Tooneel voorheen en thans. SCHETSEN UIT BORNEO LEIDSCH DAGBLAD - Tiende Blad Vrijdag 1 Maart 1935 Opbloei doch tijdelijke terugval DOOR DEN HEER TILLEMA. DE KANTOREN VAN DE zn z N.V. LEIDSCH DAGBLAD 75 Jaren tooneel! Hoeveel ls er ln dien tijd niet veranderd! Zooveel, dat ronduit gezegd iedere vergelijking tusschen 1860 en 1935 volkomen mank zou gaan 1860 Was nog volledig de tijd der op geblazen rhetoriek. van het valschc pa thos. Het was nog de tijd. dat de acteurs en actrices vrijwel stonden buiten de ge wone samenleving; dat zij werden inge deeld bij een soort uitgestootenen. Behalve in Roterdam bestond er feitelijk geen enkel behoorlijk gezelschap. Men speelde zelfs vaak zonder repetities en het tooneel had soms veel van een circus, waaraan allerlei dieren te pas kwamen, zooals kameelen. gelten, ossen en paarden. Rotterdam had het gezelschap van Le Gras, Haspels en van Zuylen en daar wist men tenminste van ensceneering etc.. zij het nog ln het kader van dien tijd, doch daar was too neel! Langzamerhand brak zich echter door het streven naar natuurlijkheid en waar heid. waartoe vooral Schimmel baanbre ker was en Multatuli deed de oude rhe toriek van een Bllderdijk c.s. geheel ver dwijnen. Vanaf 1875 trad dan ook een ommekeer ln: Amsterdam volgde de Rot terdammers en de natuurlijkheid ging er bij het publiek, dat tot dusver slechts sporadisch den schouwburg wist te vin den, grif in. Hoe toen een kleinigheid, die momenteel niet meer zou opvallen, opgeld deed. bewijs; het feit. dat het publiek in groote vroolijkheid losbarstte, toen de des tijds bekende actrice mevr. Stoetz Majofski bij het aanmaken van een kachel opmerkte: ,hi) doet "t". Zelfs dreigde dit streven te ver te gaan door een teveel toegeven aan den zir. .oor copieermg van de kleinigheden des dage- lijkschen leven, waardoor het gestelde probleem werd ondermijnd Bovendien, zooals dr. Simons het uitdrukt ln zijn „Drama en het Tooneel": Waar men trachten wilde, dit leven vanuit een bepaalden, critlschen hoek te bekijken, de aan te vallen vijanden: een wanbegrip, verkeerde gewoonte, zedelijke en menscheüjke tekortkomin gen. opzettelijk ferm aan te dikken en te nadrukkelijk eigen betere bedoelin gen onder oog en oor van den toe schouwer te brengen. Niets is zoo ge makkelijk te behalen als een overwin ning, wanneer men vooraf den vijand heel zwart heeft gemaakt. Juist de tooneelschrijfkunst, die zich bedient van de werkelijkheidsverschijnselen als sym bool, vergt een fijnen tact, onbevangen heid van oordeel en speelschen geest, om haar levenskijk aldus te omkleeden, dat de toehoorder zich geen slotsommen opgedrongen voelt, maar het leven zelf voor zich afspelen ziet. De groote ommezwaai volgde evenwel tegelijk met de literaire beweging van 1880 Er volgde de periode van het natu ralisme. zij het, voor zoover het stukken van eigen bodem betrof, nog op beschei den schaal. Rosier Faassen, Cremer, Justus van Maurik waren de meest succesvolle auteurs. Daarna volgden betere schrijvers als Marcellus Emants, Frederik van Eeden en van Nouhuys en nog later mevr, SimonsMees, Willem Schiirmann. Faori- cius en als eerste der eersten Herman Heijermans! Voorts dienen nog genoemd mevr. van AmmersKüller, van Epen, van Suehtelen, mevr RanucciBeckmann, Henri Dekking. Schuil, Roelvink, Hans Martin en nog zoovelen. Jhr. van Riems dijk was daarbij als het ware een terug gang In verhouding tot het buitenlandsch repertoire bleef de Nederlandsche auteur echter in doorsnee enkele uitzonderin gen als b.v Heijermans en Fabricius daar gelaten tot op den huidigen dag verre in de minderheid en wat wonder als men de namen ziet van een Ibsen, een