Bout nieuwe stad huis - karnaval e Bergen op Zoom OVERSTE SAXON LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. if -M I.fMC- m -TAf.wÉ M HWt. im ffi DB TWEEDE ZOON TAN EX-KONING ALFONS Don Jaime en mej. Emanuela Dampierre Ruspoli, die te Romo in, het huwelijk getreden zijn. Bouw stadhuis alhier. Het uitgraven van het terrein voor den bouw van het nieuwe stadhuis. Links de gestutte gevel vap het afgebrande stadhuis. MGR. AENGENENT - de bisschop van Haarlem, bij zijn bezoek aan het njeuwe gesticht voor achterlijke kinderen te Nieuw veen. Historische Avonturenroman door G. P. BAKKER. 50) „Zeker weer die vervloekte ratten", oor deelde Bastiaan. „Steek de fakkels aan. Zet ze tusschen die steenen. Ratten schuwen het licht. Zij zijn banger voor ons dan wij voor hen. Wacht even". Hij haalde een zwaar pistool te voorschijn, schoot het af in het water. Het klonk als een kanonschot, de echo herhaalde het meerdere malen. „Nu zullen ze den eersten tijd wel koest zijn". Er volgde een doodsche stilte. Kalm ging de man van Werben zijn pistool weer laden. .Peter. Het beste zal zijn dat we jou een touw om je middel knoopen en dat jij aï- daalt in de diepte". „Ik? Waarom ik? Ik heb de plaats aan gewezen. Laat een van jullie nu ook eens Wat doen". .Bastiaan dan. Ik denk er niet aan, in dat slijk rond te wroeten. Je hebt mij er hij gehaald om de schatten te vervoeren. Ik zal je daarmee helpen, maar „Goed, zei Bastiaan. „Ik wil wel in den Wodder wroeten als ik mij mijn geheele verder leven kan wentelen in het aardsche slijk". „We deelen met ons drieën gelijk op", •wide Peter voor. „Zoo zal het zijn. We kunnen het met ons drieën af. Als drie man ze begraven hebben, kunnen drie man ze er uithalen". „In orde", zai Bastiaan. „Het blijft dus onder ons drieën en aan niemand, wien ook. iets verradën". ..Dat zweer ik", sprak de man van Werben. Ze bonden Bastiaan een touw om den middel, lieten hem langzaam zakken van steen tot steen. Hij daalde af in het mod derige water, bukte zich, zocht met zijn handen, groef in den modder. De anderen keken vol spanning. ,De pakken liggen niet diep onder den bo dem", zei Peter. Bastiaan grabbelde den geheelen kant af. „Niets", zei hij. „Modder en steenen, anders niets". De pakken moeten ginds in het midden liggen", riep Peter. Bastiaan liep verder de plas in. Hij voel de met zijn voeten, stond tot aan de schouders in het water. „Niets", herhaalde hij. -Niets". Saxon en Marlon hadden het geheele ge sprek kunnen volgen. Ze zaten doodstil, hand in hand. Eindelijk werd de nieuwsgierigheid den overste te machtig. Hij drukte Marion de hand, stond voorzichtig op en keek over den muur. Bij het flikkerende fakkellicht zag hij twee mannen aan den kant van de plas staan en een derde tot aan het hoofd in het water De langste had iets bekends in zijn houding, maar Saxon kon hem niet thuisbrengen. De man draaide het hoofd om. Saxon dook weg, ofschoon ze. in het. licht staan de, hem in de duisternis niet zouden kun nen zien. „Kom er maar uit", beval de man van Werben. „Zoo geeft het niets". Ze haalden het touw in. Bastiaan liep naar den kant. Moeilijk klom hij tegen den wal op. Als de beide anderen hem niet opgetrokken hadden, zou hij weer in het water zijn getuimeld. Hij vloekte. Op het droge gekomen, bekeek Bastiaan zich van onder tot boven. Het modderige water liep uit zijn kleeren. Van zijn voeten tot zijn schouders was hij door een dikke slijklaag bedekt. Hij rilde. „Vervloekt beroerd werk en alles tever geefs", bromde hij. De drie mannen hielden krijgsraad. „Zoo gelukt het ons