Het zilveren rei jeeringsjubileum van Konin. q George van Engeland De Roman van Maxime We Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. HET ZILVEREN REG EERING SJU BIL EUM VAN KONING GEORGE VAN ENGE LAND. De Koning en de Koningin rijden, toegejuicht door een enorme menigte, na den dienst in St. Paul's Cathedral naar Buckingham. Palace terug. DE KONINKLIJKE FAMILIE op het balcon van Buckingham Palace, na haar terugkeer uit St. Paul's Cathedral. V.l.n.r. REEDS VROEG IN DEN MORGEN had men gisteren in Londen langs den weg, de hertog van York, de dochter van het. Engelsche koningspaar prinses Mary, koning George, prinses Margaret Rose, Hon. dien de fconinklnke stoet zou nemen, de plaatsen ingenomen. Harmonica-speler» Gerald Lascelles, prinses Elisabeth, Viscount Lascelles, de koningin, de hertog van Gloucester prinses Manna, prins George en de hertogin van York. korten den met ïroolrjke muziek. m door OCTAVE FEUILLET. Uit het Fransch door H. A. C. Snethlage. 1) Parijs, 20 April 185.. Dit is nu al de tweede avond, dat ik in Jeze ellendige kamer zit en niets anders ooe dan met een somber gezicht naar mijn 'J^se haard te kijken, terwijl ik als een stompzinnige luister naar de geluiden en het monotone geraas van de straat, en mij, midden in deze groote stad, eenzamer en «erlatener gevoel en meer de wanhoop hablj dan een schipbreukeling, die in volle op zijn gebroken plank zit te rillen. Ut nu weg me' lafheidIk wil mijn 01.onder de oogen zien, om het zijn spook achtigheid te doen verliezen: ik wil ook ™jn hart. dat overloopt van verdriet, open «tien voor die eene vertrouwde, wiens S™cli]den mij niet kan kwetsen, voor dien ™eeken en laatsten vriend, die mij in mijn spiegel aankijkt. Daarom wil ik mijn ge- jachten, en mijn leven, op papier zetten, "'et met een kinderlijke nauwkeurigheid 1- aderen dag, maar toch zonder wat be- angnjk is weg te laten en vooral zonder Ik za' van h'f dagboek gaan hou- "cn: het zal als een broederlijke echo zijn. »i m^n eenzaamheid zal verdrijven, het mij tegelijkertijd als een tweede gewe id zijn, dat mij waarschuwt geen enkelen 'atalrtertrek in mijn leven te dulden, dien ik niet met eigen hand fiks en ferm op papier durf zetten. Ik zoek dan nu, met een zekere droevige begeerte, in het verleden, naar alle feiten, alle gebeurtenissen, die, sedert lang, licht in mijn leven hadden moeten brengen, als niet het ontzag, dat ik als zoon had, en het gewoon geraakt zijn aan en onversohil- lig geworden zijn tegenover een gelukkig niets-doen, mijne oogen voor elke licht straal gesloten hadden. De voortdurende en diepe melancholie van mijn moeder is mij duidelijk geworden; ook zie ik duide lijk vóór mij haar afkeer van de wereld, en haar eenvoudige kleeding, die altijd dezelf de was, die soms den spot. soms de veront waardiging van mijn vader opwekte: „je ziet er uit als een dienstbode", zei hij tegen haar. Het kon mij niet verborgen blijven, dat ons familieleven soms bedorven werd door kibbelpartijen, die een ernstiger karakter hadden, maar ik was er nooit persoonlijk getuige van. De geprikkelde en meester achtige toon van mijn vader, het gemom pel van een stem. die scheen te smeeken, onderdrukt te snikken, dat was al wat ik kon hooren Ik schreef deze uitbarstingen toe aan de heftige en vruohtelooze pogin gen om mijn moeder weer smaak te doen krijgen in het bruisende leven van een dame, waarvan zij zooveel gehouden had als een fatsoenlijke vrouw dit kan, maar waarin zij mijn vader niet meer volgde, tenzij dan met een afkeer, welke iederen dag heviger werd. Het gebeurde maar zel den, dat, na zulke scènes, mijn vader niet het een of andere fraaie juweel ging koo- pen, dat mijn moeder dan onder haar ser vet vond, wanneer zij aan tafel kwam, en dat zij nooit droeg. Op een keer ontving zij uit Parijs, het was midden in den winter, een groote kist dure bloemen: zij bedankte mijn vader uitbundig, maar ik zag, hoe zij, zoodra hij de kamer uit was, haar schou ders even optrok, terwijl zij met een doo- delijken wanhoop omhoog keek. Gedurende mijn kinderjaren en mijn eerste jeugd had ik voor mijn vader wel grooten eerbied gekoesterd, maar weinig liefde. Gedurende deze periode kende ik feitelijk maar den somberen kant van zijn karakter, die de eenige was, dien hij in het huiselijk leven, waarvoor hij weinig ge schikt