Strind- berg. Shakespeare, Molière, Dumas, Sar- dou. ErckmannChatrian, Pailleron, Scribe en later Molnar. Shaw, Galsworthy. Hauptmann en te veel anderen om alle maal op te noemen! Het ls ook in dien tijd van opleving van het tooneel geweest, dat de pers zich voor het eerst aan critlek waagde. Pas tegen 1884 toch begonnen enkele Amsterdam- sche bladen op schuchtere wijze zich met tooneel in te laten en thans zal een too- neel-beoordeeling in geen enkel blad van eenige beteekenis meer ontbreken. Wij zelf zijn tegen 1900 daarmede aange vangen. Een eigen gezelschap heeft Leiden uit den aard der zaak nooit bezeten. Onze Sleutelstad heeft altijd leentje-buur ge speeld en de ouderwetsche, maar knusse schouwburg aan de Oude Vest heeft glo- rieuse jaren meegemaakt. Eensdeels ge lukkig. want anders zouden wij reeds aan onzen levensavond staan, hebben wij zelf slechts de laatste zestien jaren beleefd. Een naslaan van oude leggers en van de gegevens waarover de schouwburg be schikt hebben ons hiervan op de hoogte gebracht Wat is er overigens over van de gezel schappen. die einde der 19de en begin 20ste eeuw hier hun kunst brachten? Vrijwel niets Neem de oude Ver. Het Nederlandsch Tooneel die later het prae- dicaat Koninklijk verwierf, met actrices a!' mevr KleineGartman. Christine Stoetz Sophie de Vries. Josephine de Groot. Ellenberger en Anna Sablairolles. de acteurs. Louis Bouwmeester. Morin de Boe: Tourniaire: de Rotterdammers met Catharina Beersmans de gebrs Haspels, le Gras Rosier Faassen Frits Bouw meester Jan C de Vos Poolman e.a 1 Met daarnaast nog het gezelschap var. Wil lem var. Zuylen Zoo groot was toen de belangstelling voor het tooneel dat in korten tijd soms een stuk drie- viermaal werd vertoond! En dan volgen nieuwe leiders als Jan C de Vos van Korlaai Chrispijr en Mari Ternooy Apel. die met Adriaan van der Horst de Nederlandsche Tooneelvereeni- ging oprichtte, die model-Heijermans-op- voerlngen heeft gebracht, van Eysden en nog later dr. Willem Royaards en Eduard Verkade. waarmede we reeds den eersten stap zetten tot het heden v. d Horst is thans in ondergeschikte functie bij het gezelschap van Cor v d. Lugt Melsert, dat Lelden bijkans het gansche repertoire heeft gebracht en Eduard Verkade Het eenige gezelschap met vaste basis in de huidige periode, nu het tooneel zoo moeilijke tijden meemaakt, mede tenge volge van de concurrentie van de film. doch anderzijds ook als gevolg van het ontbreken van schrijvers, die in staat zijn te brengen „groot tooneel" volgens mo derne visie, is het Ver. Rotterdamsch- Hofstadtooneel. maar na afloop van het volgend seizoen wordt ook dit bedreigd door het zich als directeur terugtrekken van Oor v. d Lugt! Daarnaast staan de gezelschappen van Jan Musch, Albert van Dalsum. Ko van Dijk, Cees Laseur, Cor Ruys om slechts de voornaamste te noe men. doch zij leven van dag tot dag. om het zoo eens te zeggen. We zien ze alle eens een enkele maal hier optreden, doch meestal slechts in abonnement". Voor eigen risico durft vrijwel geen gezelschap liet meer aan een bezoek te brengen aan Leiden. En vreemde gezelschappen zien we al evenmin meer. Alleen nog Fritz Hirsch, die met zfjn ope rette-gezelschap als opvolger van diverse andere Duitsche operettes, als van Georg Braun e.a., steeds succes weet te behalen. Gehad hebben wij o.a. Molssi. Max Pal- lenberg, Paul Wegener, Tilla Durieux, het gezelschap van het Theater de la Porte St. Martin. The English Players, het Wie ner Hofburgtheater. het Vlaamsche Volks- tooneel, Cecile Soorel! Welk een verschil met vroeger Toen leefde Leiden mede met alle heu gelijke gebeurtenissen in de tooneelwereld, werden bijkans alle jubilea ook hier ge vierd. afgezien van de eere-avonden