Tooneel voorheen en thans.
SCHETSEN UIT BORNEO
LEIDSCH DAGBLAD - Tiende Blad
Vrijdag 1 Maart 1935
Opbloei doch tijdelijke terugval
DOOR DEN HEER TILLEMA.
DE KANTOREN VAN DE
zn z
N.V. LEIDSCH DAGBLAD
75 Jaren tooneel! Hoeveel ls er ln dien
tijd niet veranderd! Zooveel, dat ronduit
gezegd iedere vergelijking tusschen 1860
en 1935 volkomen mank zou gaan
1860 Was nog volledig de tijd der op
geblazen rhetoriek. van het valschc pa
thos. Het was nog de tijd. dat de acteurs
en actrices vrijwel stonden buiten de ge
wone samenleving; dat zij werden inge
deeld bij een soort uitgestootenen. Behalve
in Roterdam bestond er feitelijk geen enkel
behoorlijk gezelschap. Men speelde zelfs
vaak zonder repetities en het tooneel had
soms veel van een circus, waaraan allerlei
dieren te pas kwamen, zooals kameelen.
gelten, ossen en paarden. Rotterdam had
het gezelschap van Le Gras, Haspels en
van Zuylen en daar wist men tenminste
van ensceneering etc.. zij het nog ln het
kader van dien tijd, doch daar was too
neel!
Langzamerhand brak zich echter door
het streven naar natuurlijkheid en waar
heid. waartoe vooral Schimmel baanbre
ker was en Multatuli deed de oude rhe
toriek van een Bllderdijk c.s. geheel ver
dwijnen. Vanaf 1875 trad dan ook een
ommekeer ln: Amsterdam volgde de Rot
terdammers en de natuurlijkheid ging er
bij het publiek, dat tot dusver slechts
sporadisch den schouwburg wist te vin
den, grif in. Hoe toen een kleinigheid, die
momenteel niet meer zou opvallen, opgeld
deed. bewijs; het feit. dat het publiek in
groote vroolijkheid losbarstte, toen de des
tijds bekende actrice mevr. Stoetz
Majofski bij het aanmaken van een
kachel opmerkte: ,hi) doet "t".
Zelfs dreigde dit streven te ver te gaan
door een teveel toegeven aan den zir. .oor
copieermg van de kleinigheden des dage-
lijkschen leven, waardoor het gestelde
probleem werd ondermijnd Bovendien,
zooals dr. Simons het uitdrukt ln zijn
„Drama en het Tooneel":
Waar men trachten wilde, dit leven
vanuit een bepaalden, critlschen hoek
te bekijken, de aan te vallen vijanden:
een wanbegrip, verkeerde gewoonte,
zedelijke en menscheüjke tekortkomin
gen. opzettelijk ferm aan te dikken en
te nadrukkelijk eigen betere bedoelin
gen onder oog en oor van den toe
schouwer te brengen. Niets is zoo ge
makkelijk te behalen als een overwin
ning, wanneer men vooraf den vijand
heel zwart heeft gemaakt. Juist de
tooneelschrijfkunst, die zich bedient van
de werkelijkheidsverschijnselen als sym
bool, vergt een fijnen tact, onbevangen
heid van oordeel en speelschen geest, om
haar levenskijk aldus te omkleeden, dat
de toehoorder zich geen slotsommen
opgedrongen voelt, maar het leven zelf
voor zich afspelen ziet.
