Opening wereldtentoonstelling te Brussel - Zware brand te Haastrecht
LIEFDE EN POLITIEK
76$le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
DL OPENING VAN DE WERELDTENTOONSTELLING TE
BRUSSEL DOOR DEN BELGISCHEN KONING. De rondrit
van koninklijke familie over het tentoonstellingsterrein.
OFFICIEELE OPENINGSWEDSTRIJDEN OP DE
WIELERBAAN TE HEEMSTEDE. De wedstrijd
voor amateurs over twee ritten van 3 K.M.
HOCKEÏ-WEDSTRIJD HOLLAND—DtlTSCHLAND in het Amsterdamsche stadion.
De Hollanders wonnen met 21. Moment uit den strijd.
DE ONBEWAAKTE OVERWEGEN. r Een tractor met aanhangwagen werd
onbewaakten overweg bij Zwolle door een sneltrein aangereden.
De bestuurder bleef ongedeerd.
op
den
FELLE BRAND TE HAASTRECHT. De meubelfabriek
van den heer Hoogenboom aan de Hoogstraat te Haastreoht
werd door brand vernield. De ruïnes.
DE WERELD-HONDENTENTOONSTELLING TE FRANK.
FORT. De noordelijkste hond der tentoonstelling,
Een Laplandsche hond.
door WILLIAM LE QUEUX.
Vertaling W. H. C. B.
59)
..Neen. Ik betwijfel of hij hier is. Ik
denk, dat zijn menschen voor hem werken
en dat hij zal verschijnen als de groote
slae wordt geslagen".
.Gerald ging naar de kamer van Gour-
6ief. De koning was daar.
Nicolaas staarde hem aan met een
hoogst verbaasd gezicht.
.Mijnheer Danecourt, u hier?" schreeuw
de hij uit. „Waar is de prinses?"
Het was nu de beurt van Gerald om ver
baasd te kijken. „De prinses, uwe ma
jesteit? Waarom vraagt uwe majesteit dat
eap mij? is zij niet in het paleis?"
Het gezicht van den koning werd doods
teek. „Vijf minuten geleden kwam uw be
diende met een boodschap van u, die hij
«leen aan haar persoonlijk moest geven.
PU zei dat u haar verzocht in uw hotel te
domen, omdat gij haar over belangrijke
teken wilde spreken en hij zou haar ver-
trnkke"1" 6n de zi^n dadelyk ver"
Het was Gerald of alles om hem draaide;
r!1 begreep onmiddellijk wat er ge
leurd was.
..Zij is in de val geloopen", riep hij wan-
nopjg uit, Die schurk Williams is een ver
rader".
werd haastig op de deur geklopt en
bediende trad binnen met een- brief
1 'oorden koning.
«te brief was afgegeven door eep on
bekende, uwe majesteit. Hij zei alleen, dat
hij u onmiddellijk moest gegeven worden".
Nicolaas nam den brief in zijn bevende
handen. „Als u dezen brief ontvangt, kom
dan met den meesten spoed in den Gouden
Leeuw. Daar zult u de prinses vinden".
Onder aan den brief stond C. W. Hij gaf
hem aan Danecourt. Gerald herkende de
hand van zijn bediende.
„Ik ga haar zoeken", riep hij uit. „Gene
raal, breng uw mannen mede. Wat een laf
hartig complot. God sta mij bij, dat wij op
tijd komen".
De beide mannen liepen de kamer uit,
terwijl de koning wanhopig achter bleef.
HOOFDSTUK XXV.
De- generaal ging zoo spoedig mogelijk
met zijn getrouwen naar den Gouden
Leeuw. Gerald begreep nu alles. Williams
was een verrader, dat was bewezen. Hij
was het, die den onbekende ln zijn woning
in Parkring had toegelaten.
Maar waarom zond hij dat briefje om
hem te verzoeken naar den Gouden Leeuw
te gaan? Gerald meende in eens het raad
sel opgelost te zien. Zijn geweten had op
het laatste oogenblik gesproken en daarom
had hij getracht de onvermijdelijke gevol
gen van zijn laaghartige daad te
verijdelen.
Als zij bij de herberg kwamen, zouden
zij hem gevlogen vinden. Hij zou zijn aan
deel ln de afspraak hebben uitgevoerd om
de beide vrouwen over te leveren aan hun
vijanden, hij had een som gelds in ont
vangst genomen als vergoeding voor zijn
hulp en was daarna gevlucht. Zijn geweten
was echter op het laatste oogenblik gaan
spreken.
Zij hielden voor de herberg stil. De deu
ren waren gesloten een zeer verdachte
omstandigheid. Er gebeurde ongetwijfeld
iets bijzonders binnen de muren.
„Wacht een oogenblik!" donderde Gour-
gief. „Trap de deur in".
Een half dozijn menschen wierp zich
tegen de deur. Zij bezweek onmiddellijk. Er
was niemand in de gelagkamer. Men hoor
de geen geluid in het huis.
De generaal gaf opnieuw bevelen. De
herbergier en zijn vrouw konden zich
schuil houden en de anderen ook. „Breek
alle kamers open".
De soldaten stonden op het punt zijn
orders uit te voeren, toen iets vreemds ge
beurde.
