De aankomst van de Belgische koningskinderen -
De Roman van Maxime
76sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
DE HITTE. In Artis te Amsterdam. De Nijlpaarden liggen
half onder water te zonnen".
DE BELGISCHE KONINGSKINDEREN IN ONS LAND. De
aankomst der beide oudste kinderen van het Belg. koningspaar
aan het Holl. Spoor-station in den Haag. Rechts prinses Jose
phine Charlotte. Achter prins Boude wijn. In het wit de beide kin
deren van den burgemeester van Noordwijk, de toekomstige speel
kameraadjes der beide koningskinderen.
DE TRADITIONEELE ST. JANS PROCESSIE TE LAREN.
Een deelneemster aan de processie
in gebed.
DE STRIJD 0>l HET WEGKAMPIOENSCHAP VAN NEDERLAND.
Overal langs den weg stonden menschen gereed met emmers water of gieters
om de renners eenige verfrissching te geven.
HET FEEST DER FRANSCHE PROVINCIES TE PARIJS. Een
aardige deelneemster aan het feest in haar schilderachtig
costuum.
door OCTAVE FEUILLET.
Uit het Fransch door H. A. C. Snethlage.
41)
Ik stond op, en ik zag in de opening
van het venster, midden in een krans van
zwak licht, het onbedekte hoofd, de han
gende haren, de hand vastgeklemd aan de
stang van het kruis, de oogen, die met al
hun vuur, in den donkeren afgrond
staarden.
„Wees niet bang!" riep ik tegen haar.
„Ik heb niets. Heb alleen een paar uur ge
duld. Geef mij den tijd, om naar het
kasteel te gaan, dat is het zekerste. Wees
er van overtuigd, dat ik je geheim zal be
waren, en dat ik je eer zal redden, zooals
ik de mijne zooeven gered heb".
Ik kwam met moeite de gracht uit en
ging mijn paard halen. Ik gebruikte mijn
zakdoek, om mijn linkerarm omhoog te
houden en vast te maken, ik kon hem
toch niet gebruiken en ik had erge pijn.
Dank zij den helderen nacht vond ik .ge
makkelijk mijn weg terug. Een uur later
kwam ik bij liet kasteel. Men vertelde mij,
dat dokter Desmarets in het salon was.
Ik haastte mij er heen en ik vond er, be
halve hem, een twaalftal menschen, wier
uiterlijk verried, dat zij door iets in beslag
genomen werden en in ongerustheid
waren.
„Dokter", zei ik vroolijk, toen ik binnen
kwam, mijn paard is geschrokken van zijn
eigen schaduw, en heeft mij op den grond
gegooid, en ik vrees, dat ik mijn linker
arm verstuikt heb. Wilt u er even naar
zien?"
„Wat, verstuikt?" zei dr. Desmarets,
nadat hij den zakdoek losgemaakt had,
„maar u hebt uw arm gebroken, arme
jongen!"
Mevrouw Laroque gaf een zwak gilletje
en kwam naar mij toe. „Maar is het dan
een ongeluksavond?" zei ze.
Ik deed alsof ik verbaasd was. „Wat is
er dan nog meer?" riep ik uit.
„Ik vrees, dat mijn dochter een ongeluk
gekregen heeft! Zij is tegen drieën te
paard uitgereden, het is nu acht uur en
zij is nog niet terug!"
„Juffrouw Marguérite! Maar ik ben
haar tegen gekomen.
„Wat! Waar? Wanneer?Vergeef me
mijnheer, dat is het egoïsme van een
moeder".
„Maar ik ben haar, tegen vijven, tegen
gekomen op den weg. Wij zijn elkaar
voorbij gereden. Zij zei me, dat zij een
ritje wilde maken naar den toren van
Elven".
„Naar den toren van Elven! Dan zal zij
verdwaald zijn in het bosch Ze moe
ten er dadelijk heen.Ga dat zeggen!"
