Hardrijderij voor vrouwen op de schaats - - Proeftocht s.s. „Rosa OVERSTE SAXON 75»,e Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad 99 FEUILLETON. MET HITT S.S. „ROSA" een nieuw tankschip, gebouwd door de Ned. Scheepsbouw Mij. voor rekening van 'de Koninklijke Shell-groep, werd een proeftocht op de Noordzee gemaakt. Hoe de hooge golven over het dek spatten. HET CANADEESGHE IJSHO OKEY-TE AM dat wereldkampioen is, op doorreis naar Amsterdam, op het station in de residentie gefotografeerd. Historische Avonturenroman door O. P. BAKKER. 31) Een Kroaat volgden zijn voorbeeld. Hij Jep de brug op, Olivier wachtte hem af. •rag liep de Kroaat op hem toe, greep zijn een worsteling volgde. Ze omarmden dsaar. Langzaam boog de kurassier zijn tegenstander achterover. Toen liet hij hem Plotseling los, gaf hem een flinken duw en de Kroaat ging ruggelings de beek in. ®en groot gejuich ging op uit de menigte, de Kroaat kwam weer boven, zwom lang- "tn naar den oever en kroop tegen den wal op. ..Olivier heeft zijn vijf daalders gemak- «Ujlt verdiend", zei de oude wachtmees ter. Het vierde peleton juichte en moedig- fa nun kameraad aan. fen tweede kampioen trad in het strijd tere Op een holletje rende hij de brug op, hi u Olivier te scheppen, maar deze JJ™» zijn beenen stijf gesloten, boog zich ?*er den rug van zijn tegenstander, greep om de heupen en wierp hem in het water. ..Bravo", riepen de kurassiers. „Leve Oli- Deze keek trotsch glimlachend naar kameraden, wuifde even met de hand. W. ^9 nu n0S de derde zijn vet geeft hij rust en mag hij straks de brug 661 verdedigen", legde de wachtmeester uit. „Zeg, JU moest het ook eens probee- ren". Maar Saxon gaf geen antwoord. De derde aanvaller betrad voorzichtig de kampplaats. Olivier boog zich voorover, de handen vooruitgestoken. Ze grepen elkaar om den middeL Dan werd de een, dan de ander een pas teruggedrongen. Ze kamp ten als twee stieren. Hun pezen waren tot het uiterste gespannen. Toen gleed Olivier uit en de ander stiet hem in de beek. Fier richtte zUn tegenstander zich op. MoeilUk zwemmende bereikte Olivier den oever en wierp zich hijgend en doodelUk vermoeid bU rijn vrienden op het gras. „Je hebt Je best gehouden", trooste de oude snorrefbaard. „De vUf daalders heb je verdiend". „Een sterke rakker, die vent daar", meende de korporaal en wees op den over winnaar. De heraut riep nieuwe kampvechters op en velen meldden zich aan. Na nog een overwinning werd ook deze kampioen verslagen. Een groote hellebaar dier onttroonde hem en deze viel weer door een Waal. Zoo duurde de strijd voort, maar niemand versloeg drie vijanden. „Zie je", verklaarde de korporaal. „De aanvaller is frisch en heeft dus een groo- ten voorsprong. Als je kans wilt hebben op den prijs, dbe je beter tot het laatst te wachten". Een groote Waal stond zegevierend op de brug. De korporaal trok zijn jas en laar zen uit. .Wachtmeestertje", zei irij. „Ik geloof dat lk nu eens zal beproeven die gouden rUdertjes in de wacht te»sleepen. Die Waal verveelt me. Als ik ze win, hebben we vanavond feest". „Ik zet een nieuwen blanken daalder op h§m", st§lde dg wachtmeester voor. Maar geen der kurassiers wilde tegen de kansen van hun vriend wedden. Kalm betrad de korporaal de brug, knikte den Waal vriendelijk toe en wierp hem na een korte worsteling in het water. Het vierde peleton juichte. Maar ook zijn noodlot kwam. Een lange magere musketier bracht hem ten val. De musketier keek minachtend in het rond. De heraut riep weer nieuwe kam pioenen op. Voor de tweede maal schet terde de trompet, maar niemand bood rich meer aan. „Vervloekt", bromde de oude snorre- baard. .Mijn beide sterkste kerels