DE ONTWIKKELING
VAN HET LEIDSCHE STADSBEELD SINDS I860
ONDANKS DE CRISIS GROOTE ACTIVITEIT.
LEIDSCH DAGBLAD - Zesde Blad
Vrijdag 1 Maart 1935
door A. M. DE BLAUW,
DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN.
In 1860. het jaar van oprichting van
het thans jubileerend Leidsch Dagblad,
strekte de stad zich niet verder uit dan
tot den tegenwoordigen singelrand (welke
begrenzing toen reeds sinds ongeveer 2
eeuwen bestond) met een gebiedsopper-
vlakte van 170 h.a. en een inwonertal
van 36000.
Als men weet, dat aan het einde der
17e eeuw de stad bij deze geringe gebieds-
oppervlakte een inwonertal bereikt had
van 70000. dus bijna net zoo groot als
thans, dan blijkt daaruit, dat destijds in
de Sleutelstad de menschen wel zeer dicht
op elkaar woonden, wat ook nog uit het
specifieke karakter van de huidige binnen
stad met hare over het algemeen
nauwe bebouwing spreekt, doch tevens
blijkt, dat na de 17e eeuw het inwonertal
aan sterke daling onderhevig is geweest,
wat voornamelijk ln de 18e eeuw plaats
vond door grooten achteruitgang van han
del en industrie, gepaard met hooge
sterftecijfers. In 1815 was zelfs het inwo
nertal tot 28000 geslonken.
In 1860 fungeerde nog als stadsarchitect
de bekende Salomon van der Paauw. die
in deze functie reeds sinds 1816 werk
zaam was aanvankelijk met den titel
..tweede Stadsfabriek" en over wiens
leven en geschriften onlangs een belang
wekkend opstel verscheen van de hand
van den Oud-Directeur der Gemeente
werken Ir. G. L. Driessen (Leidsch Jaar
boekje 1931 en 19321.
Toen in 1862 aan Van der Paauw eervol
ontslag als gemeente-architect, rooi
meester en Directeur der brandblussching
werd verleend, onder toekenning van
pensioen <wat voor dien tijd als hooge
uitzondering en bijzondere gunst gold' en
„met dankzegging voor de langdurige dien
sten in deze 3 verschillende betrekkingen
aan de gemeente bewezen", had hij een
belangrijk aandeel gehad in de ontwikke
ling van de publieke werken der stad.
Het Leidsch Dagblad schreef bij zijn
aftreden:
meld, aangezien er voorloopig althans,
genoegzaam aan de vraag van arbeiders
woningen was voldaan. Wel wordt gewe
zen op de nog in grooten getale aan
wezige en aan particulieren toebehoo-
rende slechte arbeiderswoningen en de
noodzakelijkheid tot het verbeteren van
de oude, bouwvallige vochtige en onge
zonde woningen. Ook maken deze versla
gen melding van den particulieren bouw
buiten de singels en de dringende nood
zakelijkheid van de annexatie.
Thans het tijdvak na de invoering der
Woningwet 1901, welke wet een goede
stadsuitbreiding en-verbetering en de ver
zorging der volkshuisvesting stimuleerde.
Een kaart van 1899 toont buiten de singels
nog slechts weinig bebouwing. Op het in
1896 geannexeerde gebied woonden slechts
8500 personen, terwijl het aantal thans
meer dan de helft van de totale bevolking
van Leiden bedraagt, die 1 Jan. j.l. 72776
zielen telde. Het aantal in dat tijdvak
buiten de singels gebouwde woningen zal
spoedig de 10.000 bereiken. Langs de uit
valswegen trof men in 1899 nog geen aan
eengesloten bebouwing aan en buiten de
door de beide vereeniglngen gebouwde
woningen was het niet veel fraais, wat
aan de overige verspreid en zonder eenlg
verband aangelegde straten was opge
richt, zoo bijv Hendrikstraat, Plesmans-
laan. Aloëlaan, enkele straten achter de
Heerensingel, Bloemstraat, Driftlaan en
dergelijke.
