DE BIOSCOOP IN DIERENSTAD EEN VREEMDE VISCH BLOEMENWEDSTRIJD RAADSELS. RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE KIEZEN, DE GROOTEREN 4. DE KLEINEREN 3. 1 Ingezonden door Leni Groeneveld. Ik ben een rivier, die ook door ons land stroomt; onthoofd mij dan word ik ge bruikt bij 't visschen. geef mij weer een ander hoofd, dan word ik iemand, die wat te bevelen heeft, weer een ander hoofd word ik een stof waar je doorheen kunt zien, dan weer een ander hoofd een vier voetig dier, dan weer een voedingsmiddel, en ten slotte een ornament op schoorsteen of tafel. Ingezonden door Geertruida Blote. Verborgen groentenamen. Opeens begon het paard te steigeren. De kandij viel van de koek af. Tonnie en Cora apen alles na. Die ondeugende jongen Slaat den hond. ni. Ingezonden door Bep en Dick v. Kooperem Hingling die hing Ringling die sting Hingling brak zijn nek Ringling at hem op. IV, Ingezonden door Jo van Vliet. Ik ben een meisjesnaam, verander mijn laatste letter, dan word ik iets, waar je eiken avond naar toe gaat. V. Ingezonden door Marietje en Suze van den Berg. Mijn geheel is een plaats van 10 letters in Zuid-Holland. 1, 2, 7, 8, 9, 10 is niet goed. 6, 3. 4 is een verkorte meisjesnaam. 5, 6, 3, 4 een klein getal. VI. Ingezonden door Corry en Henk Bousie. Wat kan men niet nat maken? VH. Ingezonden door Lientje Lefeher. Ik ben een kind van overvloed, Soms rood, soms zwart, soms blauw, soms groen. Ik kan ontstaan in een klein oogenblik Door onvoorzichtigheid of domheid. Steeds ben ik een bron van ergernis. vm. Ingezonden door Hennie de l'Ecluse. Mijn le is een voorwerp van hout, mijn 2e is visch, en mijn geheel is ook een soort van visch. Door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 1. De bioscoop in Dierenstad Is wijd en zijd beroemd En wordt door kenners van de film De beste steeds genoemd. 2. Wat er te zien is? O, zoo veel! Het allernieuwste steeds Van Wereldnieuws uit Dierenrijk, Wat zag 'k veel moois er reeds! 3. En Mickey-Mouse is daar een mensch! Het gaat juist andersom! Alleen: Wie 't Wereldnieuws niet volgt, Is als bij ons heel dom. 4. Laatst zag 'k een humoristisch ding, Een dik verkeersagent: Een olifant met lange slurf! (Daar was men 'r aan gewend). 5. De slurf deed prachtig dienst - dat spreekt Die ging steeds op en neer En regelde op 't drukste punt Heel rustig het verkeer. 6. 'k Vertel je ook nog van een poes, Een poes met langen staart. Die had het was een gulzig dier! Steeds melk en room gespaard. 7. De kom liep bijna over en..,. Pardoes viel Poes er in. De room zat haar in neus en oog En droop zelfs van haar kin! 8. En toen zij eind'lijk schoon weer was, Kon zij geen room meer zien! Of zij voorgoed genezen was? Ik weet het niet. Misschien! 9. Wat had 'k een pret! Ik lachte luid. En 'k raad je stellig aan: Als je het mag in Dierenstad Eens naar de film te gaan. (Nadruk verboden). 76-" Jaargang Woensdag 29 Mei 1935 Ho. 22 door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 2) (Slot) Sprakeloos staarden de beide jongens naar den vreemden „visch" dien Koos eindelijk op het droge had. 't Was een „visch", die er niet aan scheen te denken te spartelen, niet eens leefde! 