De Kc
mingin en de Prinses te Brussel - De
Prinses bij het concours-hip
pique
De Roman van Maxime
I6sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
De Koningin en de Prinses te Brussel.
FEUILLETON.
-
De aankomst van den koninklijken stoet gistermiddag aan het Paleis te Brussel.
1)E NEDERLANDSCHE GEZANT TE BRUSSEL jhr.
Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (met hoogen hoed),
legt namens -de Koningin een krans op het graf van den
Onbekenden Soldaat aan den voet van de Congreszuil.
PRINSES JULIANA MET KONING LEOPOLD EN KONINGIN ASTRID OP DE TRIBUNE IN HET
CINQUANTENAIRE-GEBOUW TE BRUSSEL HET CONCOURS-HIPPIQUE VOLGEND.
HET ENORME NIEUWE FRANSCHE PASSAGIERSSCHIP „NORMANDIE" dat zijn
eerste proefvaart gehouden heeft, bij aankomst in de haven van Havre.
door OCTAVE FEUILLET.
I "it het Fransch door H. A. C. Snethlage.
Ik verwonderde mij er over, dat ik, kin-
taachtig en droevig als ik was, niet eer-
Ier aan dat middel van overwinning ge
dacht had. Op de boulevard kwam ik op
eens Gaston de Vaux tegen, dien ik in
twee jaar niet gezien had. Hij bleef, na
een aarzelende beweging gemaakt te heb
ben, staan, en drukte mij hartelijk de hand,
jet een paar woorden over mijn reizen, en
«P weer haastig verder. Toen kwam hij
JPeens terug en zei tegen me: „Beste
Jerel, je moet 't goed vinden, dat ik je
eeelen laat in een buitenkansje, dat ik
Jezer dagen had. Ik heb een schat op den
™P getikt: ik heb een lading sigaren ge
kregen, die mij twee francs het stuk kos
ten. maar die onbetaalbaar zijn. Hter is er
ie moet mij verslag er van geven. Tot
nens, mijn waarde."
Met moeite ben ik mijn zes verdiepingen
"Mr boven geklommen, en, trillend van
aandoening, heb ik mijn weldadige karaf
||grepen, waarvan ik den inhoud met
game slokjes heb opgedronken; daarna
net Ik (je siga^ van jmjn vriend opge-
™ken, terwijl ik mijzelf in mijn spiegel
«n bemoedigenden glimlach toewierp. Da-
2 flaarna ben ik weer uitgegaan, over-
1^8°. dat de lichaamsbeweging en de af-
van de straat, heilzaam voor mij
®Men zijn Toen ik mijn deur open deed,
ik verbaasd en ontstemd in de nauwe
g de vtouw van den portier van het
pension te ontdekken, die ontsteld scheen
door mijn bruusk voor den dag komen.
Deze vrouw was vroeger in dienst van mijn
moeder, die zich aan haar hechtte, en die
haar trouwen liet, en haar de winstge
vende betrekking bezorgde, welke zij nu
nog heeft. Ik had meenen op te merken,
sinds enkele dagen, dat zij mij bespion-
neerde, 'en, nu ik haar ditmaal betrapte,
bijna op heeterdaad, vroeg ik haar heftig:
„Wat wilt u?" „Niets, mijnheer Maxime,
niets", antwoordde zij, erg in de war, „ik
maakte het gas in orde". Ik haalde mijn
schouders op en vertrok.
Het werd avond. Ik kon door de druk
ste buurten loopen, zonder bang behoeven
te zijn voor de onaangename mogelijkheid
herkend te worden Ik was gedwongen
mijn sigaar weg te gooien, die mij slecht
smaakte. Mijn wandeling duurde twee of
drie uur, wreede uren. Er is iets bijzonder
grievends in, zich temidden van al den
glans en al den overvloed van het cultu-
reele leven bezocht te voelen door de plaag
van het barbaarsche leven: den honger.
Dat lijkt op zinneloosheid; dat is een tijger,
die je op de volle straat naar de keel
springt,
„Ik had voor mij nieuwe overpeinzin
gen. Het is dus geen ijdel woord: de hon
ger! Er is dus werkelijk een ziekte van
dien naam, er zijn werkelijk menschelijke
wezens, voor wie het een gewoonte is van
bijna lederen dag, te lijden, wat ik, toe
vallig, één keer in mijn leven, lijd. En
voor hoe velen onder hen wordt dit lijden
nog gecompliceerder door erger, wat mij
bespaard blijft? Het eenige menschelijke
wezen, dat mij op aarde interesseert, weet
ik tenminste beschermd tegen het kwaad,
dat ik doorsta: ik zie haar dierbare ge
zicht vóór mij, gelukkig, rose en lachend.
Maar zij, die niet alleen lijden, zij. die de
verscheurende kreet van hun ingewanden
hooren herhalen door lippen, die zij lief
hebben, en die smeeken; zij, die In hun
koude woning opgewacht worden door
vrouwen met bleeke wangen en kinderen,
die niet lachen kunnen!Arme men-
schen!O, heilige liefdadigheid!
