360STE DIES NATALIS DER LEIDSCHE UNIVERSITEIT. AROMA' 75ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 8 Februari 1935 Derde Blad No. 22970 Rectorale oratie van prof. dr. W. van der Woude. Over „Meetkunde en ruimteleer". UITEN OVER PLANKENLAND Ter gelegenheid van de 360ste dies natalis der Leldsche Universiteit heeft de tector-magnlficus prof. dr. W. van der Woude hedenmiddag der traditie getrouw in tegenwoordigheid van curatoren, hoog leeraren, lectoren, privaat-docenten en studenten in het groot-auditorium van liet Academiegebouw een rede gehouden, welke tot onderwerp had „Meetkunde en ruimteleer". Prof. Dr. W. van der Woude. Hieraan is het volgende ontleend: Op dezen feestdag door een zelfde gevoel tan aanhankelijkheid aan deze Universi teit samengebracht, richten wij onze ge dachten eerst naar het verleden. Met eer bied en dankbaarheid gedenken wij haar stichter, met trots haar roemrijk bestaan en met geestdrift aanvaarden wij de taak, die dat bestaan ons oplegt. Zoo voert het Terleden ons tot het heden terug. Want niet uitsluitend of zelfs in de eerste plaats aan herdenking is dit uur gewijd. Het is gebruik, dat dan de rector het woord tot u richt, sprekend over een onderwerp naar zijn keuze, maar toch steeds in verband met de vraagstukken, die in de afgeloopen jaren zijn geest ge boeid hebben. Ik volg, sprekende over aeetkunde en ruimteleer, dat gebruik, ioewel ik het spreekt van zelf de Eoeilijkheid, die deze opgave voor den liskundige heeft, inzie. In de in 1799 het Jaar 7 versche nen tweede uitgaaf van zijn „Histoire des Mqthématiques" begint Jean Étienne Montucla met een hoofdstuk van meer bespiegelend dan feitelijk karakter. Hij besteedt eerst een tweetal bladzijden aan de afleiding van het woord „mathémati- ques", Hij wijst met voldoening op de hoogachting, die de wiskunde steeds ge noten heeft van de zijde van de beste geesten en de voortreffelijkste phlloso- phen met enkele betreurenswaardige uitzonderingen. Hij verdedigt haar met OTertuiglng tegen de aanvallen van scep tici en epicuristen, die de logica van haar opbouw en de zekerheid van haar conclu sies in twijfel trokken, en tegen geleerden uit veel lateren tijd, die hoewel niet twijfelende aan haar uitkomsten haar toch de haar toekomende plaats onder de andere wetenschappen wilden ontzeggen. Laat ik, als tegenstelling met Montucla, hierna de zin weergeven van enkele regels uit de inleiding van een der jongste werk jes over de geschiedenis der wiskunde (History of Mathematics bij J. W. N. Sul livan, 1925). „Gemakshalve blijft men als van ouds de wiskunde indeelen bij de natuurweten schappen, maar het is meer correct haar als een der schoone kunsten of als een spel te betitelen. Door haar zoo te noe men wordt geen oordeel over haar waar de uitgesproken. Wij zeggen slechts, dat zij, in tegenstel ling met het natuur-onderzoek maar even als de muziek en het schaakspel, een vrije schepping van de menschelijke geest is, alleen gebonden door de natuur van die geest." En enkele regels verder: „Er is niets noodzakelijks in de fundamenteele postu laten van eenige tak der wiskunde. Zij zijn willekeurig; niet psychologisch maar logisch willekeurig." Volgens deze schrijver is men dus bij het vaststellen der wiskundige axioma's even vrij als bij het bepalen van de re gels van een solltaire-spelletje en behoort de wiskunde, wat haar wezen betreft, eer der op het conservatorium dan in de mede naar haar genoemde faculteit thuis. Spr. wil vervolgens iets zeggen over die, voor velen nog steeds zoo paradoxaal klinkende, vrijheid bij de keuze der grond slagen van de wiskunde, speciaal van de meetkunde, en over haar beteekenis voor onze natuur-, in de eerste plaats voor onze ruimte-opvatting. Dat ik beginnen zal met een definitie van hetgeen meetkqnde is, zal thans wel niemand meer verwachten; wel meen ik ongeveer te kunnen omschrijven, wat meetkunde was of liever wat men als de oudste vorm van meetkunde pleegt te noemen. Men bedoelt, als men spreekt van de meetkunde der Egyptenaren, Babyloniërs of Romeinen, een geheel practische bezig heid, bestaande in een mengsel van me ten, rekenen, probeeren en raden, in het leven