De woningwetbouw was begonnen met
het saneeringsplan Korevaarstraat en ver
volgde in 1914 met het plan van de „Een
dracht" aan de 3 Octoberstraat e. o. Met
enkele onderbrekingen werden verschil
lende plannen uitgevoerd, zoodat thans
3302 van deze woningen aanwezig zijn.
Zoowel het type als de architectuur heeft
sedert den aanvang een belangrijke meta
morphose ondergaan.
Dit laatste kon ook gezegd worden van
den particulieren bouw. Vóór den oorlog
was deze allerminst fraai te noemen,
waarvoor we slechts behoeven te zien naar
de Prins Frederikstraat, Koningstraat en
derg. Na den oorlog kwam de particuliere
bouw eerst langzamerhand weer op gang,
eerst in den beteren en middenstands-
bouw en nadien ook in den kleineren
burger- en beteren arbeiderswoningbouw.
Dank zij de gemeentelijke bemoeiingen
vertoont deze bouw in het laatste decen
nium een groot verschil met vroeger, zoo
wel type als architectuur zijn belangrijk
verbeterd en de nieuwe wijken, die aan
deze stad zijn toegevoegd, zijn uit een
oogpunt van volkshuisvesting zeer goed
te noemen.
Wanneer ik in het begin heb geschetst
de historisch gevormde toestanden in de
binnenstad, dan wil ik daarover opmer
ken, dat in den loop der tijden veel is
verbeterd, maar nog lang niet alles.
Deze verbetering kan slechts langzaam
vorderen en bovendien is het moeilijk, juist
in deze' economisch zorgvolle tijden, deze
verbetering met kracht ter hand te nemen.
Wel is een tweede saneeringsplan Para
dijssteegBouwelouwensteeg in een ver
gevorderd stadium van uitvoering.
„Heden houdt de heer Salomon van der
„Paauw op als gemeente-architect werk-
„zaam te zijn. Ruim 46 jaren nam hij die
„betrekking met eerlijkheid, trouw en ijver
„waar en mogt hij alzoo billijk aanspraak
„maken op een eervol ontslag en erken
ning van zijne veelvuldige verdiensten.
„Hoe verschillend ook het oordeel zij over
„wat hij deed en niet deed, wat hij wilde
„en niet wilde, ieder, die hem kent, weet,
„dat hij een onvermoeid, uiterst werk-
„zaam man was. Zoolang de Stedelijke
„Gasfabriek bestaat en wat de toekomst
„ook zij, zijn naam zal niet in vergetel
heid geraken, omdat, wat zij voor Lei-
hen was, hoofdzakelijk aan hem te dan-
hen is. die haar ontwierp en stichtte.
„Weinigen, die op zijn leeftijd rust nemen
„van hun arbeid, kunnen op zulk een
„werkzaam leven terugzien, al was het
„ook door veel leed en smart vergezeld".
Ofschoon het korte bestek van dit arti
kel zulks eigenlijk niet toelaat, zoo wordt
het toch dienstig geacht om ook nog even
bij het onmiddellijk voorafgaande 50-jarig
tijdvak waarin dus hoofdzakelijk de
ambtsvervulling van Van der Paauw viel
stil te staan, omdat men zich daardoor
een beter begrip kan vormen hoe be
treffende de openbare werken de toestand
omstreeks 1860 was, en de verdere ont
wikkeling beter kan volgen.
Onder leiding van Van der Paauw had
den o.m. verschillende brugvernieuwingen
plaats gevonden en was bijv. ln Leiden de
eerste ijzeren draaibrug gebouwd, waren
vestwallen gesloopt, „geapplaneerd" en tot
plantsoen of wandeling ingericht, wat
eenige malen „in het belang van de werk
verschaffing" geschiedde, wel een bewijs,
dat men ook toen reeds het vraagstuk
der werkloosheidbestrijdlng kende. In het
bijzonder had hij aandacht gewijd aan de
sociale- en hygiënische verzorging der
stad althans zoo goed als dat in dien
tijd mogelijk was in verband waarmede
stedelijke werkhuizen, ziekeninrlchtingen
en verblijven voor cholera-lijders waren
opgericht, uitgebreid of verbeterd, en de
eerste zweminrichting (aan den Heeren
singel i was tot stand gekomen. Voorts was
op zijn initiatief opgericht de Stedelijke
Gasfabriek, in welker bouw hij ook een
werkzaam aandeel had.
