REBUS
TULPEN EN
VERGEET-MIJ-NIETJES.
Hoe 't Haasje beter werd.
PASCHEN
=5 »g«ggggg
(Nadruk verboden).
Het was heerlijk voorjaarsweer en de zon
koesterde de lentebloemen in den tuin
s met haar reeds krachtige stralen.
Aan alle kanten stond de aardige villa
in de zon en zoowel de bewoners als de
i voorbijgangers genoten van de bloemen-
weelde want rondom het huis prijkte een
rand roode tulpen, afgewisseld door
blauwe vergeet-mij-nietjes.
Een klein vergeet-mij-nietje, dat zich
die bewonderende blikken persoonlijk aan
trok en daarop niet weinig trotsch was,
kon niet nalaten te zeggen:
..Wat vinden ze ons mooi! Er gaat toch
niets boven onze prachtige, blauwe kleur!"
Een tulp. die vlak naast haar stond en
het gesnoef van dat kleine ding niet kon
J uitstaan, zei uit de hoogte:
„Dacht je soms. dat de menschen naar
i, jou, nietig ding, keken? Natuurlijk trek-
ken wij. tulpen, hun bewonderende aan-
dacht!"
„Hoe weet u dat?" vroeg het vergeet-
mij-niet.ie. dat nu toch een toontje lager
begon te spreken.
..Omdat het zoo is!" zei de tulp. Beter
antwoord wist zij niet te geven.
„Dat is geen bewijs!" mompelde het
vergeet-mij-nietje. ,,'k Heb gisteren zelf
gehoord, dat iemand zei: ..Kijk eens. wat
'n snoezige vergeet-mij-nietjes!"
,En ik heb gehoord, dat iemand zei:
,jKijk eens. wat 'n pracht-tulpen!" klonk
het dreigend.
„Wij zijn sprookjes-bloemen!" waagde
het vergeet-mij-nietje nog te zeggen!
„En wij bloemen der werkelijkheid!" zei
de tulp hooghartig.
Het duurde niet lang. of alle vergeet-
mij-nietjes en alle tulpen begonnen zich
met het geval te bemoeien. Eerst natuur
lijk degenen die in de onmiddellijke omge
ving stonden maar ook hun buurtjes had
den wat te zeggen en weldra verspreidde
het zich als een loopend vuurtje door den
tuin, dat een tulp en een vergeet-mij-nietje
hoog-gaande ruzie hadden. Aan 't verhaal
werd steeds iets toegevoegd. Daar was nu
eens geen enkele bloem, die er wat afdeed!
Veel liever deden zij er iets bij.
En toen het eindelijk den heelen tuin
rond was geweest en bij de tulp en het
vergeet-mij-nietje, die samen ruzie hadden
gekregen, terugkwam, schrikten die twee
niet weinig van de leelijke woorden, welke
ze elkaar toegevoegd zouden hebben.
„Maar dót heb ik niet gezegd!" prevelde
het vergeet-mij-nietje.
„En ik heb ook geen enkel scheldwoord
gebruikt!" zei de tulp verontwaardigd, „t
Is eigenlijk schande, dat ze zooiets rond
vertellen Wat zullen we doen om te too-
nen. dat ze schromelijk overdrijven?"
„Ik weet wat!" riep het vergeet-mij-
nietje blij. „We moeten vrede sluiten! Dan
zijn alle praatjes meteen uit".
.Kleintje, je hebt gelijk!" zei de tulp en
zij boog zich vriendelijk tot haar buurtje
over.
Alle tulpen, die het zagen, rekten zich
zoo ver mogelijk uit. Waren de tulp en het
vergeet-mij-nietje weer verzoend? Een en
kele tulp moest haar nieuwsgierigheid boe
ten: ze kwam met den harden grond in
aanraking.
Vriendelijk vleide het vergeet-mij-nietje
zich tegen haar groote, roode buurvrouw
aan. 't Gaf haar zoo'n warm en vertrouwd
gevoel! En zij nam zich voor: geen ruzie
meer te maken.
Daar kwamen 'n paar menschen voorbij.
De één vroeg:
„Welke bloemen vindt jij mooier: de tul
pen of de vergeet-mij-nietjes?"
„Wat een malle vraag!" zei de ander
lachend. „Alsof je ooit bloemen vergelijken
kunt! Tulpen en vergeet-mij-nietjes zijn
beide mooi in hun soort, of eigenlijk: zijn
ze het mooist in eikaars gezelschap. Nooit
komt het felle rood van tulpen en het
teere blauw van vergeet-mij-nietjes zóó
mooi uit. als wanneer je ze samen ziet".
De voorbpgangers gingen verder, maar de
bloemen, die het gesprek verstaan hadden,
zeiden
„Zoo is het! Laten we dat toch vooral
niet vergeten
De tulp en het vergeet-mij-nietje. die
getwist hadden en daarna verzoend waren,
keken elkaar slechts aan. Ze begrepen
elkander en hadden geen woorden meer
noodig. Hun eenige wensch was. dat ze
nog lang samen in den tuin mochten
staan en Jan de Wind hen met rust zou
laten.