geroepen en tot een zekere hoogte ontwikkeld wegens haar onmisbaarheid in het toenmalige leven, en vastgelegd in uitspraken, die wij soms juist en soms benaderd noemen. Laten wij alleen even aan Egypte den ken. Een elk jaar terugkeerende over strooming en terugvloeiing, een zich ver plaatsende stroombedding, eerste voor waarde voor de graanbouw de beheer- sching der enorme hoeveelheden water; men kan zich in dat rivierdal moeilijk een veilig en vreedzaam leven denken zonder landmeting, voorraadschatting en dijkaan- leg, bronnen van oude en latere vorm leer. Ongetwijfeld kwamen ook enkele opga ven voor de meetkunde uit de astronomie voort; overigens een voor het aanzien van het bedrijf niet geheel onbedenkelijke ver wantschap, die waarschijnlijk maakte, dat „mathematici" de beteekenis, of neven- beteekenis, van astrologen verkreeg. Niemand zal zich verwonderen over dit bescheiden begin en de langzame groei der meetkunde of over het gemis aan onze exactheid. Maar het wonder is, dat er een volk verschijnt de Grieken bij wie dat exactheidsbegrip, de zonderlinge be hoefte om te bewijzen, het vermogen een wiskundig systeem op te bouwen ver bui ten de grenzen der directe toepasbaar heid, opkomt, zich snel ontwikkelt en zich gedurende eeuwen handhaaft. Ziehier dan in „de Elementen" van Euclides 300 v. Chr.) het oudste ons overgeleverd logisch systeem, dat de op bouw van een deel van de wiskunde, de meetkunde, tot doel heeft; waarbij een bewering slechts geaccepteerd wordt, als zij afgeleid wordt uit een vorige, deze weer uit een vorige, totdat dit teruggaand proces eindigt bij één of meer van het be perkt aantal vooraf aangenomen axiomata of postulaten, of hoe men ze noemen wil. Volgens spr. moet de meetkunde vol doen aan twee elschen: lo. die van logi- schen opbouw en 2o. moet zij ons een nauwkeurige beschrijving geven van de ruimte, waarin wij ons bewegen. Spr. wijst dan op de totale ommekeer in de grondslagen, de overgang van de na tuurbegrippen, voortvloeiende uit de phi losophic van Aristoteles tot de moderne mechanica en physica; tot onze begrippen voorzoover wij tenminste niet onder de bekoring van Einstein en Planck geraakt zijn. En naast die ommekeer, die zich wel langzaam en geleidelijk maar dan ook ra dicaal, voltrok, geen verandering in onze ruimte-opvatting; geen twijfel, of de eenige weg de ruimte te leeren kennen was de door Euclides aangewezene. Het is zelfs mogelijk, dat zijn gezag nog versterkt was. Het uitgangspunt van Kant's „Kritik der reinen Vernunft" is de vraag, vanwaar die muurvaste overtuiging over onze ruimte-opvatting Kant ant woordt „die ruimtevoorstelling is ons a priori gegeven, onafhankelijk van alle waarneming en daaraan voorafgaande." Inderdaad een uitspraak van behoudene strekking. Hoe huiverig ook mij op dit punt te uiten, meen ik te durven zeggen: „een sterk standpunt, zoolang men die muurvaste ruimtevoorstelling tot uit gangspunt neemt; maar al onze voorstel lingen zijn op alle wijzen en zoo nauw verbonden, dat het misschien veiliger is zich ten aanzien van één daarvan niet absoluut vast te leggen." In elk geval on geveer 50 jaren na het verschijnen van Kant's „Kritik" ontvangt deze ruimtevoor stelling de eerste schok. Omstreeks 1830 werken drie mannen aan een zelfde opgaaf, aan een meet kunde gelijkend op die van Euclides, maar niet geheel daaraan gelijk. Zij aanvaar den daarbij al zijn axioma's postulaten op één na. Het beruchte vijfde postulaat ver vangen zij door een bewering van geheel andere strekking: „men kan in een vlak door een punt buiten een lijn meer dan één lijn trekken, die de eerste niet snijdt." Misschien is de bedoeling nog duidelijker, als ik zeg: men kan door dat punt een waaiertje van lijnen trekken, die de eerste niet snijden. Het resultaat: een meet kunde, die even logisch in elkaar zit, als de „gewone" Euclidische. Laat ik eerst de namen harer scheppers vermelden: Nicolaas Iwanowitsch Lobat- schewsky, hoogleeraar in de wiskunde aan de Universiteit te Kasan, Johann Bolyai, Hongaarsch officier en Carl Friedrich Gausz, hoogleeraar en directeur der ster- rewacht te Göttingen. Ik zei reeds, dat tegen de nieuwe meet