Tewaterlating kruiser „De Ruyter" - BelgiëHolland te Brussel
De Roman van Maxime
]6«te Jaargang
T LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
INTERNATIONALE MOTORRACES OP WOUDENSTEIN TE ROTTERDAM. De wedstrijd tussohen
Nobby Key (links) en Greatren.
TEWATERLATING VAN DEN MEI WEN KRUISER ,.I)E RUV-
TEll" bij de firma Wilton-Feyenoord te Schiedam. Het schjp,
nadat het met goed gevolg het bouwdok heeft verlaten.
HET 4O-JARIG JUBILEUM VAN PROFESSOR DR. WILLEM MENGELBERG. Diner in het Amstel-hotel te Amsterdam. V.l.n.r. de Belgische
gezant, Z. Exc. Mnskens, mevr. Marchant, prof. Mengelberg, mevr. Walrave Boissevain en minister Marchant.
tweede dag van de nationale roeiwedstrijden te
heemstede ter gelegenheid van het 50-jarig besta-an der
roei- en zeilvereeniging ,,Het Spaarne". Dc dame-s van ,,De Hoop"
die het nummer aohtriemsgieken -wonnen.
OPENING NIEUWE STATIONSGE
BOUW DER K.L.M. te Eindhoven.
Minister Deckers, met vliegkap, op
het vliegveld.
De Hollandsche voetbal-zege op de Belgen.
Een moment uit den wedstrijd BelgiëHolland, door de Oranje-ploeg met 2—0 gewonnen-
De Belgische keeper loopt uit. Links Bakhuys.
door OCTAVE FEUILLET.
Itüt het Fransch door H. A. C. Snethlage.
„Van advocaat? Wat duivel! U bent ad-
I z Maar bet diploma Is niet voldoen-
I °e "ij de balie komt het, meer nog dan
I «gens anders, op den persoon aan
I w at dat aangaat.laat eens zien..
I °.?t R het gevoel van welsprekend te zijn,
I "Wheer de markies?"
„Zoo weinig, mijnheer, dat lk geloof
I bli aal naet in ste®* te zijn in het pu-
I ™es twee zinnen voor de vuist weg te
spreken".
Hm! Dat ls nu juist niet, wat men noe-
kan een roeping van redenaar, u zult
"Pan tot iets anders moeten wenden,
™ar dit onderwerp vereischt de meest
IS se ov®rdenking. Ik zie bovendien,
I u vermoeid bent, mijnheer de mar-
Hier is het dossier, dat ik u verzoek
f gemak te bestudeeren. Ik heb de
S P te groeten, mijnheer. Sta mij toe, u
P te lichten. Pardon.moet ik op een
15™acht wachten om de opbrengst van
h! '?weelen en bijouterieën, welke in mijn
"«Pen zijn, te besteden voor de betaling
an pw schuldeischers?"
I laf!?11' zeker niet. Bovendien neem ik
SfPpt u vooraf van dit bedrag afhoudt
fietste ^teling van uw voortreffelijke
"ij waren op het trapportaal gekomen.
Mijnheer Laubépin, wiens lichaam een
beetje gebogen is, wanneer hij loopt,
richtte zich opeens op. „Wat betreft uw
schuldeischers, mijnheer de markies", zei
hij tegen mij„Ik zal aan uw opdracht ge
volg geven. Wat mij zelf betreft, ik ben de
vriend uwer moeder geweest en ik vraag,
nederig, maar nadrukkelijk, aan den zoon
uwer moeder, mij als vriend te behan
delen".
Ik stak mijn hand uit naar den ouden
man, die hij krachtig drukte, en wij na
men afscheid van elkaar.
Terug in de kleine kamer, die ik be
woon onder het dak van dit huis, en
welke mij reeds niet meer toebehoort, heb
ik voor mijzelf het bewijs willen krijgen,
dat de zekerheid van mijn volkomen
noodtoestand mij niet ter neer slaat, op
een wijze, welke onwaardig is voor een
man. Ik ben het verhaal gaaif zitten op
schrijven van dezen dag, die beslissend
was voor mijn leven. Terwijl ik mij er op
toelegde om precies de woordenkeus van
den ouden notaris te behouden en die
taal. een mengsel van strakheid en hoffe
lijkheid, van argwaan en gevoeligheid,
welke, terwijl ik in mijn ziel bedroefd was,
mijn geest meer dan eens deden glim
lachen.
Ziedaar dus de armoede, niet meer die
verborgen, trotsche. poëtische, die mijn
verbeelding dapper door groote bosschen.
door woestijnen en wildernissen voerde,
maar de positieve ellende, de nood, de
afhankelijkheid, de vernedering, iets nog
erger, de bittere armoede van den verval
len rijke, de armoede in een zwart kleed,
die haar naakte armen verbergt voor de
oude vrienden, welke voorbij gaan!
Vooruit, broeder, moed houden!
Maandag, 27 April.
Ik heb sinds vijf dagen tevergeefs op
bericht van mijnheer Laubépin gewacht.
Ik beken, dat ik ernstig vertrouwde op de
belangstelling, welke hij mij scheen te
hebben doen blijken .Zijn ervaring, zijn
practische kennis, zijn uitgebreide rela
ties, verstrekken hem de middelen om
nuttig voor mij te zijn. Ik was bereid
onder zijn leiding al de stappen te doen,
die noodig zouden zijn; maar aan mijzelf
overgelaten, weet ik heelemaal niet, waar
heen ik mijn schreden moet richten. Ik
zag in hem een van die menschen, die
weinig beloven en veel doen. Ik vrees mij
vergist te hebben.
