Zeventigste verjaardag Koning George - Moed beloond De Roman van Maxime 76ite Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. KORPORAAL VAN GELDER van de politie- troepen in den Haag, die alleen 20 smokkelaars onder den 'duim hield, ontvangt de bronzen eere medaille der Oranje Nassau-orde. SP00RL00DS IN ASCH GELEGD. Een felle brand woedde in de voormalige locomotieven- loods der Ned- Spoorwegen op het rangeerterrein van het station D.P.'te Rotterdam. De loods brandde geheel uit. IER GELEGENHEID VAN DE HEERENBEURS te Scheveningen zijn in het Kurhaus, de biljartwedstrijden 45/1 om het wereldkampioenschap begonnen. De Leeuw aan stoot. door OCTAVE FEUTT.T.KT. wt het Fransch door H. A. C. Snethlage. S4) „Juffrouw Hélouin, die meer bevoegd is ?P het gebied der poëzie, zal u wel heb- wn verteld, dat de stukken bosch, die dit ™>d op twintig mijlen in het rond bedek ten. de overblijfselen zijn van het oude "oud van Brocélyande, waar de voor raderen van uw vriendin freule de Por- i noet, jaagden, de heeren van Gaël, en raar de grootvader van Merwijn hier ver bid werd, hoe 'n verleider hij ook zelf Jas, door een vrouw, die Viviance heette, zullen nu spoedig in het binnenste :jn het bosch zijn. En, indien dit nog niet fenoeg is, om uw verbeelding een vlucht geven, bedenk dan, dat deze bosschen duizenden sporen bewaren van den 'Jiterieusen godsdienst der Kelten; zij Jiu er, als het ware, mee bestraat. U hebt Jan het recht u, onder ieder van deze temen, een druide te denken, in een wit fleed, en een gouden sikkel te zien blin- «n In elke zonnestraal. De godsdienst van 1 'te onverdraaglijke oude menschen heeft «Us, dicht hierbij in een eenzame, ro mantische. schilderachtige, enzoovoort, keek, een monument nagelaten, waar ter de menschen, die aangelegd zijn op utaze gewoonlijk in onmacht vallen; ik ;1>t gedacht, dat u er plezier in zoudt tebben het te teekenen, en, daar de plek tet gemakkelijk te ontdekken is, heb ik besloten u als gids te dienen, terwijl ik van u als belooning vraag, dat u mij de uitbarstingen van een enthousiasme, waar ik niet aan zou kunnen meedoen, spaart". „Goed, juffrouw, ik zal mezelf bedwin gen". „Daar smeek ik u om „Dat is dus afgesproken, En hoe noemt u dat monument?" „Ik, ik noem het een hoop groote stee- nen, de oudheidkenners noemen het, som migen eenvoudig een dolmen *1, anderen wat aanmatigender, een cromlech de menschen van de streek noemen het, zonder uit te leggen waarom, de migourdit Onderwijl gingen wij zachtjes met den stroom mee, tusschen twee strooken voch tige weiden; koeien, klein van stuk, de meeste met zwart vel, met lange stekende horens, kwamen hier en daar, bij het ge luid der roeiriemen overeind, en zagen ons met schuwe oogen voorbijgaan. Het dal, waar de rivier, doorheen kron kelde, die al breeder werd, was aan de twee kanten afgesloten door een heuvel keten, de eene bedekt met heidekruid en verdroogde brem, de ander met groen achtig hakhout. Van tijd tot tijd opende een overdwars ravijn, tusschen twee heu velrijen, een bochtig perspectief, op welks achtergrond men de blauwe top van een verren berg zich zag afteekenen. Juf frouw Marguerite verzuimde niet, ondanks haar onbevoegdheid, achtereenvolgens al de bekoorlijkheden van dit tegelijk strenge en lieflijke landschap onder mijn aandacht te brengen, terwijl zij evenwel elk harer opmerkingen vergezeld deed gaan van de een of andere ironische op merking. Een kort oogenblik scheen een dof en onafgebroken geluid de nabijheid van een waterval aan te kondigen, toen het dal zich eensklaps vernauwde en er uit ging zien als een eenzame, woeste bergengte. Links verhief zich een hooge muur van rotsen, die met mos bedekt waren; eiken en dennen en daartusschen klimplanten en hangend struikgewas rezen, verdie- pingsgewijze, omhoog in de spleten, tot aan den top van de rotsoevers, en wier pen een mysterieuse schaduw op het die pere water, dat tegen den voet der rotsen aanspoelde. Vóór ons, op enkele honder den passen afstand, borrelde en schuimde het water, en verdween vervolgens plotse ling, terwijl de gebroken lijn van de rivier door een witte rook heen afstak tegen een verren achtergrond van onduidelijk groen. Aan onzen rechterkant liet de oever tegenover den rotswand slechts een smal- len rand van hellende weiden zien, waar boven de beboschte heuvels een franje teekenden van donker fluweel. „Landen!" zei