't Is een pakje! Een pakje met een touwtje er omheenriep Jaap uit en Koos voegde er verdrietig aan toe: „Jammer, dat 't geen paling is!" „Of een snoek!" vond Jaap. Maar wat was ihet dan wel? Beiden waren natuurlijk erg nieuws gierig. „Als 't eens een schat was!" opperde Jaap. „Wie weet!" stemde Koos in. ,,'t Is er secuur genoeg voor dichtge maakt!" vond Jaap. „Laten we ër niet langer over praten, maar een onderzoek instellen", zei Koos ernstig. Juist strekte hij zijn hand naar het ge heimzinnige pakje uit, toen Jaap waar schuwend riep: „Niet doen, jog! Als er een agent om den hoek komt, zijn we er bij!" „Waarom?" vroeg Koos, die zijn broertje ditmaal niet zoo gauw begreep. „Omdat-le dan natuurlijk denkt, dat we den schat willen stelen!" lichtte Jaap hem nader in. „Ja, daar kon je wel eens gelijk in heb ben!" gaf Koos toe. „Weet je wat? we brengen 't pakje naar het politiebureau. Daar zullen ze wel ultvisschen, wie de eigenaar is en als degeen, die het opge- vischt heeft, dan een belooning krijgt „En die met zijn broer deeltvoegde Jaap er aan toe. „Natuurlijk!" riep Koos edelmoedig uit „Samen zullen we deelen, wat we krijgen!" „Als we wat krijgen," zèi Jaap, die dit nog maar niet dadelijk als zeker aannam. De jongens waren zóó in hun gesprek over den „schat" verdiept, dat zij onkun dig bleven van het feit, dat neef Jan vlak bij hen was en achter een boschje in elkaar gedoken zat om te luisteren naar hetgeen ze zeiden, 't Speet hem geducht, dat hij tot nu toe niets kon verstaan! Juist toen Koos andermaal de hand naar het geheimzinnige pakje uitstrekte, waar schuwde Jaap weer: „Niet doen, jog! Als.... als 't eens een bom was!" Koos werd nu bleek van schrik en zijn broertje had al evenmin kleur op zijn ge zicht. „Een bom?!" Aan die mogelijkheid had Koos heelemaal niet gedacht, 't Zou na tuurlijk best kunnen. „Dan moeten we de politie waarschu wen!" zei hij kordaat. „We laten de „bom" in 't gras liggen en de politie moet 'm dan maar onschadelijk maken. Heet dat zoo niet?" Jaap knikte bevestigend en de jongens gingen onmiddellijk op weg naar het poll- tle-bureau. Als het dan tóch geen visch was, zouden ze nu weldra vernemen, wat het dan wèl was. „Misschien komen we onderweg wel een agent tegen!" zei Koos. Dit was echter niet het geval. Jaap zei: Door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. In den tuin van een groot buiten Stonden bloemen, mooi en frisch. 'n Lelie zei: Er komt een wedstrijd: Wie van ons de schoonste is. Ennou ja, ik zal 't wel winnen! Ik, de blanke Koningin! Maar een Roos, die dit juist hoorde. Zei: Nee, daar komt niets van in! Want de Koningin der Bloemen Was vanouds toch steeds de Roos! Ik dus zal het zeker winnen. Ja, al kijk je nog zoo boos! Alle bloemen op het buiten Dachten: Toch win ik 't misschien En dan zou 'k wel van de and'ren Het gezicht eens willen zien Maar. een aardig Madeliefje Dacht: Ik win het zeker niet! 'k Ben toch veel te klein, te nietig, Dat er niemand naar mij zietl Daar kwam allen zwegen plots'ling! 't Bloemenfeetje aangezweefd. Vol verwachting heeft de stengel Van veel bloemen toen gebeefd! Allen luisterden aandachtig, Bloemenfee zou uitspraak doen, Met haar staf de mooist' aanwijzen.... Bloemenhartjes klopten toen! Tot het Bloemenfeetje aanwees 't Madeliefje! en ze zei: Deze met haar gouden hartje Is de schoonste steeds voor mij! (Nadruk verboden). „Anders zie je altijd agenten, maar juist nu je er een noodig hebt „Gaan wij naar het politie-bureau maakte Koos den zin van zijn broertje af. De jongens liepen vlug en waren spoe dig bij het politiebureau aangekomen. Als iemand hun voorspeld had, dat ze hier ge heel uit eigen beweging heen zouden gaan, hadden ze gelachen en het niet geloofd. En toch was het zoo en stonden zij tegenover een dikken agent, wien zij het geval uit legden. Deze ging naar een „hoogere", die de