De groote ommezwaai volgde evenwel
tegelijk met de literaire beweging van
1880 Er volgde de periode van het natu
ralisme. zij het, voor zoover het stukken
van eigen bodem betrof, nog op beschei
den schaal. Rosier Faassen, Cremer, Justus
van Maurik waren de meest succesvolle
auteurs. Daarna volgden betere schrijvers
als Marcellus Emants, Frederik van Eeden
en van Nouhuys en nog later mevr,
SimonsMees, Willem Schiirmann. Faori-
cius en als eerste der eersten Herman
Heijermans! Voorts dienen nog genoemd
mevr. van AmmersKüller, van Epen,
van Suehtelen, mevr RanucciBeckmann,
Henri Dekking. Schuil, Roelvink, Hans
Martin en nog zoovelen. Jhr. van Riems
dijk was daarbij als het ware een terug
gang
In verhouding tot het buitenlandsch
repertoire bleef de Nederlandsche auteur
echter in doorsnee enkele uitzonderin
gen als b.v Heijermans en Fabricius daar
gelaten tot op den huidigen dag verre
in de minderheid en wat wonder als men
de namen ziet van een Ibsen, een Strind-
berg. Shakespeare, Molière, Dumas, Sar-
dou. ErckmannChatrian, Pailleron,
Scribe en later Molnar. Shaw, Galsworthy.
Hauptmann en te veel anderen om alle
maal op te noemen!
Het ls ook in dien tijd van opleving van
het tooneel geweest, dat de pers zich voor
het eerst aan critlek waagde. Pas tegen
1884 toch begonnen enkele Amsterdam-
sche bladen op schuchtere wijze zich met
tooneel in te laten en thans zal een too-
neel-beoordeeling in geen enkel blad van
eenige beteekenis meer ontbreken. Wij
zelf zijn tegen 1900 daarmede aange
vangen.
Een eigen gezelschap heeft Leiden uit
den aard der zaak nooit bezeten. Onze
Sleutelstad heeft altijd leentje-buur ge
speeld en de ouderwetsche, maar knusse
schouwburg aan de Oude Vest heeft glo-
rieuse jaren meegemaakt. Eensdeels ge
lukkig. want anders zouden wij reeds aan
onzen levensavond staan, hebben wij zelf
slechts de laatste zestien jaren beleefd.
Een naslaan van oude leggers en van de
gegevens waarover de schouwburg be
schikt hebben ons hiervan op de hoogte
gebracht
Wat is er overigens over van de gezel
schappen. die einde der 19de en begin
20ste eeuw hier hun kunst brachten?
Vrijwel niets Neem de oude Ver. Het
Nederlandsch Tooneel die later het prae-
dicaat Koninklijk verwierf, met actrices
a!' mevr KleineGartman. Christine
Stoetz Sophie de Vries. Josephine de
Groot. Ellenberger en Anna Sablairolles.
de acteurs. Louis Bouwmeester. Morin de
Boe: Tourniaire: de Rotterdammers met
Catharina Beersmans de gebrs Haspels,
le Gras Rosier Faassen Frits Bouw
meester Jan C de Vos Poolman e.a 1 Met
daarnaast nog het gezelschap var. Wil
lem var. Zuylen
Zoo groot was toen de belangstelling
voor het tooneel dat in korten tijd soms
een stuk drie- viermaal werd vertoond!
En dan volgen nieuwe leiders als Jan
C de Vos van Korlaai Chrispijr en Mari
Ternooy Apel. die met Adriaan van der
Horst de Nederlandsche Tooneelvereeni-
ging oprichtte, die model-Heijermans-op-
voerlngen heeft gebracht, van Eysden en
nog later dr. Willem Royaards en Eduard
Verkade. waarmede we reeds den eersten
stap zetten tot het heden v. d Horst is
thans in ondergeschikte functie bij het
gezelschap van Cor v d. Lugt Melsert, dat
Lelden bijkans het gansche repertoire
heeft gebracht en Eduard Verkade
Het eenige gezelschap met vaste basis in
de huidige periode, nu het tooneel zoo
moeilijke tijden meemaakt, mede tenge
volge van de concurrentie van de film.
doch anderzijds ook als gevolg van het
ontbreken van schrijvers, die in staat zijn
te brengen „groot tooneel" volgens mo
derne visie, is het Ver. Rotterdamsch-
Hofstadtooneel. maar na afloop van het
volgend seizoen wordt ook dit bedreigd
door het zich als directeur terugtrekken
van Oor v. d Lugt! Daarnaast staan de
gezelschappen van Jan Musch, Albert van
Dalsum. Ko van Dijk, Cees Laseur, Cor
Ruys om slechts de voornaamste te noe
men. doch zij leven van dag tot dag. om
het zoo eens te zeggen.