nooit", oordeelde de man van Werben. „Eén van ons moet zich ontkleeden en duiken met een touw onder de armen. Het is niet prettig, misschien gevaarlijk, maar de belooning is de moeite waard. Ik vertrouw, dat jullie kunt zwem men". „Zeker". „Wil jij het doen, Peter?" „Ik denk er niet aan". „En je mooie vrouw. Denk eens aan haar". „Stik". „Gelijke monniken, gelijke kappen. Laten we er om raden", stelde Bastiaan voor. „Ik heb mijn -best gedaan, maar ik zie geen andere manier". „Ik weet niet", opperde de man van Werben, „of ik zooveel waarde aan goud hecht om er voor te verdrinken, maar daar je voorstel billijk is, wil ik het niet afwijzen". „Ik ook niet", beaamde Peter. „Vooruit dan maar", besliste Bastiaan. De man van Werben tastte in zijn zak. „Ik heb drie geldstukken. Wie het getal raadt moet gaan. Afgesproken". De beide anderen knikten. De lange man stak zijn hand uit. „Drie", zei Peter. „Twee", raadde Bastiaan. .Blijft voor mij één over". Hij opende zijn hand. „Drie. Peter jij hebt het ge raden". „Verduiveld. Ik ben ook altijd het kind van de rekening". ,Je belooning is rijkdom en de mooiste vrouw van de wereld", troostte de man van Werben. .Bovendien, jij alleen weet de juiste plaats. De wijze vinger van het noodlot". Peter trok zijn kleeren uit. Ze bonden het touw onder zijn armen. Voor hij te water ging zei hij: „Denk er aan. Ik zal naar de plek zwemmen. Als ik duik moet je tot tien tellen en dadelijk halen als ik boven kom. Geef mij een dolk voor de ratten". „Je bent een flinke kerel, Peter", oor deelde de man van Werben. „Jammer". Wat jammer was. zei hij niet. Peter bond zich een doek voor neus en mond, ging te water en zwom met forsche slagen, het hoofd zoo ver mogelijk boven water, naar het midden van de plas. Ttjen dook hij. Bastiaan telde: „Een ,twee, drie tien". Peter's hoofd kwam boven. Hij schudde zich als een poedel. Zijn handen bleven onder water. „Halen", schreeuwde hij. „Halen". Ze trokken hem naar den oever. Hij richtte zich op. In zijn handen hield hij een pak geklemd, gebonden in vuil linnen. „Hoera!" riep Bastiaan. J Peter nam het zware pak onder zijn arm. De beide anderen trokken hem op, zoodat hij van steen tot steen kon klim men. „Gevonden", zei hij. „Ik wist het, daar moesten ze liggen". Hij trok doen doek van zijn gezicht. „Geef mij iets te drinken". Bastiaan reikte hem een platte flesch. Peter nam een flinke teug. „Toch gevonden", herhaal de hij. Saxon had alles over den muur heen gezien en Marion was op een steen naast hem komen staan. Vol belangstelling hadden ze het tooneel gevolgd. De drie mannen waren te zeer in hun onderneming verdiept om aan iets anders eenige aandacht te kunnen wijden. Toen de man van slijk met den bundel aan wal kwam, kneep Marion haar met gezel in den arm. „Ze hebben ze", fluisterde zij. .JSt", antwoordde Saxon. Peter wischte zich af, schoot zijn broek aan. Met het pak gingen ze naar de lan taren. Het was een fantastisch gezicht. De drie mannen, de een halfnaakt, de tweede zwart beslikt, de modder nog uit zijn klee ren druipend, en de derde, de lange man van Werben, stonden voorover gebogen met begeerige gezichten scherp uitkomend in het trillende, roode licht der fakkels naar den grond te staren, waarop zilveren vorken, lepels, schalen, borden, kommen en andere voorwerpen lagen te schitteren, glanzend alsof ze gisteren nog waren ge poetst. En tegen den muur teekenden de schaduwen der mannen zich af als spook achtige reuzen. „Minstens vijftig pond zilver", taxeerde de man van Werben. (Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5