Zeer sterk had het voor de stad zoo
belangrijke vraagstuk van de waterver-
versching der grachten de belangstelling
van dezen bekwamen en ijverigen stads
architect. Niet alleen, dat hij de geschie
denis van dat vraagstuk grondig bestu
deerd en de uitkomsten van die studies
in zijn „Verhaal van de middelen tot ver-
versching van het water in de grachten
der stad Leijden gedurende een reeks van
bijna 250 jaren" neergelegd had, doch ook
zelf had hij daarvoor plannen gemaakt.
Voor verdrijving van de vervuiling en den
stank der grachten weinig heil ziende in
spuiïngen te Katwijk en in het baggeren
i wat vaak op ongeschikte tijden bleek
plaats te vinden), had hij n.l. voorgesteld
de meest vervuilde grachten te dempen,
de verbodsbepaling om 's zomers te bagge
ren weder in te voeren, en verder de sin
gels door waterkeeringen af te sluiten en
daarin door toevoer van schoon buiten
water met behulp van wind- en paarden-
molens of van natuurlijke opstuwingen
het waterpeil hoog op te zetten, aldus een
spuiboezem vormende. Bij het openen van
de waterkeeringen zou dan, zoo rede
neerde hij, het schoone water zich krach
tig in de grachten uitstorten en het vuile
grachtwater uitdrijven.
Deze plannen kwamen slechts ten deele
tot uitvoering; in enkele singelwateren
werden inderdaad schotten aangebracht,
doch geleidelijk bleef de bediening daar
van achterwege en zoo raakte dit stelsel
van de baan.
Tegen het einde van zijne loopbaan werd
overgegaan tot demping van een tweetal
der meest vervuilde grachten, n.l. de
Marendorpsche Achtergracht (v. d. Werff-
straat) en de Voldersgracht (1861).
Op 1 Januari 1863 trad als opvolger
van Van der Paauw op J. W. Schaap, die
zijn functie tot 1885 heeft vervuld. Ge
durende al dien tijd behield de stad nog
dezelfde enge begrenzing. Het dempen van
grachten werd krachtig voortgezet en
aldus verdwenen de IJzerengracht (Nieu
we Beestenmarkt), de Koepoortsgracht
(Doezastraat), negen verschillende gedeel
ten der Binnenvestgracht, de Cellebroers-
gracht (Kaiserstraat), de Minnebroers
gracht, de Korte Langegracht (Lammer
markt), de Geeregracht en de Zijdgracht
(Korevaarstraat). Lag aan deze gracht
dempingen hoofdzakelijk beperking der
grachtvervuiling ten grondslag en zal dit
in vele gevallen ook wel een onafwijsbare
eisch zijn geweest, niet kan worden ont
kend, dat daardoor menig aardig aspect
teloor Is gegaan. Hoezeer de wensch tot
grachtdemping toen in de lucht zat, kan
blijken uit het feit, dat tot tweemaal toe
(1876 en 1883) van de zijde der burgerij
ernstig op demping van het Rapenburg
werd aangedrongen, welke aandrang ook
later nog (in 1907) werd herhaald, doch
waaraan het Stadsbestuur steeds krachtig
weerstand heeft geboden, zoodat we thans
gelukkig nog in het bezit zijn van een der
mooiste (niet schoonste) grachten van
Europa.
Ook op ander gebied viel in dien tijd
helaas veel stadsschoon ten offer. Van de
beide vestwaltorens „van Oostenrijk" en
„van Bourgonje" werd laatstgenoemde in
1871 gesloopt, welk lot ook ondergingen
verschillende fraaie stadspoorten, n.l. bui-
ten-Wittepoort (1862), Heerenpoort (1863),
Koepoort (1864), Marepoort (18641, bin-
nen-Wittepoort (1865). Rijnsburgerpoort
H867I, buiten-Hoogewoerdspoort (1867) en
blnnen-Hoogewoerdspoort (1876), zoodat
alleen de Morschpoort en Zijlpoort zijn
overgebleven. Voorts viel van 1863 tot
1865 een drietal korenmolens in sloopers-
handen, nl. „de Bul", „de Eendracht",
(belde staande benoorden de Morschpoort)
en „de Lely" (bezuiden de Wlttepoort),
terwijl nog in lateren tijd (1904) de molen
„d'Oranjeboom" (staande bij ingang
Plantsoen) volgde, zoodat thans ook van
de molens er nog maar twee over zijn
(„de Stier" en „de Valk").