Deze gedachten ontnamen mij den
moed mij zelf te beklagen; zij hebben mij
moed gegeven de beproeving te doorstaan
tot het einde toe. Ik kon haar inderdaad
korter maken. Er zijn hier twee of drie
restaurants, waar ze mij kennen, en het is
mij dikwijls overkomen, toen ik rijk was,
dat ik er, zonder gewetensbezwaar, bin
nenging, hoewel ik mijn portemonnaie
vergeten had mee te nemen. Ik kan thans
op dezelfde manier handelen. Het zou mij
niet heel moeilijk geweest zijn iemand te
vinden in Parijs, die mij een paar gulden
leende, maar deze middelen, die iets heb
ben van lamme bedriegerij, stonden mij
beslist tegen. Dit is een gladde helling
voor de arme menschen, en ik wüde er
zelfs geen voet op zetten; ik zou net zoo
lief zelfs eerlijkheid willen verliezen als de
kieschheid, die nog iets anders is als deze
vulgaire deugd. Ja, ik heb al te dikwijls
opgemerkt, hoe verschrikkelijk gemakke
lijk dit fijne voelen van een eerlijk mensch
bedorven wordt, in de meest-beschaafde
zielen, niet alleen, wanneer de ademtocht
der ellende hen aanraakt, maar ook reeds
bij het contact met bekrompen omstan
digheden, zoodat ik voor mijzelf streng
er voor waken zal voortaan zelfs de gewe
tenscompromissen, die zoo onschuldig mo
gelijk lijken, te verwerpen. Men moet,
wanneer de slechte tijden komen, zijn
ziel niet gewennen aan toegevendheid;
zij heeft maar al te zeer de neiging toe te
geven.
Vermoeidheid en koude deden mij tegen
negen uur terugkèeren. De deur van het
huis vond ik open; ik bereikte de trap als
een geest, onhoorbaar loopend, toen ik in
het hokje van den portier het geluid van
een geanimeerde conversatie hoorde,
waarin ik het slachtoffer scheen te zijn,
want juist op dat oogenblik noemde de
baas van dat hokje mijn naam, op een
toon van verachting.
„Doe mij het plezier, Juffrouw Vauber-
ger", zei hij, „mij met rust te laten over
jouw Maxime. Heb ik jouw Maxime ge
ruïneerd? Nou, wat klets je dan? Als hij
zelfmoord pleegt, nou, dan zal men hem
begraven!"
„Ik zeg je, Vauberger", antwoordde de
vrouw, „het zou je hart doorboord hebben,
als je gezien had, hoe hij 't water van
zijn karaf verslond. En als ik moest
gelooven, zie je, dat je meent, wat je zegt,
wanneer je zoo, zonder na te denken, als
een tooneelspeler, zegt: „als hij zelfmoord
pleegt, zal men hem begraven!.Maar
ik geloof het niet, want Je bent in den
grond een goeden man, al houdt je er niet
van gehinderd te worden in je gewoon
tes. Denk je eens in, Vauberger. geen
vuur en geen eten te hebben! Een jongen,
die zijn heele leven fijne kostjes gegeten
heeft, en in de watten gepakt was. als een
arm lief poesje! Dat is schandelijk en
onwaardig, en het is een idiote regee
ring, die regeering van jou, die zulke
dingen toelaat!"
Tiaar heeft de regeering niets mee te
maken", antwoordde Vauberger, nog al
verstandig. „En, bovendien, je vergist je,
dat zeg ik jezoo is 't niet met hem.
hij heeft geen gebrek aan etenDat is
onmogelijk!"
„Nou, Vauberger! Nu zal ik alles vertel
len: ik ben hem nageloopen, ik heb ge-
spionneerd en ik heb hem door Eduard
laten bespieden; nou, en ik ben er zeker
van, dat hij gisteren niet gegeten heeft,
en dat hij van morgen niet ontbeten
heeft, en, omdat ik in al zijn zakken en
in al zijn laden gezocht heb, weet ik. dat
hij geen roode cent heeft en zeker zal hij
vandaag ook niet gegeten hebben, want
hij is veel te trotsch om te gaan bedelen
om eten
„Nou, des te erger voor hem! Wanneer
je arm bent, moet je niet trotsch zijn",
zei de achtenswaardige portier, die, naar
't mij lijkt in dit geval de denkbeelden
van een portier weergaf.
Dit gesprek was voor mij genoeg; ik
maakte er bruusk een eind aan, door de
deur van het portiershokje open te doen
en lucifers aan Vauberger te vragen, die
niet meer ontsteld geweest zou zijn wan
neer ik hem zijn hoofd gevraagd had.
Ondanks het sterke verlangen, dat ik
had, om mij goed te houden tegenover
deze menschen, was het mij onmogelijk
niet een paar maal op de trap te struike
len: mijn hoofd duizelde. Toen ik mijn
kamer binnen kwam, die gewoonlijk ijs
koud is, was ik verrast er een lauwe tem
peratuur te vinden, welke, op aangename
wijze, te weeg gebracht werd door een
helder, vroolijk vuurtje. Ik was niet zoo
principieel, om het uit te dooven; ik heb
de brave zielen, die er in de wereld zijn,
gezegend; ik heb mij uitgestrekt in een
oude stoel, bekleed met fluweel, die ten
gevolge van het lot, evenals ik zelf, van de
eerste étage naar een dakkamertje was
verhuisd, en ik heb getracht te slapen. Ik
was ongeveer een half uur in een soort
van verdooving en droomde vele droomen
van overdadige festijnen en royale feesten,
toen 't geluid van de deur mij overeind
deed springen. Ik meende nog te droo
men, toen ik juffrouw Vauberger zag
binnenkomen met een groot blad, waarop
twee of drie geurige schotels. Zij had haar
blad reeds op den grond gezet en was be
gonnen de tafel te dekken, voor ik mijn
slaap heelemaal had kunnen afschudden.
Eindelijk stond ik bruusk op.
.(Wordt vervolgd).,