de jonge Creoolsche. Ter wijl Alain de boot vastsjorde aan de tak ken van een wilg, zei zij, terwijl ze vlug op het gras sprong: „En mijnheer,voelt u niet iets bijzonders? Bent u niet ontsteld, versteend, door den bliksem getroffen? Men zegt immers, dat het hier erg mooi is in dit nauwe dal. Ik houd er van, omdat het er altijd frisch isMaar volg mij in deze bosschen als u durft en ik zal u die beroemde steenen laten zien". Juffrouw Marguérite, een en al leven, vlug en vroolijk, zooals ik haar nooit had gezien, stak, in twee sprongen, de wei over en nam een voetpad, dat het. bosch bin nen drong en tegen de helling opklom. Alain en ik volgden haar, als Indianen achter ev_aar. Na enkele minuten snel loopen, hield onze aanvoerster stil, scheen een oogenblik zich te beraden en zich te oriënteeren, daarna haalde zij twee saam-- gestrengelde takken uit elkaar, en ver liet den gemaakten weg, en wierp zich in het dichte kreupelhout. De tocht werd nu minder aangenaam. Het was erg moeilijk zich een weg te banen door de jonge, reeds zoo sterke, eiken, waar het kreupel hout uit bestond, en wier schuinsche stammen en dichte takken zich door elkaar heen strengelden, evenals de palis saden van Robinson Crusoë. Alain en ik tenminste kwamen met groote moeite ver der, wij waren in tweeën gebogen, bij iederen stap stootten wij ons hoofd, en bij elk van onze zware bewegingen lieten wij een regen van dauw op ons neervallen, maar juffrouw Marguérite gleed, met de buitengewone handigheid en katachtige lenigheid van haar sexe, blijkbaar zonder eenige moeite, door de openingen van dit doolhof, en ze lachte om onze moeilijk heden en liet, achteloos, de buigzame tak ken achter haar zwiepen, zoodat zij ons in het gezicht sloegen. Wij kwamen tenslotte op een zeer nauwe open plek, die op den top van den heuvel scheen te liggen; daar ontdekte ik, niet zonder emotie, de sombere en gewel dige steenen tafel, die door vijf of zes enorme blokken gedragen werd, welke voor de helft In den grond vastzaten en die een spelonk vormden van een soort afschrikwekkende wijding. Op het eerste gezicht is er in dit ongeschonden monu ment uit bijna sprookjesachtige tijden en van primitieve godsdiensten, een macht van waarheid, een soort van werkelijke aanwezigheid, welke tot in de ziel ont roert en doet beven. Enkele zonnestralen, die door het gebladerte heen drongert, sie pelden dwars tusschen de van elkaar ge scheiden steenen, en speelden op de onheilspellende vloersteenen en verleen den dit barbaarsche altaar een idyllische bekoring. Juffrouw Marguérite zelf scheen te peinzen en te mijmeren. Wat mij be treft, nadat ik was doorgedrongen in de spelonk en de dolmen van alle kanten onderzocht had, maakte ik mij gereed er een teekening van te maken. Ik was ongeveer tien minuten in dit werk verdiept, zonder mij bezig te houden met hetgeen om mij heen mocht gebeu ren, toen juffrouw Marguérite eensklaps tegen mij zei: „Wilt u een Vellèda om de teekening levendiger te maken?" Ik sloeg mijn oogen op. Zij had om haar voorhoofd een dik eikenblad gebonden en stond overeind, aan den kop van den dolmen, terwijl zij luchtig leunde tegen een bos jonge boompjes; in het gedempte licht 'van het bladerendak had haar witte jurk den glans van marmer en haar oog appels schitterden met een vreemd vuur, in de schaduw, welke veroorzaakt werd door haar krans. Zij was mooi, en ik ge loof, dat zij het wist. Ik keek haar aan, zonder dat ik woorden vond om haar iets te zeggen, toen zij begon: „Als ik u hin der, ga ik wel weg". „Ik smeek u, doe dat niet". „Nu, haast u dan: zet Merwijn er ook op, hij zal de priester zijn, en ik de priesteres". Dolmen en cromlech graf steenen. In het bosch van Cadoudal (Mor- bihan). Vellèda priesterlijke.maagd uit den tijd van Claudius Civilis. (Wordt vervolgd). DE ZEVENTIGSTE VERJAARDAG VAN KO NING GEORGE. De koning, de Prins van Wailes en de hertog van York rijden van Bucking ham Palace naar de Horse Guards Parade. LEERLINGEN VAN HET JONGSTE STUDIEJAAR VAN I)E HOOGERE KRIJGSSCHOOL EN VAN DE HOOGERE MARINESCHOOL voor een week in de legerplaats Harskamp. Tijdens de oefeningen met zware mitrailleurs. DE BEKENDE SCHILDER ANTON VAN WELIE naast het door hem gemaakte portret van professor dr. Willem Mengelberg, hetwelk te Amsterdam geëxposeerd wordt in de kunstzaal Buffa.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5