We zien ze alle eens een enkele maal
hier optreden, doch meestal slechts in
abonnement". Voor eigen risico durft
vrijwel geen gezelschap liet meer aan een
bezoek te brengen aan Leiden. En vreemde
gezelschappen zien we al evenmin meer.
Alleen nog Fritz Hirsch, die met zfjn ope
rette-gezelschap als opvolger van diverse
andere Duitsche operettes, als van Georg
Braun e.a., steeds succes weet te behalen.
Gehad hebben wij o.a. Molssi. Max Pal-
lenberg, Paul Wegener, Tilla Durieux, het
gezelschap van het Theater de la Porte
St. Martin. The English Players, het Wie
ner Hofburgtheater. het Vlaamsche Volks-
tooneel, Cecile Soorel!
Welk een verschil met vroeger
Toen leefde Leiden mede met alle heu
gelijke gebeurtenissen in de tooneelwereld,
werden bijkans alle jubilea ook hier ge
vierd. afgezien van de eere-avonden voor
diverse spelers. We vinden b.v. jubilea van
Julia Cuypers, Louis Bouwmeester, mevr
MannBouwmeester, mevr Christine
Poolman, Alida TartaudKlein, Esther de
Boer—van Rijk. Rika Hopper. Tilly Lus,
Ko van Dijk, Marie van Eijsden—Vink.
Chrlspljn Sr. Gusta de VosPoolman.
Louis de Vries! En dat Leiden enthousiast
kon zijn: zie in de pas verschenen too-
neelherinneringen van mevr. Marie van
EijsdenVink. Zij zegt over de viering
van haar zilveren jubileum als tooneel-
speelster
,.En in Leiden! Wij moesten blijven lo-
geeren, konden den laatsten trein niet
halen, 's Middags werden wij, mijn man
en ik, afgehaald door den heer Gerlings,
lid van de Schouwburgcommissie en wij
dineerden heel rustig en gezellig bij Leven
dag. Mijn man vond het een heel ver
standig en kalm begin, hij was altoos
maar bang. dat het te veel voor mij zou
worden. Bij aankomst aan den Schouw
burg hing de vlag uit en was de gang
naar de kleedkamer met groen versierd
en de kleedkamers eveneens. Ik sprak
daar mijn blijdschap over uit: Ja. wat
dacht U dan anders Mevrouw, zei de heer
Gerlings. wij vieren toch feest.
Toen de ovatie bij mijn opkomst! In de
pauze kwam een slagersknecht van de
derde rang mij met een reuzen bloemen
mand gelukwenschen en bedanken voor
alles wat zij altoos van mij genoten had
den, en bij elk woord drukte hij krachtig
al mijn ringen in mijn vleesch, zoodat de
tranen van emotie, maar ook van de pijn.
over mijn wangen liepen. En toen de lieve
woorden van Prof. Fockema Andrae, die
begon met mij te feliciteeren voor mijn
verjaardag, want ik was ook nog jarig!
Daarna de studentenovatie en ten slotte
de receptie in de Foyer die een ware be
storming werd en toen het verzoek of de
derde rang bezoekers ook mochten komen.
Ja natuurlijk, zei ik graag en als een prop
uit een kanon geschoten, vielen zij de zaal
binnen en al die glundere eenvoudige
hartelijkheid was zoo ontroerend en
spontaan. Toen was het uit en kon ik
even bekomen van alle emoties en ik
jachtte me niet voor deze keer, want wij
bleven immers logeeren in Leiden, en daar
komt mijn man, en zegt me dat ik me
haasten moet. Waarom vroeg ik, we hoe
ven toch niet weg Ja heusch maak wat
voort, vrouw. Mina Kley die bij mij
kleedde, trok mijn partij en zei: laat haar
toch, ze is zoo moe. Ja maar het moet
heusch, de paarden zijn er al af. De
paarden er al af, vroeg ik stom. verbaasd.