voor diverse spelers. We vinden b.v. jubilea van Julia Cuypers, Louis Bouwmeester, mevr MannBouwmeester, mevr Christine Poolman, Alida TartaudKlein, Esther de Boer—van Rijk. Rika Hopper. Tilly Lus, Ko van Dijk, Marie van Eijsden—Vink. Chrlspljn Sr. Gusta de VosPoolman. Louis de Vries! En dat Leiden enthousiast kon zijn: zie in de pas verschenen too- neelherinneringen van mevr. Marie van EijsdenVink. Zij zegt over de viering van haar zilveren jubileum als tooneel- speelster ,.En in Leiden! Wij moesten blijven lo- geeren, konden den laatsten trein niet halen, 's Middags werden wij, mijn man en ik, afgehaald door den heer Gerlings, lid van de Schouwburgcommissie en wij dineerden heel rustig en gezellig bij Leven dag. Mijn man vond het een heel ver standig en kalm begin, hij was altoos maar bang. dat het te veel voor mij zou worden. Bij aankomst aan den Schouw burg hing de vlag uit en was de gang naar de kleedkamer met groen versierd en de kleedkamers eveneens. Ik sprak daar mijn blijdschap over uit: Ja. wat dacht U dan anders Mevrouw, zei de heer Gerlings. wij vieren toch feest. Toen de ovatie bij mijn opkomst! In de pauze kwam een slagersknecht van de derde rang mij met een reuzen bloemen mand gelukwenschen en bedanken voor alles wat zij altoos van mij genoten had den, en bij elk woord drukte hij krachtig al mijn ringen in mijn vleesch, zoodat de tranen van emotie, maar ook van de pijn. over mijn wangen liepen. En toen de lieve woorden van Prof. Fockema Andrae, die begon met mij te feliciteeren voor mijn verjaardag, want ik was ook nog jarig! Daarna de studentenovatie en ten slotte de receptie in de Foyer die een ware be storming werd en toen het verzoek of de derde rang bezoekers ook mochten komen. Ja natuurlijk, zei ik graag en als een prop uit een kanon geschoten, vielen zij de zaal binnen en al die glundere eenvoudige hartelijkheid was zoo ontroerend en spontaan. Toen was het uit en kon ik even bekomen van alle emoties en ik jachtte me niet voor deze keer, want wij bleven immers logeeren in Leiden, en daar komt mijn man, en zegt me dat ik me haasten moet. Waarom vroeg ik, we hoe ven toch niet weg Ja heusch maak wat voort, vrouw. Mina Kley die bij mij kleedde, trok mijn partij en zei: laat haar toch, ze is zoo moe. Ja maar het moet heusch, de paarden zijn er al af. De paarden er al af, vroeg ik stom. verbaasd. Ja heusch. schiet nu toch op vrouw. Een van de studenten had mij gevraagd of zij mij naar ons hotel mochten brengen en of ik er niet op tegen had. dat het rijtuig open zou zijn Het was 14 Maart en fel koud. Ik antwoordde hem dat ik op dezen feestavond alles goed vond. Toen ik ein delijk klaar en opgetuigd was voor de straat, kwam die zelfde student. Henny heette de lieve jongen, mij halen met een reusachtige bos witte seringen en toen wij buiten kwamen stond de landauer voor, inderdaad zonder paarden Toen wij ge zeten waren, prof Fockema Andrae. Henny, mijn man en ik. werd ons spon taan het Io Vivat toegezongen uit zeker duizend kelen, want de heele Vest stond zwart van de menschen, zelfs aan de over kant; de flambouwen waren ontstoken en daar ging de optocht met groote omwegen naar hotel Levendag. O die tocht, het was om gek te worden van geluk, overal studenten met kaarsen en lampions voor de ramen en met de beenen buiten het raam op sommige plaatsen, bengaalsch licht en vuurwerk ontstoken en een gejoel en gejuich. Op een van de bruggen stak een groote. for- sche man mij in het rijtuig zijn groote forsche hand toe en riep met zijn pet zwaaiende, leve Kathie. leven Madame Sans Géne leve Maria Theresia en leve Marie Vink. De studenten trokken het rijtuig en die niet voor .paard in