HET KRALEN PLANTJE Donderdag 28 Maart 1935 No. 13 ANEKDOTES. EEN 1 APRIL-VERTELLING Bep was dol op plantjes. Ze had dan ook al een heele verzameling: een rozet- vetplant, een veterplantje, een moeder plant, een kindje-op-moeders-schoot, een grijsaard (dat is zoo'n cactus met lange, grijze haren) en nog veel meer. Maar het leukste plantje, dat ze bezat, vond ze haar kralenplantje. Wat was ze blij geweest, toen ze den vorigen zomer deze lieveling gekregen had: wat een snoezige, kleine blaadjes en dan vol bloedroode kraaltjes. Verrukt was Bep er over geweest. En evenals voor al haar gewassen, had ze ook voor het kralenplantje uitstekend gezorgd, het om de drie weken zelfs wat opgeloste bloe- menmest gegeven. Doch ze had helaas niet kunnen voorkomen, dat de roode kraaltjes op den duur verdroogden en tenslotte verdwenen. Wat had het meisje dat jammer gevonden! Maar ze troostte Zich met de gedachte, dat de roode din getjes er met het voorjaar wel weer aan zouden komen. Toen het was beginnen te vriezen, wa ren Beps planten van haar eigen kamer tje, waar niet gestookt werd, naar de woonkamer verhuisd. En nu stonden ze daar in een breede vensterbank voor een raam op het Zuiden. Daar hadden ze het goed: zon, licht, warmte, vocht en voed sel. Eiken dag liep Bep een paar keer naar haar vensterbank om te zien, of ze iets nieuws ontdekken kon: ja, de bloem in de hyacinth was te zien en de crocus- jes boorden haar oranje bloemetjes tus- schen de groene blaadjes door. „Jaap, Zus, komen jullie eens kijken", riep ze. Het kleine zusje en de grootere broer kwamen aanloopen. Bep toonde hun, wat ze juist ontdekt had. „Hoe gaat 't met je kralenplantje?" in formeerde Zus. „O, goed." „Komen er al nieuwe kraaltjes aan?" Bep liep naar het potje met de fijne, groene blaadjes. Ze tuurde en tuurde. „Ik zie wat," riep ze op eens opgewon den. Jaap en Zus kwamen ook kijken. „Waar?" vroeg de broer. „Daar, iets roods," wees Bep aan. De toeschouwers keken heel goed. „Ja, en 't beweegt." merkte Zus op. „Ben je niet goed?" vroeg Bep onge- loovig. „Heusch. kijk maar, 't loopt", hield het kleintje vol. „O, 't is een spinnetje, een klein rood spinnetje. Wat moppig," zei Jaap. „Wat dacht jij, dat 't was, Bep?" „Een jonge kraal natuurlijk." „O, ja," zei Jaap lachend, „maar die kralen zullen nu toch zoo langzamerhand komen moeten." „Ik geloof, dat jullie je vergist," bracht moeder, die er ook bij was komen staan, in het midden. „Kralenplantjes bloeien pas veel later, in Juni en Juli." „Vast niet," meende Bep. „Veel vroeger En ik heb zoo goed gemest. En 't is hier zoo warm." „Nu, we zullen eens zien, wie er gelijk krijgt", besloot moeder. EnBep leek gelijk te zullen krijgen. Want, toen ze één van de volgende dagen Ingezonden door Jo en Jan v. Ommering. Mevrouw tot zeer jong dienstmeisje: „Betje heb je de goudvisschen al frisch water gegeven? Betje: „Neen, mevrouw, niet noodig, want ze hebben het oude nog lang niet op." Ingezonden door Annie Boekestein. Onverwacht antwoord. Tante (het sprookje van de Schoone Slaapster vertellend): „En waarmee maakte de Prins toen de Prinses wakker? Kom Emmy je weet het wel, wat geeft je moeder 's morgens aan jou als ze je wak ker maakt? Kleine Emmy: „Een lepel vol lever traan." 's morgens naar haar kweekerij liep, uitte ze een kreet van verbazing. „M'n kralenplant bloeit", juichte ze. „Volop, 't Is haast niet te begrijpen". „Door de nieuwe Aprilzon," zei Jaap met een geheimzinnig gezicht. „Wat zit de plant vol!" riep Bep blij. Zus boorde haar neusje haast in de plant. „Er zitten gaatjes in ook", vertelde ze en wees met haar kleine vingertje naar het potje. „Waarin?" vroeg Bep. „In de kralen." „Hè, dat heb ik nog nooit gezien," zei Bep en kwam dichterbij. „Daar is er al een afgevallen," merkte Zus op. Eén kraal lag op een stukje aarde, dat juist tusschen het dek van blaadjes bloot kwam. Bep pakte het ding op. „Hemel, 't is een échte kraal!" riep ze „1 April!" bazuinde Jaap en maakte zich meteen uit de voeten. „Bah, wat 'n flauwiteit", zei Bep belee- digd. „Ik vind die 1 April-grap nog wel leuk," beweerde vader en lachte smakelijk. „Maar.... maar...." riep Bep op eens boos. ,,'t zijn mijn eigen bloedkoralen, de kralen van het kettinkje, dat ik van Oma heb. Wat gemeen!" „Je kunt ze weer aanrijgen," raadde Jaap aan. Doch dat ging maar zóó niet. Bep zocht voorzichtig alle kralen uit 't plantje en .Jaap moest ze uit zijn spaarpot bij den goudsmid opnieuw laten aanrijgen. Die fout was dus hersteld, doch.... 't plantje begon van dat oogenblik af te kwijnen. „Dat is jouw schuld," verweet Bep haar broer. „Door dat uitzoeken van de kralen zijn de teere stengeltjes beschadigd." Jaap snapte, dat dit heel goed kon. Hij wou 't goed maken en dat deed hij ook. Want toen Bep in den zomer jarg was, gaf hij haar een nieuw kralenplantje, nu niet met bloedkralen maar met bloemen- kr aaltjes. J. H. BRINKGREVE—ENTROP. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 13