Ja heusch. schiet nu toch op vrouw. Een
van de studenten had mij gevraagd of zij
mij naar ons hotel mochten brengen en
of ik er niet op tegen had. dat het rijtuig
open zou zijn Het was 14 Maart en fel
koud. Ik antwoordde hem dat ik op dezen
feestavond alles goed vond. Toen ik ein
delijk klaar en opgetuigd was voor de
straat, kwam die zelfde student. Henny
heette de lieve jongen, mij halen met een
reusachtige bos witte seringen en toen wij
buiten kwamen stond de landauer voor,
inderdaad zonder paarden Toen wij ge
zeten waren, prof Fockema Andrae.
Henny, mijn man en ik. werd ons spon
taan het Io Vivat toegezongen uit zeker
duizend kelen, want de heele Vest stond
zwart van de menschen, zelfs aan de over
kant; de flambouwen waren ontstoken en
daar ging de optocht met groote omwegen
naar hotel Levendag.
O die tocht, het was om gek te worden
van geluk, overal studenten met kaarsen
en lampions voor de ramen en met de
beenen buiten het raam op sommige
plaatsen, bengaalsch licht en vuurwerk
ontstoken en een gejoel en gejuich. Op
een van de bruggen stak een groote. for-
sche man mij in het rijtuig zijn groote
forsche hand toe en riep met zijn pet
zwaaiende, leve Kathie. leven Madame
Sans Géne leve Maria Theresia en leve
Marie Vink.
De studenten trokken het rijtuig en die
niet voor .paard in aanmerking kwa
men droegen de bloemenmanden en an
dere bloemgeschenken achter het rijtuig
aan Drie landauers met paarden volgden
met de overige commissieleden Mijn colle
ga's liepen den geheelen tocht mee in de
stoet, maar ik zag er niets van. ik leefde
in één roes van geluk BIJ Levendag aan
gekomen, werd het portier van mijn rijtuig
Gedeelte van het lange koppenrek eener
60 koppen, waarvan sommigen zie de
gehalveerd
MANGKOE RADJA „DJONG JOE"
VERTELT.
IIL
Het vertrek, de aankomst der koppen
snellers, het koppensnellersfeest.
Reeds heb lk verteld, waarom het snel
len noodlg was. en waarom het zoo nut
tig voor de Dajaks was. Ik zal nu zeggen,
hoe het ln zijn werk ging.
Wanneer alzoo de zoon van den Radja
volwassen was, nog geen zwarte lenden
doek droeg, als hij derhalve nog geen
kop had gehaald of er nog geen met zijn
zwaard had aangeraakt, wenschten de
mannen ln de kampongs een kop te
„halen". Ze pleegden dan samen overleg.
Er werd bepaald op welken dag ze zou
den vertrekken en hoeveel mannen mee
zouden gaan. Waren er dapperen bij, dan
gingen er 5 tot 6, anders wel tot 30 per
sonen. Ze moesten voedsel meenemen voor
de reis, maar raakte dit onderweg op, dan
konden ze in 't bosch allerlei vruchten en
dieren vinden, of bemachtigen en die op
eten. In de wildernis mochten ze niet ver
dwalen (Het ls bijzonder moeilijk, zelfs
voor naiuurmenschen als.de Dajaks in de
wouden den weg te vinden! T. Daar
om namen ze 2 of 3 Poenans mee (Poe-
nans zijn zwervende Dajaks, die geen
landbouw ultoefenén, ^woit de bosschen
'verlaten, T.) Aan den staiid van zon en
maan weten ze den weg te vinden. Boven
dien waren ze voor-de snellers nuttig,
omdat zij cle-te snellen -menschen opzoch
ten, waarbij eerstgenoemden dan in het
bosch wachtten, tot ze door de spoorzoe
kers werden gewaarschuwd.