kunde, gegrondvest o.a. Op dit eigenaardig axioma, niets is in te brengen; logisch staat zij even sterk als het systeem van Euclides. Dan wordt een nieuwe meetkunde opge bouwd (B. Riemann, F Kleinj, ook deze even logisch als de beide andere; in het axiomastelsel komt voor: elk paar rechte lijnen in een plat vlak snijden elkaar" (over aanvankelijke moeilijkheden hierbij spreek ik niet; de vraag of ik hier niet liever twee systemen onderscheiden moest, laat ik rusten.) Ten slotte: de drie meet- kunden, de „gewone" of Euclidische en de beide niet-Euclidische kunnen voorloopig alle drie voor de beschrijving der ruimte dienst doen; die van Euclides is niet de meest logische, niet de meest ware (als ruimteleer), zij is alleen de gemakkelijkste Ik zal hier noodzakelijk eerst een oogen- blik een geheel ander onderwerp ter sprake moeten brengen; wij moeten onze taal herzien. Begrippen, die onscheidbaar leken, zijn uit elkaar gegaan; van de woorden, die deze begrippen uitdrukken, die geheel duidelijk en ondubbelzinnig schenen, moeten wij nu de beteekenis vaststellen. Wat is thans een axioma? Wij hebben drie even goed gefundeerde meetkunden gekregen; elk tweetal daarvan heeft in zijn grondslagen een axioma opgenomen, die met elkaar absoluut in strijd zijn. In elk geval is dus een axioma geen bewering waarover wij het allen eens zijn, geen waarheid zoo evident, dat er geen andere aanname mogelijk is. Het woord axioma heeft voor ons geen sterkere beteekenis: dan: aanname of hypothese. Wat beteekent nu meetkunde? Daar ben ik dus tot de vraag gekomen, waarover ik aanvankelijk heengleed. Laten wij afspre- kenken, dat ik, zooals ik reeds deed. daar mee hier een wiskundig systeem zal be doelen, dat voorloopig dienen kan ter be schrijving van onze ruimte. Dan zijn er drie meetkunden; naast de „gewone" Euclidische staan er twee niet-Euclidische Elk dezer drie is voorloopig als ruimteleer voldoende; maar de mogelijkheid bestaat dat v/ij te eeniger tijd bij vragen, waarbij de uiterste precisie geëischt wordt, min stens twee dezer meetkunden als ruimte leer zullen verwerpen en als wiskundigen systemen in eere zullen houden. Hierop kom ik straks terug. De verbreiding der ideeën van Lobat- schewsky en Bolyai ging aanvankelijk langzaam. Maar langzamerhand wonnen zij het pleit. Ongetwijfeld heeft hun werk sterk mee gewerkt tot de enorme belang stelling in de grondslagen der meetkunde, die voor ongeveer 50 jaar inzette; aan de andere kant was dat hun volledige trlomph Zoo was voor de wiskundigen het bewijs van de mogelijkheid der niet-Euclidische meetkunden een der schoonste resultaten van hun arbeid. Wat was dat resultaat voor anderen? Een vijftien- of twintigtal jaren geleden vertelde Lorentz soms, dat de moderne relativiteitstheorie, die zijn ontwikkelingen dankbaar overnam maar ze anders grond vestte, hem aanvankelijk tegen de borst stuitte. Hij kon, gevangen in zijn eigen transformaties, haar niet weerleggen; hij aanvaardde haar, voorloopig met tegenzin. Vanwaar die latere omslag in de waar deering van afwijkende ruimtetheorieën? Ik noem weer een naam, die een gedach- tenwereld vertegenwoordigt: Einstein. Zij is veel en veel sterker revolutionnair, die relativiteitstheorie van Einstein, dan elke hypothese, die ik hier besprak; in mijn beschouwingen niets van het gemis aan homogeniteit der ruimte, van hare gedeel telijke samensmelting met de tijd of van ontkenning van absolute rust en bewe ging. Maar één trek heeft zij tenminste met onze overwegingen gemeen: verzet tegen de noodzakelijkheid der overgeleverde ruimtevoorstelling. Niet als van tevoren gegeven hebben wij die te beschouwen; daarover beslisse het experiment. Maar bovendien ons ruimtebegrip in het groot is door Einstein veel minder geschokt; op grooten afstand van elke materie blijven onze drie meetkunden mogelijk. Zoo zal dan ten slotte de eisch„laat het experiment beslissen" het punt zijn, waar op ik nog even heb in te gaan. Er is geen enkel experiment, waarbij slechts één physische vraag betrokken is; er is zeker geen experiment, waarbij al leen onze ruimtevoorstelling betrokken is. Elke proefneming vereischt instrumenten en een waarnemer, d. w. z. gaat