LEGKAART.
IN DEN SCHOONMAAKTIJD
91
Deze legkaart stelt voor: Haasje in de bergen aan 't schilderen.
(Nadruk verboden!,
door
C. E. DE T.TT.T.E HOGERWAARD.
„Brr! wat is het hier in de serre toch
koud!'' zei een kwastje, één der bewoners
van de stofdoekenmand
„Veel te koud om schoon te maken!" ging
het slanke ding voort.
„Dan moet je je maar warm werken,"
vond een harde schuier. ..Flinke lichaams
beweging is gezond en maakt je lekker
warm.'
„Als ik mij maar flink bewegen kon!"
zei het kwastje. „Er gaan dikwijls uren en
uren voorbij, waarin ze mij heelemaal
schijnen te vergeten en als ze mij dan
eindelijk in de hand nemen, moet ik langs
smalle paadjes in deuren en meubels loo-
pen en lig ik weer in de mand, vóór ik
Ihet weet!"
..Niet zoo mopperen, klein ding!"
Met deze woorden mengde Opa Stofzui
ger zich in het gesprek. ..Niet ieder kan
en hij zette een hooge borst als ik door
electriciteit gedreven worden, maar ook de
kleintjes kunnen nuttig zijn. als ze maar
zonder mopperen hun plicht doen!"
„U hebt makkelijk praten. Opa!" zei het
kwastje weer. „U hebt overdag zóóveel te
werken en maakt daarbij zóóveel geraas,
dat u 's avonds natuurlijk doodmoe bent
en onmiddellijk in slaap valt, zoodra Sien,
de werkster, vertrokken is. terwijl ik
..Een mopperaar ben en blijf!" maakte
Opa Stofzuiger den zin af.
De stoelschuier schudde zijn harigen bol.
Hij zei nooit veel, maar daar hij tot de
oudste bewoners der stofdoekenmand be
hoorde, hadden allen toch eerbied voor
hem.
„O, wat ben ik vuil!" zuchtte plotseling
een stofdoek.
„Wees daar maar blij om! Dan mag je
gauw naar de wasscherij", zei 't dekseltje
van een boenwaspotje, fiat wel eens ja-
loersch was van de stofdoeken, die telkens
bij troepjes in gezelschap van groote
lakens, deftige servetten en anderen in
een zak gepakt en met een auto vervoerd
werden. Was dat een buitenkansje of niet?
Wat er daarna met het reisgezelschap ge
beurde, wist hij niet precies. Wel begreep
hij, dat ze koppetje-onder gingen in het
water en daarvan was hij niet jaloersch.
„Ik zou er niet tegen kunnen en vast .de
roestziekte krijgen!'' dacht hij; „maar stof
doeken hebben niet zoo'n teere huid als
wij Zij behooren tot de luidjes, die nooit
zomersproeten krijgen, ik wel!"
Plotseling kraakte het aan den buiten
kant der mand. De mattenklopper, die er
tegenaan lag, werd oud en zijn stem erg
krakerig. Vroeger had hij het altijd druk
gehad, in den tijd, toen de familie Stofzui
ger nog jong en minder talrijk was. maar
nu had hij slechts zelden wat te doen.
Toch was hij nog niet gepensionneerd en
juist vandaag scheen het zonder hem niet
goed te zijn gegaan. Hij had zich ten min
ste flink moeten weren en het had hem
goed gedaan weer eens te mogen werken.
,'t Gaf hem zoo'n prettig gevoel. Stellig
droomde hij nog van zijn arbeid. Want wat
zou dat kraken anders zijn?
..Morgen zullen we 't weer druk hebben!",
zei de harde schuier.
„Hoe weet je dat?" vroeg het kwastje
verbaasd.
„Wel, omdat ze ons hier laten liggenIk
weet bij ervaring, dat ais we buiten de
werkkast moeten overnachten, onze taak
niet afgeloopen is en Sien den volgenden
dag niet buiten ons kan."
„Ze had ons toch wel zoolang in de kast
kunnen wegbergen," vond het kwastje.
„Daar is het ten minste lekker warm en
bovendien donker, maar hier is het koud
en kun je door het licht niet slapenWaar
om hebben ze hier ook juist vóór de serre
een lantaarn gezet?!"
Ja, op deze vraag bleef zelfs Opa Stofzl
ger het antwoord schuldig. Ook de matte
klopper, die intusschen wakker geword
was, wist het niet.
Plotseling zei de laatste:
„Ik zou wel eens willen weten, wie V
ons het nuttigst Is!"
Niemand zei wat, maar menigeen (m
schien wel iedereen!) dacht:
,,'t Zou mij niet verwonderen, als ik 1
was!"
„Onze mevrouw weet het natuurlijk!"
Opa Stofzuiger.
„Ja, natuurlijk!"
„Zeker!"
„Dat is zoo!" klonk het nu van alle fa
ten.
,We zullen het misschien wel eens h<
ren, als we maar goed luisteren," zei
mattenklopper, „doch laten we begint
met weer te gaan slapen." En hij was
weer bijna ingedut.
Er heerschte nu stilte tot den volgent
morgen en toenluisterden allen, w;
mevrouw kwam in de serre en zei:
„Sien, heb je mijn ring ook gezien!
heb 'm gisteravond laten vallen, maar 1
hem nergens vinden."
Neen, Sien had niets gevonden! Ze zo
naar een geschikt voorwerp in de stofdo
mand, haalde het kwastje er uit, schoof
onder de verwarming en haalde
vermisten ring te voorschijn.
Mevrouw, die erg blij was, dat ze 'm
rug had, zei:
„Gelukkig, dat het kwastje zoo dun
Dat is nog eens een nuttig ding!"
Dien avond verklaarde Opa Stofzui:
dat het kwastje het nuttigste lid der si
doekenmandfamilie wa6.
Het kleine ding was zóó gelukkig o
deae uitspraak, dat het zich voornamn<
maar dan ook nooit meer te mopperen!
(Nadruk verboden).