De snellers mochten niet zonder meer
op reis gaan! Ze bleven eerst 3 dagen aan
het eind der kampong op voorteekens
wachten om te zien of het tijdstip van
het vertrek goed was gekozen en of er
zegen op de reis zou rusten. Daartoe let
ten ze op het geluid van twee vogels: de
„sisit" en de „gisau" (Die vogels vormden
het intermédiair tusschen de goden of
geesten, zijn hun berichtgevers, bood
schappers. T Het eerst moesten ze de
„sisit" hooren Een goed teeken was het
als de sisit geluid gaf en niet vloog. Ook
als hij onder net geluid geven naar rechts
vloog. Dan konden de menschen op veis
gaan. Maar floot hij. terwijl hij naar links
koers zette, dan stelden ze het vertrek 3
dagen uit. Was het de „gisau" dan gingen
ze terug naar huis en wachtten anderhalve
maand, want het was een zeer ongunstig
teeken. Na verloop van dien tijd werden
er nieuwe voorteekens gezocht Ze hecht
ten zeer groote waarde aan die slechte
open gedaan door. mijn slagersknecht,
hij had er steeds naast geloopen. de schat.
Ik vergaf hem al mijn ringenpijn
Toen wij even bekomen waren van alle
emoties, liet prof. Fockema Andrae ons
in een klein intiem kamertje binnen gaan,
waar een oester-souper met champagne
voor ons beiden klaar stond en wenschte
hij mij toe met de woorden van Madame
Sans-Géne „wij laten U belden nu alleen
en ga dan lekker slapen, want U hebt Uw
rust wel verdiend."
Dit slechts als voorbeeld.
Maar, al is de situatie thans voor het
tooneel moeilijk, afsterven zal het niet!
Een stimulans daarbij vormt ongetwijfeld
het dllettanten-tooneel. dat in Leiden
waardige vertegenwoordiging vindt Wij
hebben hier oude, roemruchte vereeni-
gingen. De kroon spant het volgend Jaar
80 jaar bestaand gezelschap „Litteris
Sacrum", dat ter gelegenheid van het
75-jarig bestaan het praedicaat „Konink
lijk" verwierf als erkenning van haar
groote verdiensten op het terrein der too-
neelkunst. En dan volgt .Nut en Ver
maak' dat Juist het 60-jarlg feest met
opgewektheid heeft gevierd Op papier
bestaat nog slechts helaas. „Jacob Cats",
dat eveneens in 1874 werd opgericht.
Noemen willen wij tenslotte van de vele
vereenigingen nog: „De Leldsche Dllet-
tantenclub", die meer dan 50 jaar bestaat!
En daarbij komen nog de tooneelgezel-
schappen der studenten-organisaties het
Studcntentooneel van het LS.C.. var. de
V.V.S.L., Agab van Augustinus en Dedil
van de Unitas. Veelal verrichten zij goed
pionierswerk door te experimenteeren
Neen, het tooneel zal blijven leven en
tot oude glorie terugkeeren zij het langs
andere paden dan de thans betredene!
Al het geëxperimenteer met expressio
nisme. snobisme door oude prachtwerken
te moderniseeren met het langzamerhand
beruchte society-play het heeft niet de
uitweg gegeven uit de impasse
Terug zullen we moeten naar het waar
achtig „beleven", zoo. dat ons het hart
sneller klopt, Langs nieuwe wegen,
woning ln Apo-Kajan (het bevatte pl.m.
meest rechtsche Indertijd ln den strijd
werd.
voorteekenen. want zelden ze: „wanneer
wij toch aanvallen, bereiken wij ons doel
niet, de vijanden zullen ons doodenHad
men goede voorteekens gekregen, dan gin
gen ze dadelijk op reis, want ze verlangden
er erg naar. En dan gingen ze naar die
plaatsen,, waar ze de aanwezigheid van
verzamelaars van boschproducten (rub
ber. rottan of reukhout i vermoedden De
tijdsduur was onbepaald. Soms keerden
ze pas na 2 a 3 maanden terug
Vonden ze sporen van menschen dan
verscholen ze zich en zonden ze de Poe
nans vooruit om die menschen te vinden.