Vanmorgen besloot ik mij bij hem te
vervoegen, onder voorwendsel hem de
stukken terug te geven, welke hij mij had
toevertrouwd en waaruit ik de droeve
werkelijkheid heb leeren kennen. Men
heeft mij gezegd dat mijnheer de genoe
gens van buiten was gaan genieten, in het
een of andere kasteel in Bretagne. Hij
blijft nog twee of drie dagen afwezig. Dit
heeft mij werkelijk ontsteld. Ik onderging
niet alleen het verdriet van onverschillig
heid en veronachtzaming, daar, waar ik
gedacht had de bereidwilligheid van een
toegewijde vriendschap gevonden te heb
ben, maar bovendien had ik het bittere
lot. terug te keeren, zooals ik gekomen
was; met een leege portemonnaie. Ik
rekende er inderdaad op mijnheer Laubé
pin te verzoeken mij eénig geld voor te
schieten van de drie of vierduizend
francs, die ons moeten overblijven, na de
geheele afbetaling van onze schulden,
want ik heb heelemaal als kluizenaar
moeten leven sinds mijn komst in Parijs.
De onbeteekenende som, die ik had kun
nen reserveeren voor mijn reis, is vol
maakt op, zóó volmaakt, dat, nadat ik
vanmorgen een echt herdersontbijt heb
gehad, ik, voor mijn diner van vanavond,
mijn toevlucht heb moeten nemen tot een
soort van oplichterij, welke ik als een
somber souvenir, wil opteekenen.
Hoe minder men ontbeten heeft, des te
meer verlangt men naar zijn diner. Dit is
een axioma, dat ik vandaag, in al zijn
kracht, heb ondervonden, en wel, omdat
de zon haar loop volbracht had. Onder
de wandelaars, die het mooie weer van
middag naar de Tuilerieën had gelokt,
en die er naar keken, hoe de eerste lach
jes der lente op de hoofden der marmeren
fauns speelden, merkte men een jongen
man op, van onberispelijke houding, die
met bijzondere zorg het ontwaken der
natuur scheen te bestudeeren. Meer dan
eens zag men dezen persoon, die niet te
vreden was. met zijn oogen het groen te
verslinden, heimelijk, jonge aanlokkelijke
loten van hun takjes plukken, blaadjes,
die nog maar half ontplooid waren, terwijl
hij ze, met de nieuwsgierigheid van een
botanicus, naar zijn lippen bracht. Ik heb
er mij van kunnen overtuigen, dat deze
voedselbron, waarop ik attent gemaakt
was door de verhalen van schipbreuken,
slechts een zeer middelmatige waarde
heeft. In ieder geval heb ik mijn ervaring
met eenige interessante kennis verrijkt:
zoo weet ik voortaan, dat de bladeren van
een kastanjeboom erg bitter in den mond
zijn, je hart draait er van om; de roze-
struik is niet kwaad; de lindeboom is olie
achtig en vrij aangenaam; de sering ge
peperd en ongezond, geloof ik. Over deze
ontdekkingen mijmerend, ben ik naar het
pensionnaat van Hélène gegaan. Toen ik
de spreekkamer binnenkwam, die ik als
een bijenkorf zoo vol vond, voelde ik ster
ker dan gewoonlijk een verdooving, ten
gevolge van de luidruchtige vertrouwe
lijke gesprekken der jonge bijen. Hélène
kwam. met verwarde haren, gloeiende
wangen, roode schitterende oogen. Zij had
in haar hand een stuk brood, zoo lang als
haar arm. Toen zij mij omhelsde, en er
uitzag, alsof zij met haar gedachten
ergens anders was, vroeg ik: „wel, meisje,
wat is er? heb je gehuild?"
„Neen, neen, Maxime, er is niets".
„Wat is er? Laat eens hooren
Met een zwak stemmetje zei ze: „Och,
ik ben erg ongelukkig, Maxime!"
„Heusch? Vertel t mij dan, terwijl je je
brood opeet".
„O, ik eet vast mijn brood niet, ik ben
veel te ongelukkig om te eten. Je weet
wel.Lucie, Lucie Campbell, mijn beste
vriendin? Nou, wij hebben vreeselijke ruzie
met elkaar".
„Maar kind!.... Wees nu maar kalm,
kleintje, jullie zult wel weer goed mét
elkaar worden".
„O, Maxime, dat ls onmogelijk, zie Je.
't Is te erg geweest. Eerst was het niets,
maar men windt zich op en raakt zijn
hoofd kwijt, begrijp je. Stel je voor, wij
speelden raket en Lucie vergiste zich, toen
zij de punten telde: ik had er zeshonderd
tachtig en zij maar zeshonderd vijftien,
en zij heeft beweerd, dat ze er zeshonderd
vijf en zeventig had. Dat was een beetje
al te erg. dat zal je moeten toegeven. Ik
heb, zooals vanzelf spreekt, mijn getal
volgehouden en zij het hare „Nou! meisje,
heb ik tegen haar gezegd, „laten we de
meisjes vragen, ik beroep mij op hen".
.(Wordt vervolgd).