nauwelijks in het bezit van deze ont hulling, verviel ik in een verschrikkelijken tweestrijd. Wat mij aangaat, kon ik slechts een zwakken wrok ontdekken jegens dezen ongelukkige, bij wien de fouten van zijn moraliteit afgekocht waren geworden door een lang leven van berouw en door een hartstochtelijke wanhoop en haat, die niet zonder grootheid waren. Ik kon zelfs, niet zonder een soort van bewondering, den wilden ademtocht inademen, die nog leven gaf aan deze zinnen, geschreven door deze schuldige, maar heldhaftige hand. Maar wat moest ik doen met dit verschrikke lijke geheim? Dat, wat mij het allereerste overviel, was de gedachte, dat het elke hinderpaal tusschen Marguérite en mij opruimde, dat voortaan dat fortuin, dat ons gescheiden had, tusschen ons bijna een band van verplichting moest worden, omdat ik de eenige in de wereld was, die het kon wettigen, door het met haar te deelen. In werkelijkheid was dit geheim niet het mijne, en hoewel het onschul digste toeval mij er mee in kennis had ge steld, eischte de stipte eerlijkheid mis schien, dat ik het, op zijn tijd, in handen liet komen van hen, voor wie het bestemd was, maar hoe moest dat? Als dat oogen blik werd afgewacht, zou ondertusschen het onherstelbare in vervulling treden! Onverbreekbare banden werden weldra gelegd! De grafsteen zou binnenkort voor goed over mijn liefde dichtgaan, over mijn hoop, over mijn ontroostbare hart! En ik zou het alles lijden, terwijl ik het verhin deren kon, door een enkel woord! En die arme vrouwen zelf zouden misschien op den dag, dat de fatale waarheid hun ge laat zou doen blozen, mijn verdriet, mijn wanhoop deelen! Zij zouden de eersten zijn, om mij toe te roepen: „Maar! Als gij het wist, waarom hebt ge niet gesproken!" Neen! Noch vandaag, noch morgen, noch ooit, als 't van mij alleen afhangt, zal de schande deze twee edele gezichten doen blozen. Ik zal mijn geluk niet koopen voor den prijs van hun vernedering. Dit geheim, dat alleen aan mij toebehoort, dat deze grijsaard, die voortaan, en voor eeuwig, stom is, niet meer zelf kan verra den, dit geheim bestaat niet meer: de vlam heeft het verslonden! Ik heb er goed over nagedacht. Ik weet, wat ik heb durven doen. Het was een tes tament. een heilige acte, en ik heb haar vernietigd. Daarenboven zou zij niet voor mij alleen voordeelig zijn. Mijn zuster, die mij is toevertrouwd, kon er een fortuin door krijgen, en zonder haar te raad plegen. heb ik haar, met mijn hand, in de armoede terug doen zinken. Dat alles weet ik, maar twee reine wezens, die verheven en edelmoedig zijn, zullen niet verpletterd en kapot gemaakt worden onder den last van een misdaad, waaraan zij vreemd zijn. Hier was een beginsel van billijkheid, dat nog meer waard scheen dan elke wet telijke rechtvaardigheid. Indien ik, op mijn beurt, een misdaad begaan heb, zal ik er mij tegen verzettenMaar deze strijd heeft mij kapot gemaakt, ik kan niet meer! 4 October. Mijnheer Laubépin is eindelijk gisteren gekomen, in den avond. Hij kwam mij de hand drukken. Hij was verstrooid, ge haast en ontstemd Hij sprak even met mij over het huwelijk, waarvoor de rege lingen werden getroffen. „Een zeer geluk kige onderneming" zei hij, „een in alle opzichten lofwaardige verbintenis, waarbij èn de natuur én de maatschappij de waarborgen krijgen, welke zij, in dergelijke omstandigheden met recht mogen eischen. Waarna ik u, jongeman, goedennacht wensch, want ik ga mij bezig houden met het schoonvegen van het terrein, voor de overeenkomsten, opdat straks dit aardige huwelijksbootje zijn doel, zonder ongeluk ken, bereikt". Men kwam vandaag om één uur ln het salon bij elkaar, waar de gebruikelijke toe bereidselen gemaakt waren, om de teeke- ning van het contract te doen plaats vin den. Ik kon aan deze plechtigheid niet deelnemen, en ik heb mijn wond geze gend, die mij deze pijniging bespaarde. Ik schreef aan de kleine Hélène, en ik doe al mijn best, meer dan ooit tevoren, mij met mijn geheele ziel aan haar te wijden. Toen, tegen drie uur, kwamen mijnheer Laubépin en freule de Porhoët mijn kamer binnen. Het kon niet anders dan dat ook mijnheer Laubépin, bij zijn herhaalde rei zen naar de Laroques, de goede hoedanig heid mijner eerbiedwaardige vriendin heeft leeren waardeeren en sinds lang is tus schen deze beide oude menschen een pla tonische en eerbiedige vriendschap ont staan, waarvan dokter Desmarets, zonder succes, de zuiverheid probeert te bederven. Na een uitwisseling van plichtplegingen en begroetingen en eindelooze buigingen, hebben zij de stoelen, welke ik hun toe schoof, genomen en gingen zij beiden mij met gezichten, die plechtstatig en geluk kig leken, zitten aankijken. „Wel", zei ik, „is het afgeloopen?" ,,'t Ls afgeloopen", antwoordden zij een stemmig. „Is alles goed gegaan?" „Zeer goed!" zei freule de Porhoët. „(Wordt vervolgd)., j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5