Vonden de Poenans die personen, dan
keerden ze gauw naar de snellers terug om
ze in te lichten. Dezen waren dan zeer
verheugd, 's Avonds gingen ze dan zingen,
pretmaken en krijgsdansen uitvoeren.
Deelden de Poenans mede, dat ze veel
menschen hadden gezien en dat deze
goedgewapend waren, dan traden de dap
persten naar voren, trokken vol verwaand
heid hun zwaard, richtten zich hoog op.
hakten links en rechts ln de boomen,
deden net of ze met den vijand vochten
en onder hevig krijgsgeschreeuw riepen
ze uit: „Als ik geen kon krijg, keer ik niet
tot den grond terug, dan ga ik naar den
hemel". Dat ls zoo hun manier van zeg
gen. Het beteekent- Laat maar, ze gaan
sterven, als ze geen hoofd krijgen, ze kee-
ren niet terug."
Hij, die tot den leider van den aanval
was verkozen, bepaalde het tijdstip, waar
op men naar de verblijfplaatsn der te
snellen menschen zou gaan. Slechts 5 a 6
trokken er dan op af. De anderen wacht
ten op de plaats waar halt was gehouden.
Bij de verblijfplaats der te snellen men
schen overlegden de anvallers hoe ze 2 a
3 koppen, desnoods 1, zouden kunnen
krijgen. Bij het aanvallen was ieder op zich
zelf aangewzen: zoodra ze één of meer
koppen hadden gekregen, haastten ze zich
naar hun schuilplaats terug. De meege
brachte kop werd boven vuur gedroogd-
Was dit afgeloopen, dan keerden ze onder
luid geschreeuw huiswaarts. Dit heette:
„bertioeng."
Hadden ze 2 a 3 maanden noodig gehad
om den kop te bemachtigen, bij het terug
keeren haastte men zich zoo, dat men in
4 a 5 dagen thuis was. Bij den ingang der
kampong waren ze verplicht te wachten,
want de vrouwen mochten den kop niet
zien vóór hij met de mandau was aan
geraakt door hen, die wilden „bertjantjoet
hitam" (de zwarte lendendoek aantrek
ken). Men ging door met het krijgsge
schreeuw De kampongmenschen en zij,
die wenschten te .menggetoek" (de kop
met het zwaard aanraken, een magische
handeling, die dient om de groote kracht,
die in een hoofd zetelt op zichzelf over
te brengen. T.l kwamen aanloopen Ze
waren gekleed zooals 't hoort:' mandau
op zij (zwaard), oude kralen om den hals,
tanden van beren, panters, e.d. ln de
ooren. zwarte lendendoek, oorlogshelm
met lange vogelveeren, in 't kort de klee
ding. die voor de eerste keer werd ge
bruikt. De mannen, die met het zwaard
den kop wenschten aan te raken, bracht-
ten elk een kip mee en een bord. Dan
richtten de oude mannen of hun volge
lingen elk twee houten staken op, die ze
ln één rij plaatsten. De staak met het
bord van den zoon van den Radja voorop.