gesla gen. Als ik maar twintig jaar jonger was. Is er dan geen enkele ruiter meer, die dien langen musketier zijn vet kan geven?" Hij keek zoekend om zich heen. De wachtmeester der musketiers sfoüa niet ver van de kurassiers verwijderd. Smalend riep hij: „Er schijnt niet veel fut meer in je ruiters te zitten, oude". Saxon had met groote belangstelling den strijd gevolgd en hij kreeg grooten lust dien langen musketier in de beek te gooien, maar zijn verstand bleef de baas. Hij mocht zich niet te veel bloot geven. „Willem", zei de wachtmeester, „mis schien zou jijIk heb je spieren ge voeld. Maar neen, het zou je niet lukken. Het regiment van Montecucouli moet zijn nederlaag dragen". Toen dacht Saxon er aan hoe vriende lijk ze allen voor hem geweest waren. Hij stond langzaam op. „Wou je het toch beproeven?" riep de snorrebaard vol geestdrift uit. „Jij bent een kerel". Saxon trok laarzen en buis uit. De kurasslers k?Kea vol bewondering naar zijn breede schouders, zijn sterke armen, zijn borstspieren zwaar als de buste van een vrouw. „Hij kan het. Hij zal het doen", juichte de oude. „Wreek mij, kerel", zei de korporaal. Ten derden male schetterde de trompet. „Voor de laatste maal", klonk de stem van den heraut. De recruut trad naar voren. „Ik wed een daalder op hem", schreeuw de de oude. „En ik", zei de korporaal. „En ik", zei Olivier. „Wie zegt dat daar?" antwoordde de wachtmeester der musketiers. ,,Ik neem het aan. Met jou en jou en Jou. Ieder voor een daalder. De lange Samson zal hem gauw even wat water te drinken geven". Saxon was inmiddels den musketier ge naderd. Hij stond voor hem, de spieren ge spannen. Zijn borst verhief zich vierkant en fier. Boomvast stonden zijn beenen op de brug geplant. De musketier bekeek hem, wilde toen zijn lange armen om hem heen slaan, maar na een vluggen, forschen slag met den smallen kant der handen tegen de binnenzijde van de armen van zijn tegen stander, greep hij den musketier bij nek en gordel, hief hem hoog op en wierp hem vijf vademen ver in de beek. Het was in een oogenblik gebeurd, blijkbaar zonder buitengewone krachtsinspanning. Een luid gejuich galmde over het veld. De snorrebaard ging naar de mus ketiers. „Even mijn daaldertje ontvangen", zei hij tegen den wachtmeester der muske tiers. ,En ik", zei de korporaal. „En ik", z$l Olivier. ..Die lange Samson van jou Is te licht, hij moet meer eten", spotte de oude snorrebaard. Maar reeds was er weer een tweede tegenstander. Een korte, sterice kerel, gebouwd als een stier, liep langzaam op Saxon toe, maar het gelukte hem niet dezen weg te drin gen. Na een kort handgemeen stortte hy achterover in het water. Weer klonk de fanfare. Saxon stond te wachten op de brug, zijn athletische gestalte hoog opgericht. Hij keek naar de groep officieren en een glimlach vloog even over zijn gelaat. Als ze eens wisten dachit hij. Een jonge vaandrig keek naar hem met een gloeiend gelaat. Hij zag hem in de oogen. Maar hij moest zijn gedachten bij den strijd bepalen. Hij wilde zijn vrienden het genot der overwinning bezorgen. De fanfare schetterde. De stem van den heraut schal d« over de kampplaats. Nie mand verscheen. .Kolonel", zei de vaandrig met blozende wangen. „Ik wou dat ik het kon." „Maar ik zal het doen", klonk een vroo- lijke stem. „Zoo'n tegenpartij vindt je niet eiken dag, al is hij dan ook een gewone ruiter." De hopman was een groote breede knaap, bijna even lang als Saxon, met een prettig gericht. Hij trad naar voren. Hij deed rijn sjerp en zwaard af, trok rijn laarzen uit, zijn uniformjas. De heraut riep: .Kopman Von Felsen neemt de uitda ging aan." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5