jongens bij zich ontbood en daar Jaap en Koos met de eerlijkste gezichten van de wereld vertelden, wat hun overkomen was, besloot hij hun een agent mee te geven om de zaak te onderzoeken Met den man van het gezag gingen de jongens nu weer terug naar de plek, waar zij gehengeld hadden. Hun vischgerei en ook de „bom" lagen er nog precies zooals zij een en ander verlaten hadden. De agent, die al heel gauw zag, dat het geen bom was, zette een grimmig gezicht. Zouden de bengels hem dan toch voor den gek gehouden hebben? Hij raapte het pakje op. „Dat-ie 't durft!" was de gedachte, welke èn Jaap èn Koos bezielde. Hun oogen wa ren niet van het geheimzinnige pakje af. Ongeduldig had de agent het touwtje los gepeuterd. Nu het papier er afl Nog een papier 1 En nog een! De agent werd hoe langer hoe rooder, niet van angst, wat het pakje bevatten zou, maar van verontwaardiging op „die ellen dige kwajongens!" Eindelijk kwam er een sigarenkistje uit de papieren omhulsels te voorschijn. Hij maakte het open en nu las hij, even als Jaap en Koos, die naast hem stonden, op het papiertje, dat er in lag: MIS POES! Woedend frommelde de agent het papier tje in elkaar, gooide het kistje op den grond en. strekte naar beide jongens- nekken een hand uit. De beide slachtoffers hadden onmogelijk de gelegenheid gehad om te ontkomen en begrepen nu pas. dat de agent hen van voor-den-gek-houderij verdacht. Hoe 't hem aan het verstand te brengen, dat ze onschuldig waren? Doch het was ook hier weer: als de nood op zijn hoogst is, is de redding nabij. Nauwelijks voelden de jongens den ijze ren greep van den man van het gezag, of neef Jan trad uit zijn schuilplaats te voor schijn en riep onmiddellijk: „Agent, 't is mijn schuld. Ik ben de ver vaardiger van de „bom"!" Dit was het eenige woord, dat hij van de jongens verstaan had). De polltie-agent scheen nu nog boozer te worden. „Dus drie kwajongens!" flitste het door zijn brein. Stellig betreurde hij op dat oogenblik meer dan ooit het gemis van een derde hand! Jan keek hem echter zóó eerlijk en on schuldig aan. dat hij toch aan boos opzet begon te twiifeien Ws minder barsch vroeg: „Wat beteekent dat?" Jan legde hem nu uit. dat hij zijn beide hengelende neefjes, die hem maar al te graag plaagden, een poets had willen bak ken, maar er natuurlijk geen flauw ver moeden van gehad had. dat zij er de po litie in zouden betrekken, zelfs niet op het oogenblik, dat het tweetal zoo haastig wegliep, al had hij zich wel afgevraagd, wat ze in hun schild voerden. De agent, die zelf ook jongens had en maar al te goed wist. hoe die elkander soms in het haar konden zitten, vond deze uitlegging van het geval heel aannemelijk. Jaap en Koos zagen tot hun onuitspre- lijke opluchting, dat zijn gezicht zich ont spande en waren blij, uit zijn ijzeren greep losgelaten te worden. De agent schreef hun namen en adres op, maar zei goedig, dat „er verder niets van komen zou." Jan presenteerde hem een sigaret en zij gingen als de beste vrienden uit elkaar. Zoo eindigde dit avontuur dus nog heel goed. Wat moesten Vader en Moeder lachen, toen de jongens dien middag aan tafel het verhaal in kleuren en geuren deden! „Die agent was de kwaadste nog niet!" meende Vader en de drie jongelui waren het hiermede geheel eens. Jan bleef nog een tijdje logeeren. De neefjes hengelden eiken dag weer met nieuwe hoop eindelijk toch eens „een reus" te verschalken, maar „schatten" of „bom men" hebben ze nooit meer opgehaald! (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 13