Daar achter die der kampongmannen
Volgens het geloof der menschen werd
kip en bord aan den Geest gegeven, op
dat deze de mannen, die den kop met
hun zwaard wenschten aan te raken, ge
luk zou schenken. Kip en bord werden op
de stak.n geplaatst. Dan staken de man
nen beurtelings met de mandau naar den
kop 't Eerst de zoon van den Radja. Vóór
het slaan of steken sprak dan een der
oudsten tot den Geest „Dit is N.N, (de
naam van den man, die den kop wensch
te aan te raken) Hij wil den kop aanra
ken, opdat hij de zwarte lendendoek mag
dragen, de mandau, versierd met tanden,
enz" Dit gezegd zijnde, mocht de man de
handeling uitvoeren. Was dit afgeloopen,
dan gingen allen onder luid gezang naar
de kampong, waar ze door de mannen en
vrouwen met groot verlangen werden op
gewacht. Alle moeders of familie der
vrouw wier zoon den kop hadden aange
raakt, hadden een kip meegebracht, en
bovendien een meisje Hiervoor was de
toestemming van haar ouders noodig Dan
gingen de jonge mannen, die den kop
hadden aangeraakt opstaan 't Eerst de
zoon van den Radja Ze gingen dan naar
de moeder of de familie van 't meisje en
legden de hand op haar schouders De
moeder, die de kip bij zich had, nam dar,
de hand van 't meisje en zei: „de kip
kakele opdat mijn zoon lang leve en heel
erg dapper wordeDar. ging ze weg en
liet de kip los Kakelde de kip, dan was
dit een teeken, dat de zoon gelukkig zou
zijn, oud zou worden en dapper. Deed de
kip het niet, dan was het geen goed voo*
teeken.
Was dit afgeloopen, dan spoedden alle»
zich naar het vergaderlokaal (een huisje
op palen, zonder wanden). Dan legden de
snellers vuren aan om feest te vieren De
snellers en zij, die naar den kop hadden
gestoken, mochten eten noch drinken, ze
moesten vasten, d.w.z. ze mochten alleen
rijst eten. Voor de oudere mannen duurde
dit 3 dagen, voor de jongelieden, die den
kop hadden aangeraakt, 8 dagen, maar
geen van allen mochten ze ln huis slapen
Het vuur mocht niet met een lucifer
worden aangestoken, of met reeds bran
dend hout worden aangemaakt. Het moest
worden gemaakt, door het wrijven van een
reepje bamboe tegen een stuk droog, oud
hout. Het moest zeer zorgvuldig gebeuren
Bij het wrijven en trekken van het reepje
bamboe langs de groef ln 't hout, breekt
het ln tweeën. Die twee stukjes nu moes
ten precies even lang zijn. Volgens hun
geloof was het geen goed voorteeken, wan
neer bij het breken het eene stuk lang,
het andere kort was: het op het veld
staande gewas zou dan niet groeien, on
geluk zou den mensch treffen, zij zouden
bij het op sneltocht gaan nooit weer een
kop bemachtigen! Daarom probeerden ze
het net zoo lang tot het reepje bamboe ln
twee even lange stukjes brak.
't Lijkt bar eenvoudig, maar 't ls een
heele kunst! In „Opo-kajan" Informeerde
lk er naar of men het daar ook deed. Het
resultaat was, dat men 't vroeger had
gedaan, maar dat men nog heel goed wist
hoe 't moest. Msiar een proef mislukte.
Toen loofde lk een petroleumbllk tabak uit
(voor die arme menschen een zeer groot
cadeau!) voor hem, wlen 't zou lukken.
Ik gaf ze een paar weken tijd om te oefe
nen. Rook kon men krijgen maar geen
vuur, en dat in een kampong van pi. m.
2500 zielen. Natuurlijk probeerde ik het
zelf ook. Maar lk bracht het niet eens
tot het ontstaan van een weinig rook. T.
Men probeerde het nu net zoo lang
tot men succes had. Het op die wijs aan
gestoken vuur mocht niet uitgaan, anders
zouden de snellers en zij, die naar den
kop hadden gestoken, spoedig sterven.
Daarom werd er op gepast door een daar
voor speciaal aangesteld persoon.