Mijnheer de Bévallan bestelde dadelijk
paarden. Ik deed eerst, alsof Ik op den
tocht wilde meegaan, maar mevrouw La
roque en de dokter verboden het mij ten
sterkste, en ik liet mij, zonder veel moeite,
overhalen in bed te kruipen, waaraan ik,
om de waarheid te zeggen, groote behoefte
had. Dr. Desmarets legde een voorloopig
verband aan om mijn gewonden arm en
ging met mevrouw Laroque in het rijtuig,
om in het dorp Elven het resultaat van de
nasporingen af te wachten, welke, onder
leiding van mijnheer de Bévallan, moes
ten gedaan worden, in den omtrek van
den toren.
't Was ongeveer tien uur toen Alain mij
kwam vertellen, dat juffrouw Marguérite
gevonden was. Hij vertelde mij de geschie
denis van haar gevangenschap, zonder
een bijzonderheid te verzwijgen, behalve,
wel te verstaan, die, welke het jonge
meisje en ik alleen konden weten. Het
avontuur werd mij spoedig daarna door
den dokter bevestigd, daarna door me
vrouw Laroque zelf, die, om beurten, mij
kwamen bezoeken, en ik had de voldoe
ning te zien, dat geen enkel vermoeden
van de preciese waarheid bij hen was
opgekomen.
Ik heb den geheelen nacht door, met de
meest vermoeiende volharding, en te mid
den van de vreemde verwikkelingen van
droom en koorts mijn gevaarlijken sprong
van uit het venster van den toren, her
haald. Ik wende er niet aan! Ieder
oogenblik steeg de gewaarwording van de
ruimte naar mijn keel. en werd ik hijgend
wakker. Eindelijk werd het dag en werd
ik rustiger. Om acht uur al zag ik freule
de Porhoët binnen komen, die bij mijn
bed ging zitten, met haar breiwerk. Zij
nam de homieurs waar. in mijn kamer,
tegenover de bezoekers, die, de een na den
ander, den geheelen dag aan kwamen loo-
pen Mevrouw Laroque kwam het eerst, na
mijn oude vriendin. Toen zij, lang, de
hand, die ik haar toestak, drukte, zag ik
twee tranen over haar wangen glijden.
Heeft zij dus de vertrouwelijke verhalen
van haar dochter te hooren gekregen?
Freule de Porhoët heeft mij verteld, dat
de oude heer Laroque sinds gisteren bed
legerig is. Hij heeft een lichte beroerte en
verlamming. Vandaag spreekt hij niet
meer en zijn toestand geeft reden tot
ongerustheid. Men heeft besloten het hu
welijk te verhaasten. Mijnheer Laubépin
is uit Parijs ontbodenmen verwacht hem
morgen, en het contract zal den dag daar
na geteekend worden, onder zijn leiding.
Ik heb vanavond een paar uur kunnen
opzitten; maar, als ik dr. Desmarets ge-
looven moet, had ik ongelijk om, terwijl
ik koorts heb, te schrijven, en ben ik een
groote domkop.
3 October.
Het schijnt waarlijk, dat een booze
macht zich tot taak heeft gesteld de
vreemdste en wreedste beproevingen te
bedenken, om er mijn geweten en mijn
hart mee te bezwaren!
Daar mijnheer Laubépin niet is aange
komen, liet mevrouw Laroque mij enkele
inlichtingen vragen, welke zij noodig had
om den voorloopigen grondslag te leggen
voor het contract, dat, zooals ik verteld
heb, morgen geteekend moet worden. Daar
ik veroordeeld ben nog enkele dagen mijn
kamer te houden, heb ik mevrouw Laro
que gevraagd mij de actes en de particu
liere stukken te sturen, die in het bezit
van haar schoonvader zijn, en die onmis
baar voor mij waren, om de moeilijk
heden, waar men mij opmerkzaam op
maakte, op te lossen. Men heeft mij dade
lijk twee of drie laden, vol met papieren,
gebracht, die men heimelijk uit de kast
van mijnheer Laroque had genomen,
gebruik makend van een oogenblik, waar
op de oude man was ingeslapen, want hij
liet altijd merken, dat hij erg gesteld was
op zijn geheime archief. In het eerste
stuk, dat mij in handen kwam, wordt
mijn familienaam verschillende malen ge
noemd, waarop opeens mijn oog viel. en
wat mijn nieuwsgierigheid met onweer
staanbare kracht opwekte.