Onmiddellijk na slooping der buiten-
Wlttepoort werd het Noordeinde doorge
trokken naar den Haagweg en vond langs
het verlengde Noordeinde en Noordelnds-
plein bebouwing plaats. Ook werd na
slooping van de binnen-Hoogewoerdspoort
de Hoogewoerd over de Plantage naar
den Hooge Rijndijk doorgetrokken, ver
rees de bebouwing langs de Plantage en
werd aldaar de beplanting door den be
kenden tuinarchitect Zocher aangelegd.
Even later volgden openbare verkoop van
grond langs het Plantsoen ter bebouwing,
afgraving van den Plantsoenheuvel en
plaatsing van de fontein Valt nog te
vermelden de bouw van het Academisch
Ziekenhuis op de voormalige plantage
langs den Morschsingel, gepaard met ont
hulling van het standbeeld Boerhaave
(1872), terwijl omstreeks dat Jaar tevens
besloten werd tot afstand aan het Rijk
van alle rechten op „de Ruïne" ten be
hoeve van de oprichting van Academische
gebouwen. Later (in 1881) is nog aan het
Rijk verzocht op dit besluit te mogen
terugkomen, echter vergeefs. Eenige
jaren daarna werd met de stichting van
bedoelde gebouwen begonnen, werden van
gemeentewege op 't terrein van de Ruïne
de H.B.S. voor Meisjes en een nieuw Gym
nasium gebouwd (1883), en verder het
Van der Werffpark aangelegd naar het
plan van tuinarchitect Copljn 1886ter
wijl even tevoren het Van der Werff-
standbeeld was onthuld.
Na den heer Schaap, die zooals uit het
voorgaande kan blijken, eveneens een
belangrijke rol ten aanzien van de Ste
delijke Openbare Werken heeft vervuld
zij het dat toen veel stadsschoon verlo
ren is gegaan die voorts nog bekend
heid verwierf met de verbouwing van de
Lakenhal tot Stedelijk Museum (1870
1874) en onder wiens regime in 1871 het
Liernurstelsel voor de stadsrioleering was
ingevoerd (ln 1915 weder opgeheven),
hebben een drietal stadsarchitecten elkaar
na korte ambtsperioden opgevolgd, nl.
D. E. C Knuttel (1885—1892), H. Paul
(18921897) en C. H. de Vries Broekman
(1897—1901), laatstgenoemde met den titel
van directeur van gemeentewerken.
Knuttel is voornamelijk bekend geweest
door den bouw van de Stadsgehoorzaal
(1891), nadat de op dezelfde plaats ge
staan hebbende vorige Stadsgehoorzaal
(gebouwd in 1872) door brand was ver
nield; verder bouwde hij het Archief
gebouw aan de Boisotkade.
Gedurende de ambtsperiode vah Paul,
die een werkzaam aandeel had in de tot
stand koming van de gemeentelijke ge
stichten „Endegeest" enz., werd eindelijk
de grensultzetting verwezenlijkt (1896),
dringend noodig geworden omdat onmid
dellijk buiten den singelrand, op het ge
bied van de drie randgemeenten, geleide
lijk een vrij uitgestrekte bebouwing was
verrezen met een feitelijk Leidsche bevol
king, die wel in de lusten, maar niet in
de lasten der stad wilde deelen. Het ge
bied der gemeente nam toe van 170 H.A.
tot 564 H.A. en het bevolkingscijfer, in
middels tot 44700 aangegroeid, steeg tot
ruim 53.000. Bij de stad werden getrok
ken: de Morschweg tot den spoorweg
overgang, de Stationsweg, de Rijnsburger-
weg tot de Poelbrug, de Haarlemmerweg
tot even benoorden den spoorwegover
gang, de Lage Rijndijk tot de Driftstraat,
de Hooge Rijndijk tot de Roomburger
wetering. de Heerenstraat tot den spoor
wegovergang en de Haagweg tot de
Staatsspoorbrug, een en ander met tus-
schengelegen wijken.