Een deur achterin de gelagkamer werd
zachtjes geopend en Williams kwam te
voorschijn.
„Wilt u hier binnengaan, als het u be
lieft, mijnheer Gerald", zei hij met beven
de stem.
Verbijsterd trad Gerald de andere kamer
binnen, gevolgd door den generaal.
Een vreemd schouwspel kreeg hij voor
zijn oogen. Loukoff zat in een stoel aan
handen en voeten gebonden. Op een sofa
lag Stephanie Ghika eveneens stevig ge
bonden. Belden hadden een prop ln den
mond.
Een vermoeden van de verklaring van
hetgeen hij hier zag kwam onmiddellijk
bij hem op, maar hij dacht daarover niet
verder na.
„De prinses!" riep hij uit. „En de gravin!
Waar zijn die gebleven?"
Williams haalde een sleutel te voor
schijn en gaf die aan zijn meester over.
„De dames zijn gezond en wel in de kamer
hierboven".
Gerald vloog de trappen op. De generaal
bleef beneden, met een woedenden blik ge
richt op den zelfbewusten bediende, dien
hij had willen doodschieten, als hij hem in
handen had kuimen krijgen. Danecourt
had toegegeven, dat hij die straf ten volle
verdiende.
Op een of andere geheimzinnige wijze
scheen alles veranderd te zijn. De prinses
en de hofdame waren veilig en de twee
leiders van de revolutie lagen daar stevig
gebonden en hulpeloos en deze onschuldig
kijkende bediende had dat volvoerd.
Gerald stak de sleutel in het slot, opende
de deur en ging binnen. De prinses en
Nada stonden op toen hij binnen kwam en
beiden uitten een kreet van verlichting.
Zij hadden vreeselijke oogenblikken
doorleefd. Zij hadden het intrappen van de
voordeur gehoord en daarna werd alles
weer stil.
Gerald ging met uitgestrekte handen op
beiden toe. „Goddank, dat u beiden leeft!
Wat beteekent dat alles?"
Hij wist nauwelijks, wat hij zeide, nu hij
hen veilig voor zich zag Nada was nog
zenuwachtig. De prinses gedroeg zich flink.
Zij zag zeer bleek maar glimlachte.
„O. mijnheer Danecourt. dat was het wel
waard. Gaat u naar beneden, wij zijn nu
veilig. Williams zal u alles vertellen. Die
man is een genie. Wij moeten hem in
onzen geheimen dienst hebben".
Gerald ging gehoorzaam, niets begrij
pend, naar beneden. Williams een genie,
een held! Eenige minuten vroeger had hij
hem aangezien voor een gemeenen verra
der, die den dood verdiende.
Danecourt ging in een stoel zitten.
„Nu, Williams, vertel nu wat er gebeurd
ls. Ga zitten, dan voel jij je beter op je
gemak".
Williams toonde zich zeer eerbiedig.
„Neem mij niet kwalijk, mijnheer, dat ik
niet ga zitten, terwijl de generaal staat, ik
zal alles zoo kort mogelijk verteilen".
Hij sprak Fransch ten gerieve van den
generaal.
„Ziet eens, heeren, het is zoo gebeurd. Ik
ben altijd een rare snuiter geweest en in
Weenen ging ik een beetje aan de sjouw, ik
verloor geld met kaartspelen en wedden.
Toen werd ik verliefd op een Oostenrljksch
meisje en zij op mij. Op een avond vertelde
ik haar, dat ik leelijk in de knel zat met
mijn geld. Zij drong er op aan, dat ik geld
van haar zou leenen".
„Zij was natuurlijk een spion", viel Ge
rald in de rede.
„Natuurlijk, mijnheer. Op een zekeren
dag kwam zij met een onmogelijk verhaal,
dat zij eens in uw papieren wilde snuffe
len. Als ik haar vijf minuten in uw kamer
liet, behoefde ik haar mijn schuld niet
terug te betalen".
„En jij liet haar binnen?"
„Ik schaam mij te moeten zeggen, mijn
heer Gerald, dat ik dat deed en ik heb er
altijd spijt van gehad. Ik was dol op dat
meisje en ik dacht, dat ik haar kon ver
trouwen".
Gerald kon hem niet aankijken, maar
gaf hem een wenk om verder te gaan.
Zoodra wij in Vanina kwamen, zwerm
den de spionnen voortdurend om mij heen
zij dachten dat ik hen nog wel eens zou
helpen. Mijnheer Gerald, toen ik hoorde
wat het gevolg van haar bezoek is ge
weest. wilde ik dat weer goed maken. En
toen dacht ik dat de beste manier zou zijn
om op mijn eigen gelegenheid te werken.
Er waren vele dingen, waarmede ik mij
niet wilde inlaten, omdat ze niet ln mun
kraam te pas kwamen. Eindelijk, een paar
dagen geleden, deed zich iets voor, wat mij
wel leek Er is hier een klein ventje, dat
mij voortdurend aanklampt, een Oosten-
rijksche spion. Hij was zeer vrijgevig en
stopte mij steeds geld in mijn handen, als
ik dat noodig had. Ik nam dat aan, mijn
heer, het maakte hem niet armer, het was
geld van het gouvernement en ik kon het
best gebruiken".
.(Wordt vervolgd).