Hier is de woordelijke tekst van
dit stuk.
Aan mijn Kinderen.
De naam, welken ik u nalaat, en dien
ik hoog geacht heb, is niet de mijne. Mijn
vader heette Savage. Hij was chef van
een aanzienlijke plantage, gelegen op het
eiland, dat toen Fransch was, Sainte-
Lucie. en toebehoorend aan een rijke en
adellijke familie uit de Dauphiné, die der
Champcey's d' Hauterive. In 1793 stierf
mijn vader, en ik erfde, hoewel ik nog
jong was, het vertrouwen, dat de Champ
cey's in hem gesteld hadden. Tegen het
einde van dit vreeselijke jaar werden de
Fransche Antillen door de Engelschen ge
nomen, of werden hun overgegeven door
de opstandige kolonisten. De markies
de Champcey d' Hauterive (Jacques
Auguste), wien de orders der Conventie
nog niet bereikt hadden, voerde toen het
bevel over het fregat la Thétis, dat, reeds
drie jaar lang, in deze zeeën kruiste. Een
vrij groot aantal der Fransche kolonisten,
verspreid over de Antillen, waren er toe
overgegaan hun fortuin te realiseeren,
omdat het eiken dag bedreigd werd. Zij
waren het eens geworden met den com
mandant de Champcey, om 'n vloot van
lichte transportschepen te organiseeren,
waarop zij hun bezit hadden laten over
brengen, en welke naar het vaderland
moest trachten terug te keeren, onder be
scherming van de kanonnen van la Thé
tis. Reeds lang had ik zelf, in het vooruit
zicht van de dreigende rampen, de op
dracht en de vrijheid gekregen de
plantage, welke ik, na mijn vader,
administreerde, tegen eiken prijs te
verkoopen. In den nacht van den 14en
November 1793 stapte ik alleen in een
bootje, bij de Morne-au-Sable, en heime
lijk. verliet ik Sainte-Lucie dat reeds door
den vijand bezet was. Ik droeg in
Engelsche papieren en in guinjes het be
drag mee, dat ik voor de plantage had
kunnen verkrijgen. Mijnheer de Champcey
had. dank zij de nauwkeurige bekendheid,
welke hij van die zeestraat had verkre
gen, de Engelsche krulsvloot kunnen
kunnen misleiden, en een toevlucht kun
nen vinden in de moeilijke en onbekende
doorvaart van Gros-Het. Hij had mij
opgedragen daar dien nacht bij hem te
komen en hij wachtte slechts op mijn
komst aan boord, om met de vloot, welke
hij begeleidde, uit deze doorvaart te ver
trekken, en den steven te richten naar
Frankrijk. Op dezen tocht had ik het
ongeluk in de handen der Engelschen te
vallen. Deze meesters-in-het-verraad ga
ven mij de keus op staanden voet dood
geschoten te worden of hun te verkoopen,
door middel van het miljoen ,dat ik bij
mij droeg, en dat zij mij lieten, het ge
heim van de doorvaart, waar zich de
vloot ophield. Ik was jong; de verzoeking
was te sterk; een half uur later was de
Thétis in den grond geboord, de vloot ge
nomen en mijnheer de Champcey zwaar
gewond. Een jaar ging voorbij, een jaar
zonder slaap. Ik werd gek. Ik besloot de
wroeging, welke mij verteerde, door die
vervloekte Engelschen te laten betalen,
.(Wordt vervolgd).