aanmerking kwa men droegen de bloemenmanden en an dere bloemgeschenken achter het rijtuig aan Drie landauers met paarden volgden met de overige commissieleden Mijn colle ga's liepen den geheelen tocht mee in de stoet, maar ik zag er niets van. ik leefde in één roes van geluk BIJ Levendag aan gekomen, werd het portier van mijn rijtuig Gedeelte van het lange koppenrek eener 60 koppen, waarvan sommigen zie de gehalveerd MANGKOE RADJA „DJONG JOE" VERTELT. IIL Het vertrek, de aankomst der koppen snellers, het koppensnellersfeest. Reeds heb lk verteld, waarom het snel len noodlg was. en waarom het zoo nut tig voor de Dajaks was. Ik zal nu zeggen, hoe het ln zijn werk ging. Wanneer alzoo de zoon van den Radja volwassen was, nog geen zwarte lenden doek droeg, als hij derhalve nog geen kop had gehaald of er nog geen met zijn zwaard had aangeraakt, wenschten de mannen ln de kampongs een kop te „halen". Ze pleegden dan samen overleg. Er werd bepaald op welken dag ze zou den vertrekken en hoeveel mannen mee zouden gaan. Waren er dapperen bij, dan gingen er 5 tot 6, anders wel tot 30 per sonen. Ze moesten voedsel meenemen voor de reis, maar raakte dit onderweg op, dan konden ze in 't bosch allerlei vruchten en dieren vinden, of bemachtigen en die op eten. In de wildernis mochten ze niet ver dwalen (Het ls bijzonder moeilijk, zelfs voor naiuurmenschen als.de Dajaks in de wouden den weg te vinden! T. Daar om namen ze 2 of 3 Poenans mee (Poe- nans zijn zwervende Dajaks, die geen landbouw ultoefenén, ^woit de bosschen 'verlaten, T.) Aan den staiid van zon en maan weten ze den weg te vinden. Boven dien waren ze voor-de snellers nuttig, omdat zij cle-te snellen -menschen opzoch ten, waarbij eerstgenoemden dan in het bosch wachtten, tot ze door de spoorzoe kers werden gewaarschuwd. De snellers mochten niet zonder meer op reis gaan! Ze bleven eerst 3 dagen aan het eind der kampong op voorteekens wachten om te zien of het tijdstip van het vertrek goed was gekozen en of er zegen op de reis zou rusten. Daartoe let ten ze op het geluid van twee vogels: de „sisit" en de „gisau" (Die vogels vormden het intermédiair tusschen de goden of geesten, zijn hun berichtgevers, bood schappers. T Het eerst moesten ze de „sisit" hooren Een goed teeken was het als de sisit geluid gaf en niet vloog. Ook als hij onder net geluid geven naar rechts vloog. Dan konden de menschen op veis gaan. Maar floot hij. terwijl hij naar links koers zette, dan stelden ze het vertrek 3 dagen uit. Was het de „gisau" dan gingen ze terug naar huis en wachtten anderhalve maand, want het was een zeer ongunstig teeken. Na verloop van dien tijd werden er nieuwe voorteekens gezocht Ze hecht ten zeer groote waarde aan die slechte open gedaan door. mijn slagersknecht, hij had er steeds naast geloopen. de schat. Ik vergaf hem al mijn ringenpijn Toen wij even bekomen waren van alle emoties, liet prof. Fockema Andrae ons in een klein intiem kamertje binnen gaan, waar een oester-souper met champagne voor ons beiden klaar stond en wenschte hij mij toe met de woorden van Madame Sans-Géne „wij laten U belden nu alleen en ga dan lekker slapen, want U hebt Uw rust wel verdiend." Dit slechts als voorbeeld. Maar, al is de situatie thans voor het tooneel moeilijk, afsterven zal het niet! Een stimulans daarbij vormt ongetwijfeld het dllettanten-tooneel. dat in Leiden waardige vertegenwoordiging vindt Wij hebben hier oude, roemruchte vereeni- gingen. De kroon spant het volgend Jaar 80 jaar bestaand gezelschap „Litteris Sacrum", dat ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan het praedicaat „Konink lijk" verwierf als erkenning van haar groote verdiensten op het terrein der