De vergrooting der gemeente bracht de
wenschelijkheid mede om in de bijgetrok
ken gebieden de bebouwing in meer ge
regelde banen te leiden, in verband waar
mede nog in hetzelfde jaar de directeur
der gemeentewerken van Rotterdam G. J.
de Jongh opdracht ontving een uitbrei
dingsplan voor Leiden te ontwerpen.
Echter werd eerst in 1907, mede krachtens
de in 1903 ingevoerde Woningwet, een
uitbreidingsplan vastgesteld.
Inmiddels was het voor de stad zoo
beteekenisvolle vraagstuk Inzake de wa-
terverversching der gTachten weder ern
stig aan de orde gekomen.
In 1892 was met Rijnland overeengeko
men om het stoomgemaal te Katwijk ten
behoeve van de grachtsverversching te
bezigen, zulks gepaard gaande met gelijk
tijdige inlating te Gouda van versch water
in Rijnlands boezem, waarbij tevens de
gelegenheid werd benut om door waar
nemingen van stroomrichting en -snel
heid en door scheikundige analyses den
invloed van de spuiïngen op de verschil
lende grachten te onderzoeken. Uit dat
onderzoek waarop o.a. een rapport van
dr. H. W. Bakhuis Roozeboom betrekking
had bleek toen reeds, dat afdoende op
lossing van het reiniglngsvraagstuk der
grachten niet door waterverversching te
bereiken is, doch dat in deze alleen uit
komst kan geven een bemalen centraal
rloleerlngsstelsel, waarbij de rioolinhoud
niet meer in de stadsgrachten terecht
komt, maar centraal verzameld wordt in
de kelders van rioolgemalen en vandaar
I weggeperst wordt naar plaatsen, waar
voor de stad geen vervuiling of stank te
duchten is. Als uitvloeisel daarvan diende
in 1899 de directeur der gemeentewerken
de Vries Broekman, een uitgebreid en
goed gedocumenteerd rloleeringsplan ln.
Nochtans heeft het nadat men van
verschillende zijden opziende tegen een
kostbaar rloleerlngsstelsel. nog herhaal
delijk bepleit had de oplossing langs den
weg der spuiïngen te zoeken tot 1923
geduurd, aleer definitief tot den aanleg
van de centrale rioleering besloten werd,
waarop vrij kort daarna met de uitvoering
er van werd aangevangen.
In 1901 trad als directeur der gemeente
werken in functie ir. G. L Driessen, die
al direct met een belangrijk werk te doen
kreeg, nl. den bouw van het Openbaar
Slachthuis (1903) waarmede Leiden een
van de eerste steden van ons land was,
welke ln het bezit kwam van een derge
lijke goed geoutilleerde inrichting. Scho
lenbouw werd krachtig ter hand geno
men; bedroeg ln 1860 het aantal openbare
lagere scholen slechts 6 en was omstreeks
1900 het aantal geleidelijk tot 13 geste
gen. daarna werden vrij spoedig achter
elkaar (1902—1913) 5 nieuwe openbare
scholen gebouwd (a. d. Paul Krugerstraat,
a. d. Zuidsingel, a. d. Medusastraat, a. d.
Haverstraat en a. d. Dulvenbodestraat).
Voorts werd de buitengewone lagere
school voor zwakzinnige kinderen in een
deel van het Caeciliagasthuis opgericht en
werden vele bestaande schoolgebouwen
uitgebreid en gerestaureerd (a. d. Hee
renstraat, a. h. Plantsoen, a. d. Oude
Vest, a, d. Brgpstraat, a. d. Aalmarkt, a. d.
Pieterskerkgracht, a. d. Brandewljnsteeg
en a d. Boommarkt). Vrij veel later zijn
nog twee nieuwe openbare schoolgebou
wen tot stand gekomen, nl. aan het
Schuttersveld (1923) en aan de Drift
straat (1927) Omstreeks 1913 werd met
den bouw van een nieuwe H.B.S. aan den
Hooge Rijndijk begonnen en werd het
Gymnasium uitgebreid (later nog door
drie verdere uitbreidingen gevolgd).