Dan vierde de kampong drie dagen lang
op allerlei wijze feest, den heelen dag
door. Men danste, enz., om op die manier
den geesten te toonen. dat men dank
baar was een kop te hebben bemachtigd,
wat op 't zelfde neerkwam alsof men ge
beden bracht. Dit feest heette: „Erau
Tjantjoet Hitam" (feest van de zwarte
lendendoek). Na den derden dag verza
melden de snellers zich aan het eind der
kampong om den verbodstijd te beëindi
gen. Ze brachten dan rijst mee, vlsch,
varkensvleesch enz. Dit voedsel werd ge
kookt Vóór men ging eten, nam men een
beetje van het voedsel, bracht dit bulten
de kampong, riep den Geest op en zei: „Nu
zijn de drie dagen verbodstijd voorbij, dit
voedsel moet Gij eten (waarbij men het
op den grond neerzette) wij beginnen niet
te eten voor wij er U iets van hebben ge
geven". Dan pas gingen allen terug naar
het feesthuis om te eten. Bij de jonge
mannen, die naar den kop hadden gesla
gen, gebeurde het pas na 8 dagen. Dan
eerst was het heele feest afgeloopen. Zoo
als hierboven is vermeld, trof den men
schen nu geen onheil als b.v. misgewas,
ziekte, sterfte enz.
Niet steeds had men op sneltochten
succes, men keerde wel eens met ledige
handen terug. Het gebeurde ook, dat er
onderweg menschen sneuvelden of stier
ven. Gebeurde dit eerste, dan zei men:
„het snellen is verkeerd afgeloopen". Had
men wel een kop bemachtigd, dan was
toch het doel niet bereikt. Men mocht
dan geen feest vieren, den kop ook niet
met het zwaard 'aten aanraken Had men
op reis tegenslag door sterven of sneuve
len, dan moest de tocht toch doorgaan,
omdat anders de verbodstijd één vol jaar
zou moeten duren, waarbij men niet
anders mocht eten dan droge rijst. Het
doel was in dat geval alleen om den ver
bodstijd te doen eindigen.
Trof men geen menschen aan, die kon
den worden gesneld, dan haalde men uit
hun verblijfplaats gebruiksvoorwerpen o!
wat men er maar van ze in aantrof, wat
op hetzelfde neerkwam, alsof men een kop
had gehaald. Zoo kon men dan den ver
bodstijd beëindigen en als er reeds doo
den waren, spoedig naar huis terug keeren.
Maar feest werd er dan niet gevierd.
Het bovenstaande is het eenvoudige
verhaal van het hoofd „Djong Joe". De
lezer ls nu wel overtuigd, dat het koppen
snellen heelemaal geen uiting is van
bloeddorst of wreedheid, maar een nood
zakelijkheid voortspruitend uit het Geloot
den Godsdienst der Dajaks. „Djong Joe"
verklaart niet waarom verschillende han
delingen worden verricht, waar om b.v.
de vrouwen eerst niet tegenwoordig mogen
zijn bij 't feest: de- beteekenis van het
vasten die van het vuur enz. Hij weet het
niet. net- zoo min als wij ons bewust zijn
van de verschillende gewoonten, die nog
van animistlschen. heldenschen oorsprong
zijn. b.v. waarom rouwkleeren zwart zijn,
waarom de klok wordt geluld, enz.
Er ls over de „ziel van den primitieve"
heel veel geschreven, er ls veel over nage
dacht. dikke boeken zijn er over geschre
ven. Men is het onderling eens, dat de
primitieve, die midden ln de natuur staat,
planten, dieren en steenen met heel andere
oogen ziet dan de Westerling. Maar hoe.
zal wel een raadsel bliiven! Het boven
staande moge er een illustratie van zijn!
_i i i_
i i i
zijn iederen werkdag geopend vanal
hall 9 des morgens tot hall 6 namkW
Zaterdags vanal 8 uur 's morgens W
4 uur 's middags.
O
Zondags den geheelen dag geslote''
2-10