too- neelkunst. En dan volgt .Nut en Ver maak' dat Juist het 60-jarlg feest met opgewektheid heeft gevierd Op papier bestaat nog slechts helaas. „Jacob Cats", dat eveneens in 1874 werd opgericht. Noemen willen wij tenslotte van de vele vereenigingen nog: „De Leldsche Dllet- tantenclub", die meer dan 50 jaar bestaat! En daarbij komen nog de tooneelgezel- schappen der studenten-organisaties het Studcntentooneel van het LS.C.. var. de V.V.S.L., Agab van Augustinus en Dedil van de Unitas. Veelal verrichten zij goed pionierswerk door te experimenteeren Neen, het tooneel zal blijven leven en tot oude glorie terugkeeren zij het langs andere paden dan de thans betredene! Al het geëxperimenteer met expressio nisme. snobisme door oude prachtwerken te moderniseeren met het langzamerhand beruchte society-play het heeft niet de uitweg gegeven uit de impasse Terug zullen we moeten naar het waar achtig „beleven", zoo. dat ons het hart sneller klopt, Langs nieuwe wegen, woning ln Apo-Kajan (het bevatte pl.m. meest rechtsche Indertijd ln den strijd werd. voorteekenen. want zelden ze: „wanneer wij toch aanvallen, bereiken wij ons doel niet, de vijanden zullen ons doodenHad men goede voorteekens gekregen, dan gin gen ze dadelijk op reis, want ze verlangden er erg naar. En dan gingen ze naar die plaatsen,, waar ze de aanwezigheid van verzamelaars van boschproducten (rub ber. rottan of reukhout i vermoedden De tijdsduur was onbepaald. Soms keerden ze pas na 2 a 3 maanden terug Vonden ze sporen van menschen dan verscholen ze zich en zonden ze de Poe nans vooruit om die menschen te vinden. Vonden de Poenans die personen, dan keerden ze gauw naar de snellers terug om ze in te lichten. Dezen waren dan zeer verheugd, 's Avonds gingen ze dan zingen, pretmaken en krijgsdansen uitvoeren. Deelden de Poenans mede, dat ze veel menschen hadden gezien en dat deze goedgewapend waren, dan traden de dap persten naar voren, trokken vol verwaand heid hun zwaard, richtten zich hoog op. hakten links en rechts ln de boomen, deden net of ze met den vijand vochten en onder hevig krijgsgeschreeuw riepen ze uit: „Als ik geen kon krijg, keer ik niet tot den grond terug, dan ga ik naar den hemel". Dat ls zoo hun manier van zeg gen. Het beteekent- Laat maar, ze gaan sterven, als ze geen hoofd krijgen, ze kee- ren niet terug." Hij, die tot den leider van den aanval was verkozen, bepaalde het tijdstip, waar op men naar de verblijfplaatsn der te snellen menschen zou gaan. Slechts 5 a 6 trokken er dan op af. De anderen wacht ten op de plaats waar halt was gehouden. Bij de verblijfplaats der te snellen men schen overlegden de anvallers hoe ze 2 a 3 koppen, desnoods 1, zouden kunnen krijgen. Bij het aanvallen was ieder op zich zelf aangewzen: zoodra ze één of meer koppen hadden gekregen, haastten ze zich naar hun schuilplaats terug. De meege brachte kop werd boven vuur gedroogd- Was dit afgeloopen, dan keerden ze onder luid geschreeuw huiswaarts. Dit heette: „bertioeng." Hadden ze 2 a 3 maanden noodig gehad om den kop te bemachtigen, bij het terug keeren haastte men zich zoo, dat men in 4 a 5 dagen thuis was. Bij den ingang der kampong waren ze verplicht te wachten, want de vrouwen mochten den kop niet zien vóór hij met de mandau was aan geraakt door hen, die wilden „bertjantjoet hitam" (de zwarte lendendoek aantrek ken). Men ging door met het krijgsge schreeuw De kampongmenschen en zij, die wenschten te .menggetoek" (de kop met het zwaard aanraken, een magische handeling, die dient om de groote kracht, die in een hoofd zetelt op zichzelf over te brengen. T.l kwamen aanloopen Ze waren gekleed zooals 't hoort:' mandau op zij (zwaard), oude kralen om den