Een voor de stadsverbetering belangrijk
complex werken, verband houdende met
de electrlflcatie der stadstram, bestond ln
vervanging van de oude Blauwpoortsbrug
(draaibrug) door een electrlsche rolbas-
culebrug, slooping van de huizen aan de
westzijde der Paardensteeg met aanleg
der Prinsessekade, verbreeding van de
Borstelbrug en overkluizing van het Kort
Rapenburg (19071910). Omstreeks dien
tijd werd ook de veemarkt vergroot door
amoveering van woningblokken aan Lam
mermarkt, 2e Binnenvestgracht en Gul-
demanspoort, alsmede van het Cameleon-
hof, alwaar nieuwe loodsen, kantoor, stal
len, enz. verrezen.
In verband met het in 1911 genomen
besluit om de stadsreiniging (welke van
oudsher verpacht was) in eigen beheer
te nemen, werden het gebouwencomplex
van den Reinigingsdienst en een vuil
verbrandingsinstallatie gesticht.
Gedurende de oorlogsjaren kwamen de
openbare werken vrijwel tot stilstand,
waartegenover „Gemeentewerken" be
moeienis kreeg met allerlei bijzondere
tijdelijke maatregelen, als Inrichten van
scholen en andere gebouwen (o.a. de
Stadsgehoorzaal) voor kazerneering, op
richten van een centrale keuken, aanleg
gen van z.g. gemeentetuintjes voor voed
selvoorziening e.d. Wegens den brandstof-
fennood werd de straatverlichting met
400 lantaarns ingekrompen en in de
meeste openbare gebouwen gasverlichting
door electrlsche verlichting vervangen.
Na den oorlog kwam al spoedig weder
opleving der openbare werken. Als een
voor de stad belangrijk gebeuren hoewel
de stedelijke openbare werken met de uit
voering geen rechtstreeksche bemoeienis
hebben gehad, valt te vermelder, de vol
tooiing van het Rijn-Schlekanaa! (1919),
waarmede de z.g. groote vaart door de
stad werd opgeheven.
De woningnood was allengs zx) groot
geworden, dat in het laatste oorlogsjaar
zelfs tot den bouw van noodwoningen was
overgegaan, nl. 16 stuks aan de Magda-
lena Moonsstraat (later door verbranding
opgeruimd), doch de verschillende Wo
ningbouwverenigingen en ook recht
streeks de Gemeente sloegen krachtig de
hand aan den ploeg en zoo verrezen in
enkele jaren op diverse plaatsen buiten
den singelrand uitgebreide woningcom
plexen met bij behoorenden straataanleg.
Zeer belangrijk was, dat in 1919 weder
om grenswijziging tot stand kwam, waar
door de stad de huidige begrenzing ver
kreeg en 689 H.A. werd toegevoegd aan
het stadsgebied, dat daarmede steeg tot
1254 H.A., terwijl het inworNrtal in
middels aangegroeid tot pl.m. 11000 met
fl.rn. 4000 geannexeerden toenam tot pl.m.
65000. Van de hoofdtoegangswegen kwa
men de volgende gedeelten bij de ge
meente: de Morschweg tot Hooge- en
Lage Morschweg alsmede beide laatst
genoemde wegen, de Rijnsburgerweg tot
Warmonderweg, de Haarlemmerweg tot
pl.m. 150 M. bezuiden de Kwaakbrug, de
Lage Rijndijk tot Spanjaardsbrug. de
Hooge Rijndijk tot pl.m. 400 M. Zuid
oostwaarts van de Roomburgerwetering,
de Zoeterwoudscheweg tot Lammenbrug
en de Haagweg tot Waddingersluis.
Onmiddellijk na de grenswijziging werd
voorbereid de verbetering van een der
belangrijkste toegangswegen, den Rijns
burgerweg, welke namelijk met het oog op
het drukke verkeer ln een absoluut onvol
doenden toestand verkeerde, welke ver
betering in 19241926 over de gehetle
lengte tot stand kwam en waarbij ook de
gemeente Oegstgeest medewerkte door op
hare kosten het op haar gebied gelegen
aansluitende weggedeelte door don Leid-
schen dienst van gemeentewerken te doen
verbeteren. Even te voren was dc verbete
ring van een ander belangrijk entrée tot
de stad, nl. het gedeelte van den hoogen
Rijndijk tusschen Wilhelminabrug tn
Utrechtschebrug beëindigd.