was, openbaarde. Later, toen ik op een leeftijd kwam, dat ik hem vergezellen mocht in de wereld, was ik verbaasd en verrukt, toen ik ontdekte, hoe hij een man was, zooals ik niet had kunnen vermoeden. Het scheen, alsof hij zich, in de besloten ruimte van ons oud familiekasteel be zwaard gevoelde door de een of andere noodlottige betoovering. maar nauwelijks was hij de deur uit, of ik zag zijn gezicht opklaren, zag hoe zijn borst zich uitzette, hij werd weer jong! „Vooruit! Maxime", riep hij, „draven!" En. vroolijk, vlogen wij vooruit. Dan stiet hij, als een jongen, vreugdekreten uit, was enthousiast, liet zijn fantazie den vrijen loop en uitte zijn gevoelens zóó, dat mijn jeugdige hart er door bekoord werd, en ik wilde, dat ik iets daarvan had kunnen brengen aan mijn arme moeder, die vergeten in haar hoekje zat. Ik begon in dien tijd mijn vader lief te krijgen en mijn liefde voor hem groeide zelfs tot zij een ware bewondering werd, wanneer ik zag, hoe hij in al de dingen van het mondaine leven, bij de jacht, bij wed rennen, op bals en diners, al de prettige kwaliteiten van zijn brillante natuur open baarde. Hij' was een bewonderenswaardig ruiter, kon schitterend vertellen, goed spe len, had een dapper hart, was vrijgevig dit alles maakte, dat ik in hem het vol maakte voorbeeld van mannelijke gratie en van ridderlijken adel zag. Zichzelf noemde hij, terwijl hij een soort van bitteren glim lach liet zien, den laatsten edelman. Zoo was mijn vader in de wereld, maar, zoodra hij weer thuis was, zagen wij, mijn moeder en ik, alleen maar een ongunsti- gen, gemelijken, heftigen ouden man. De driftbuien van mijn vader tegenover een zóó zacht en fijn wezen als mijn moe der was, zouden mij zeker in opstand ge- braoht hebben, als zij niet gevolgd waren door die teere dingen, dadelijk daarop, en die opeenstapelingen van attenties, waar van ik reeds vertelde. Door deze bewijzen van berouw, in mijn oogen gerechtvaardigd, scheen mijn vader mij alleen maar een van nature goede en gevoelige man, die echter zich soms niet kon beheerschen, tengevolge van een hevig en stelselmatig verzet tegen hetgeen naar zijn smaak en volgens zijn voorkeur was. Ik dacht, dat mijn moeder in een toestand van nerveusiteit verkeerde, een soort van duistere ziekte. Mijn vader gaf mij dit te verstaan, hoewel hij, op dit punt een zekere reserve bewaarde, welke ik maar al te goed begreep. De gevoelens van mijn moeder tegenover mijn vader schenen mij onverklaarbaar van aard. De blik, dien zij op hem vestigde, vlamde soms als een vreemdsoortige uit drukking van gestrengheid, maar dit was slechts een flits, en een oogenblik daarna getuigden haar mooie oogen, die vochtig waren, en haar nog onveranderde gezicht, alleen maar van een teedere gehechtheid jegens hem, en van een hartstochtelijks onderworpenheid. Mijn moeder was op haar vijftiende jaar getrouwd en ik was bijna twee en twintig jaar oud. toen mijn zuster, mijn arme Hélène. ter wereld kwam. Korten tijd na haar geboorte kwam mijn vader, op 'n morgen, met een bezorgd gezicht uit de ka mer, waar mijn moeder lag te kwijnen, en gaf mij een wenk, dat ik hem naar den tuin moest volgen. Nadat wij hem twee of drie keer zwijgend rondgeloopen waren, zei hij: „Je moeder, Maxime, wordt hoe langer hoe vreemder „Zij lijdt zoo, vader!" „Ja, zeker, maar zij houdt er wel een zonderlinge fantasie op na: zij verlangt, dat jij rechten gaat studeeren". „Rechten! Hoe kan mijn moeder willen dat ik, op mijn leeftijd, ik met die af komst, en in mijn omstandigheden op de schoolbanken zal gaan zitten? Dat zou be lachelijk zijn!" „Dat vind ik ook", zei mijn vader droog weg. ..Maar je moeder is ziek en daarmee is alles gezegd". Ik was toentertijd een verwaande vent, beelde mij heel wat in, vanwege mijn naam, mijn jeugdige gewichtigheid en mijn kleine salon-successen, maar ik had een gezond hart, ik aanbad mijn moeder, met wie ik, gedurende twintig jaar, in de meest vertrouwelijke intimiteit, die tus- schen twee zielen, in deze wereld bestaan had, had geleefd: ik snelde dan ook naar haar toe om haar te verzekeren, dat ik zou gehoorzamen; zij bedankte mij, terwijl zij met een droevigen glimlach haar hoofd boog en liet mij mijn zusje, dat op haar schoot in slaap gevallen was, omhelzen. .(Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5