hals, tanden van beren, panters, e.d. ln de ooren. zwarte lendendoek, oorlogshelm met lange vogelveeren, in 't kort de klee ding. die voor de eerste keer werd ge bruikt. De mannen, die met het zwaard den kop wenschten aan te raken, bracht- ten elk een kip mee en een bord. Dan richtten de oude mannen of hun volge lingen elk twee houten staken op, die ze ln één rij plaatsten. De staak met het bord van den zoon van den Radja voorop. Daar achter die der kampongmannen Volgens het geloof der menschen werd kip en bord aan den Geest gegeven, op dat deze de mannen, die den kop met hun zwaard wenschten aan te raken, ge luk zou schenken. Kip en bord werden op de stak.n geplaatst. Dan staken de man nen beurtelings met de mandau naar den kop 't Eerst de zoon van den Radja. Vóór het slaan of steken sprak dan een der oudsten tot den Geest „Dit is N.N, (de naam van den man, die den kop wensch te aan te raken) Hij wil den kop aanra ken, opdat hij de zwarte lendendoek mag dragen, de mandau, versierd met tanden, enz" Dit gezegd zijnde, mocht de man de handeling uitvoeren. Was dit afgeloopen, dan gingen allen onder luid gezang naar de kampong, waar ze door de mannen en vrouwen met groot verlangen werden op gewacht. Alle moeders of familie der vrouw wier zoon den kop hadden aange raakt, hadden een kip meegebracht, en bovendien een meisje Hiervoor was de toestemming van haar ouders noodig Dan gingen de jonge mannen, die den kop hadden aangeraakt opstaan 't Eerst de zoon van den Radja Ze gingen dan naar de moeder of de familie van 't meisje en legden de hand op haar schouders De moeder, die de kip bij zich had, nam dar, de hand van 't meisje en zei: „de kip kakele opdat mijn zoon lang leve en heel erg dapper wordeDar. ging ze weg en liet de kip los Kakelde de kip, dan was dit een teeken, dat de zoon gelukkig zou zijn, oud zou worden en dapper. Deed de kip het niet, dan was het geen goed voo* teeken. Was dit afgeloopen, dan spoedden alle» zich naar het vergaderlokaal (een huisje op palen, zonder wanden). Dan legden de snellers vuren aan om feest te vieren De snellers en zij, die naar den kop hadden gestoken, mochten eten noch drinken, ze moesten vasten, d.w.z. ze mochten alleen rijst eten. Voor de oudere mannen duurde dit 3 dagen, voor de jongelieden, die den kop hadden aangeraakt, 8 dagen, maar geen van allen mochten ze ln huis slapen Het vuur mocht niet met een lucifer worden aangestoken, of met reeds bran dend hout worden aangemaakt. Het moest worden gemaakt, door het wrijven van een reepje bamboe tegen een stuk droog, oud hout. Het moest zeer zorgvuldig gebeuren Bij het wrijven en trekken van het reepje bamboe langs de groef ln 't hout, breekt het ln tweeën. Die twee stukjes nu moes ten precies even lang zijn. Volgens hun geloof was het geen goed voorteeken, wan neer bij het breken het eene stuk lang, het andere kort was: het op het veld staande gewas zou dan niet groeien, on geluk zou den mensch treffen, zij zouden bij het op sneltocht gaan nooit weer een kop bemachtigen! Daarom probeerden ze het net zoo lang tot het reepje bamboe ln twee even lange stukjes brak. 't Lijkt bar eenvoudig, maar 't ls een heele kunst! In „Opo-kajan" Informeerde lk er naar of men het daar ook deed. Het resultaat was, dat men 't vroeger had gedaan, maar dat men nog heel goed wist hoe 't moest. Msiar een proef mislukte. Toen loofde lk een petroleumbllk tabak uit (voor die arme menschen een zeer groot cadeau!) voor hem, wlen 't zou lukken. Ik gaf ze een paar weken tijd om te oefe nen. Rook kon men krijgen maar geen vuur, en dat in een kampong van pi. m. 2500 zielen. Natuurlijk probeerde ik het zelf ook. Maar lk bracht het niet eens tot het ontstaan