Verruiming van de binnenstad vond
plaats door verbreeding van de Brande
wljnsteeg (1922), doorbraak van Steen-
schuur naar Levendaal met aanleg Kore
vaarstraat (1924), zulks in verband met
den aanleg der interlocale tramlijn naar
Den Haag, verbreeding van het Gangetje
(1927) en aanleg Kaasmarkt op het door
slooping vrijgekomen terrein van het
oud-Invalidenhuis (1927).
Door toeneming der verkeerseischen
trad het voor deze stad, met haar vele
bruggen (pl.m. 135 stuks, waarvan 27 be
weegbaar) gewichtige bruggenvraagstuk
op den voorgrond met als gevolg, dat in
korten tijd een zestal oude beweegbare
bruggen (meest dubbele ophaalbruggen)
ln sterkere en breedere moderne bruggen
werd getransformeerd, doch waarmede dit
bruggenvraagstuk nog geenszins van de
baan was.
Ook op hygiënlsch-technlsch gebied was
de heer Driessen krachtig werkzaam. Was
reeds ln 1915 de gemeentelijke zwem
inrichting aan het Rijn-Schlekanaal g«,
bouwd, ln 1924 werd, ter vervanging vu
het Inmiddels opgeheven zwembad aa»
den Heerensingel, de bronwaterzwem-
inrichting aan de Zijl gesticht (vrijwel dj
eerste van dit systeem in ons land). i»
1921 had de bouw van het gemeentelijke
school en volksbadhuis aan de Van der
Werffstraat plaats gevonden.
Tot daadwerkelijk begin met de centrale
rloleeringswerken werd uiteindelijk de
laatste stoot gegeven en zoo kwam het
Noordelijke hoofdrioolgemaal (a. d. Mare-
singeli met de 900 M. lange persleiding
naar de Slaagh- of Stinksloot tot stand
(1927).
Op bouwkundig gebied rest nog te ver
melden de bouw van het nieuwe politie-
bureau.
Met ingang van 1 Januari 1928 werd na
een 27-jarige ambtsvervulling aan dezen
werkzamen directeur der gemeentewerken
eervol ontslag uit den gemeentedienst
verleend met toekenning als bijzonders
onderscheiding wegens groote verdiensten
van de eerepenning der stad.
En thans zijn wij tot den tegenwoor
dlgen tijd genaderd, waarin op allerlei
gebied de openbare werken der stad flink
voortgang hebben gehad en nog hebben
De aansluiting van verschillende wijken
aan de centrale rioleering allereerst de
Noordelijke Singelwijken kwam in snel
tempo tot uitvoering door het leggen van
stamrlolen, waarmede gepaard is gegaan
normallseerlng en asfalteering van de
Noordelijke singels. Met de centrale rlo
leering was men zelfs tot in de binnen
stad doorgedrongen (demping en riolee
ring Middelstegracht), toen in 1932 in
verband met de crisis deze werken moes
ten worden stopgezet.
Op bruggengebied kwamen eenige be
langrijke werken tot stand, nl. verbree
ding Rijnsburgerbrug in aansluiting op
de verbreeding van den Stationsweg
(1929), bouw „Veilingbrug" in den Zoe
terwoudscheweg (ln verband met de
stichting van een nieuwe Groenten- en
Vruchtenveiling in die omgeving (1929),
bouw nieuwe Groote Havenbrug (1930),
gepaard met verbetering van Havenplein
en Haven en met wegomlegglng om zijl
poort en verbreeding van het vaste en
vernieuwing van het beweegbare gedeelte
der Zijlpoortsbrug, bouw van een nieuwe
brug over den Rijn (Rijnzlchtbrug), waar
mede een gewenschte verbinding tusschen
Morsch- en Haagwegkwartier tot stand
kwam (1931), bouw Middelstegrachtbrug
(1932), de eerste hefbrug in de stad, welke
brug weliswaar vrij klein is, doch deze
merkwaardigheid bezit, dat ze ls de eerste
geheel electrisch gelaschte beweegbare
brug in Europa (vervaardigd door de Hol-
landsche Constructlewerkplaatsen alhier),
en tenslotte de nieuwe Spanjaardsbrug,
vanwege de Provincie gebouwd (1934) ln
aansluiting op den vooraf verbeterden
Lage Rijndijk.