Gelukkig was deze zóó moe van alles,
wat hij in Februari en Maart uitgevoerd
had. dat hij nog lang niet uitgeslapen was
en zich dus nog niet vertoonde.
Daarover verheugden de bloemen in den
tuin zich eiken dag opnieuw.
OARILA HOOG.
(Nadruk verboden).
O! o! was dat eventjes een strop! Daar
lag me Triptrap, het vlugste haasje van
't heele gezin, ziek te bed! Wat er gebeurd
was? Wel, Triptrap had z'n achterpootje
erg verstuikt, toen hij van een hoogen tak
afsprong en nu moest de arme haas met
een verbonden pootje stil in bed blijven
liggen! Och, anders was dat zoo erg niet
geweest, maar binnen enkele dagen was
het Paschen en dan moesten er Paasch-
eieren rondgebracht worden! Triptrap had
er echt verdriet van! Hij verheugde er
zich ieder jaar zoo op, de mooi gekleurde
eieren bij de kinderen te mogen brengen
en nu zou er niets van kunnen komen!
Kreeg hij niet altijd een pluim van z'n
vader, den ouden Paaschhaas, dat hij zoo
vlug en handig was en nooit een enkel
eitje brak?
Triptrap zuchtte. Dat domme pootje
ook, dat zich juist nu verstuiken moest!
Voorzichtig probeerde hij er even op te
staan, maar met een schreeuw van pijn
viel hij weer op z'n bedje van bladeren
terug.
„Wel, wel Triptrap, waarom zoo treu
rig?" vroeg een vogel, die toevallig voorbij
vloog.
„Och, ik heb m'n pootje bezeerd en nu
kan ik geen eieren rondbrengen", ver
telde Triptrap zuchtend.
„Ja, dat is een vervelende geschiedenis"
gaf de vogel toe. „Maar heb je de hulp
van kabouter Knap al ingeroepen? Toen
ik verleden jaar m'n vleugeltje gebroken
had, heeft hij het zoo prachtig genezen!
Binnen enkele dagen vloog ik weer gezond
en wel m'n nestje uit! Wil ik hem voor
je opzoeken en vragen, of hij je beter
maakt?"
Nu, dat wilde Triptrap o, zoo graag!
Vriendelijk verzocht hij den vogel, meteen
maar op weg te gaan en vol ongeduld lag
hij in z'n bedje te luisteren, of kabouter
Knap nog niet kwam. En ja hoor, na een
half uurtje hoorde hij zachte voetstappen
en daar kwam een kabouter voorzichtig
naderbij.
„Woont hier Triptrap, de Paaschhaas?"
vroeg hij.
„Ja", riep Triptrap luid, „ik lig hier in
m'n bedje, kom boven alstublieft."
Nadat de kabouter in 't nest geklauterd
was, onderzocht hij met voorzichtige
handjes het zieke pootje.
„Wat denkt u, zou ik toch de paasch-
eieren kunnen rondbrengen?" vroeg Trip
trap angstig.
„Nou, nou, dat zal misschien wel gaan",
antwoordde de kabouter. „Ik zal je pootje
eens goed wrijven. Dat doet wel een beetje
pijn, maar dan ben je met één dag van
alle narigheid af en draaf je weer net zoo
vroolljk als vroeger door 't bosch!"
„Heerlijk!" juichte Triptrap. „Ik zal
heel flink zijn, begint u maar metéén!"
En toen wreef kabouter Knap het ge
kneusde pootje stevig tusschen z'n kleine
handjes, 't Deed wel een beetje pijn, maar
Triptrap gaf geen kik!
„Ziezoo, morgen kom ik terug en dan
zul je zien, dat de pijn weg is. Blijf van
daag nog maar rustig liggen: morgen ben
Je beter.
Of Triptrap blij was! Voorzichtig strek
te hij z'n pootje eens uit en ja hoor, 't
deed al veel minder pijn!
En zoo gebeurde het, dat ons haasje
toch nog al de mooie, gekleurde eieren
weg kon brengen en dat hij een extra
pluimpje van den ouden Paaschhaas kreeg
omdat hij 't zoo keurig en vlug gedaan
had! RO FRANKFORT.
Paschen! luiden straks de klokken.
Paschen wordt het weer en blij
Plukken wij dus madeliefjes,
Gele dotters in de wei.
Vlug gaan wij ons huis versieren,
Elke kamer krijgt haar deel
Van den bloemenschat. 't Staat fleurig,
Zelfs al zijn 'ter nog niet veelt
Bloemen toov'ren in ons huisje
Plotseling iets als Zonneschijn!
Al mag 't buiten nog zoo koud en
Wind'rig of betrokken zijn!
Laat ons vroolijk 'tPaaschfeest vieren!
Komt, naar buiten, hand aan hand!
Nu wordt 'tVoorjaar, jongens, meisjes!
Paschen is weer in het land!
Boomen, struiken worden wakker,
Overal herleeft Natuur.
Lente wint het van den Winter
Altijd op den langen duur!
.(Nadruk verboden). CAR LA HOOG,