van een weinig rook. T. Men probeerde het nu net zoo lang tot men succes had. Het op die wijs aan gestoken vuur mocht niet uitgaan, anders zouden de snellers en zij, die naar den kop hadden gestoken, spoedig sterven. Daarom werd er op gepast door een daar voor speciaal aangesteld persoon. Dan vierde de kampong drie dagen lang op allerlei wijze feest, den heelen dag door. Men danste, enz., om op die manier den geesten te toonen. dat men dank baar was een kop te hebben bemachtigd, wat op 't zelfde neerkwam alsof men ge beden bracht. Dit feest heette: „Erau Tjantjoet Hitam" (feest van de zwarte lendendoek). Na den derden dag verza melden de snellers zich aan het eind der kampong om den verbodstijd te beëindi gen. Ze brachten dan rijst mee, vlsch, varkensvleesch enz. Dit voedsel werd ge kookt Vóór men ging eten, nam men een beetje van het voedsel, bracht dit bulten de kampong, riep den Geest op en zei: „Nu zijn de drie dagen verbodstijd voorbij, dit voedsel moet Gij eten (waarbij men het op den grond neerzette) wij beginnen niet te eten voor wij er U iets van hebben ge geven". Dan pas gingen allen terug naar het feesthuis om te eten. Bij de jonge mannen, die naar den kop hadden gesla gen, gebeurde het pas na 8 dagen. Dan eerst was het heele feest afgeloopen. Zoo als hierboven is vermeld, trof den men schen nu geen onheil als b.v. misgewas, ziekte, sterfte enz. Niet steeds had men op sneltochten succes, men keerde wel eens met ledige handen terug. Het gebeurde ook, dat er onderweg menschen sneuvelden of stier ven. Gebeurde dit eerste, dan zei men: „het snellen is verkeerd afgeloopen". Had men wel een kop bemachtigd, dan was toch het doel niet bereikt. Men mocht dan geen feest vieren, den kop ook niet met het zwaard 'aten aanraken Had men op reis tegenslag door sterven of sneuve len, dan moest de tocht toch doorgaan, omdat anders de verbodstijd één vol jaar zou moeten duren, waarbij men niet anders mocht eten dan droge rijst. Het doel was in dat geval alleen om den ver bodstijd te doen eindigen. Trof men geen menschen aan, die kon den worden gesneld, dan haalde men uit hun verblijfplaats gebruiksvoorwerpen o! wat men er maar van ze in aantrof, wat op hetzelfde neerkwam, alsof men een kop had gehaald. Zoo kon men dan den ver bodstijd beëindigen en als er reeds doo den waren, spoedig naar huis terug keeren. Maar feest werd er dan niet gevierd. Het bovenstaande is het eenvoudige verhaal van het hoofd „Djong Joe". De lezer ls nu wel overtuigd, dat het koppen snellen heelemaal geen uiting is van bloeddorst of wreedheid, maar een nood zakelijkheid voortspruitend uit het Geloot den Godsdienst der Dajaks. „Djong Joe" verklaart niet waarom verschillende han delingen worden verricht, waar om b.v. de vrouwen eerst niet tegenwoordig mogen zijn bij 't feest: de- beteekenis van het vasten die van het vuur enz. Hij weet het niet. net- zoo min als wij ons bewust zijn van de verschillende gewoonten, die nog van animistlschen. heldenschen oorsprong zijn. b.v. waarom rouwkleeren zwart zijn, waarom de klok wordt geluld, enz. Er ls over de „ziel van den primitieve" heel veel geschreven, er ls veel over nage dacht. dikke boeken zijn er over geschre ven. Men is het onderling eens, dat de primitieve, die midden ln de natuur staat, planten, dieren en steenen met heel andere oogen ziet dan de Westerling. Maar hoe. zal wel een raadsel bliiven! Het boven staande moge er een illustratie van zijn! _i i i_ i i i zijn iederen werkdag geopend vanal hall 9 des morgens tot hall 6 namkW Zaterdags vanal 8 uur 's morgens W 4 uur 's middags. O Zondags den geheelen dag geslote'' 2-10

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 38