Behalve de Noordelijke Singelwegen
werd ook de Zijlsingel genormaliseerd en
geasfalteerd en geschiedde dit eveneens
met verschillende andere oude grind- ot
steenslagwegen, als Haarlemmerweg, Lage
en Hooge Morschweg, Zoeterwoudscheweg,
Jan van Goyenkade, Burggravenlaan, ge
deelte Zoeterwoudschesingel, terwijl men
op andere gedeelten van laatstgenoemden
singel daarmede thans bezig is. Op wegen-
gebied zij verder nog gewezen op den
aanleg van den Wassenaarscheweg (welke
hopelijk spoedig zal worden doorgetrok
ken) en op de verbreeding van den Hooge
Rijndijk beoosten de Roomburgerbrug tot
de gemeentegrens. Voorts zij nog ge
memoreerd de belangrijke aanwinst, voor
de stad door den aanleg van het wandel
park „de Leidsche Hout" naar het plan
van den tuinarchitect K. C. van Nes
19281931)
Vooral in den laatsten tijd heeft zich
in de buitenwijken een levendige bouw-
lust ontwikkeld, waarvan het zoo juist
vastgestelde nieuwe uitbreidingsplan der
gemeente doch dat ook reeds als ont
werp in de allerlaatste jaren zijn invloed
heeft doen gelden niet vreemd is. Vrij
wel aan alle zijden der stad zijn op ruime
schaal stratenplannen uitgevoerd en ruim
aangelegde woonwijken verrezen en nog
steeds gaat men daarmede voort. Gaat
het zoo door, dan zal het niet lang meer
duren, of het geheele voor bebouwing be
stemde gebied der gemeente raakt zoo
goed als volgebouwd en zal verdere grens-
uitlegglng niet langer kunnen uitblijven.
Ook in de binnenstad wordt niet stil
gezeten. Behalve dat gestadig is en wordt
doorgewerkt aan verbetering van het
stadsplaveisel en verfraaiing van plant
soenen en singeltaluds zijn daar belang
rijke werken ln uitvoering, o.a. wijziging,
uitbreiding en concentreering van de be
staande veemarkt gepaard met den bouw
van een nieuwe brug over de Rijnsburger-
singelgracht als toegang tot een op net
Schuttersveld te maken parkeerplaats voor
de veeauto's en met opheffing van het
voor 't verkeer meest hinderlijke gedeelte
aan de Steenstraat, alwaar de vrij
komende ruimte tot parkeergelegenheid
voor auto's en autobussen zal worden in
gericht. Een belangrijke uitbreiding van t
Openbaar Slachthuis is momenteel in uit
voering (kosten f. 300.000) en dezer dagen
staat de lang verwachte uitvoering van
het groote werk demping Levendaal c.a.
te gebeuren. De tijdelijk stopgezette cen
trale rioleeringswerken zijn weder ter
hand genomen en zeer binnenkort wordt
overgegaan tot den bouw van het Zuide
lijk rioolgemaal met verdere aansluiting
van wijken, terwijl het groote vraagstuk
van de zuivering van 't centraal geloosde
afvalwater in een ver gevorderd stadium
van voorbereiding is.
U ziet, waarde lezer, ondanks de alge-
meene crisis, kent merkwaardigerwijze oe
Leidsche dienst van gemeentewerken op
zichzelf die crisis niet. Zou dat een goed
voorteeken zijn voor den toekomstigen
wederopbloei van onze aloude, doch steeds
levendige Sleutelstad? Moge althans ou
het einde van dit artikel de wensch wei*
den uitgesproken, dat alle bedrijven dj
zaken in Leiden spoedig een periode van
groote bedrijvigheid kennen, zooals „Ge
meentewerken" die thans doormaakt.