uit van bekend veronderstelde eigenschappen van vaste lichamen en lichtwegen. Men zal steeds door een kleine verandering in de onderstellingen over deze twee onze ruim tevoorstelling intact kunnen houden. „Nooit" zegt Poincaré „zal het gelukken te bewijzen, dat in onze ruimte de Euclidi sche meetkunde niet geldt". Een absoluut overtuigend bewijs is hier evenmin als ergens mogelijk, daar wij steeds met een onkenbaar groot aantal onderstellingen werken. Maar het hand haven van de Euclidiciteit der ruimte kan RECLAME- 595* SMOKING MIXTURE heel moeilijk worden. Het is mogelijk dat daarbij een complex van aannamen on vermijdelijk is, waarbij b.v. de rechte lijn elke physische beteekenis zou verliezen, die ons onaanvaardbaar schijnen; dan zullen wij er wellicht toe overgaan de gewone ruimtevoorstelling te laten varen. Wij moeten dus waarnemingen doen over de ruimte „in het groot"; in bepaalde „kleine" gebieden heeft Einstein al onze voorstellingen doen wankelen. De waar nemer over onze ruimte „in het groot" is de astronoom. Bij dit groote probleem, in de negentiende eeuw zoo actueel geworden beteekent dit: wij zijn gekomen tot de Sitter. Het is inderdaad dit vraagstuk, dat de Sitter niet meer heeft losgelaten. Het is bekend, dat hij aanvankelijk geneigd was een eindige wereld, die der jongste niet- Euclidische meetkunde, aan te nemen, dat hij later haar eigenschappen met de tijd liet veranderen, dat hij haar liet „uit dijen"; ik geloof, dat hij ten slotte meer dan ooit tot twijfel aan eenige conclusie geneigd was. Het probleem opgelost, voorzoover het oplosbaar is, heeft ook de Sitter niet; mis schien heeft hij een weg aangegeven, die een oplossing in zicht kan stellen; in elk geval heeft hij in zijn koelbloedige geest drift aan het vraagstuk uiting gegeven op een wijze, die tot wiskundigen, niet-wis- kundigen en onwiskundigen kon door dringen. Zoo kom ik tot het slot van een rede, waarin ik getracht heb twee begrippen, meetkunde en ruimteleer, naast en soms tegenover elkaar te stellen en de nood zakelijkheid van die tegenstelling onder de oogen te doen zien. Ik wist dat ik soms wijdloopig en steeds oppervlakkig zou zijn, niets nieuws zou vertellen, geen conclusie zou bereiken, op de nevenpaden zou glij den en struikelen. Wat mij dan tot dit onderwerp dreef? De opgaaf, hoe onze ruimtevoorstelling te kiezen, is er een, die wiskunde, physica en astronomie samenbindt, die diep in grijpt in onze geheele natuurvoorstelling. Daarom geloof ik, dat ook hier over hare geschiedenis en beteekenis nogmaals ge sproken mocht worden. Nu zij eenmaal ge steld is, zal zij waarschijnlijk steeds een voorloopige, nooit een geheel bevredigende en duurzame oplossing vinden. Dat stem pelt haar tot een opgaaf, die steeds zal terugkeeren, ook in deze aula. Mogen dan daarbij onder de dragers van namen, die met vereering en trots genoemd worden, steeds dienaren dezer oude Universiteit een even groote plaats innemen, als de spreker van heden hun geven kon. De plechtigheid werd opgeluisterd door muziek van een aantal leden van Sempre Crescendo", t Na arioop vereenigden zich de leden van den Academischen Senaat aan een ge- meenschappelijken maaltijd in „Maison Bruyns". Het orkest van Sempre Crescendo staat onder leiding van kapitein Walther L. Boer. Bovendien zullen ook de dames van de hoogleeraren gezamenlijk dineeren in de Stadsgehoorzaal, terwijl vanavond de studenten aan de hoogleeraren in Maison Bruyns in een fakkeloptocht de gebruike lijke serenade zullen brengen EEN JAAR TIJD! Voor rustig overleg. Cor v. d. Lugt Melsert blijft nog één jaar leider van de N.V. Ver. Rotterdamsch- Hofstad-Tooneel! Deze tijding is een ge- lukwensch waard voor het gezelschap, tot anders als een schip zonder roer aan de golven van ons tooneelleven zou zijn overgelaten. Nu krijgt men tijd, om in alle kalmte en in voorzichtig polsen te voor ben in en te overzien wat er straks staat te Seteuren. Alles, wat tot dusver in overijlden spoed is verricht, behoeft nu niet meer te wor den voortgezet, er is tijd gekomen en een oud Nederlandsch spreekwoord zegt; komt «Jé komt raad! Groote belangen stonden op het spel, telangen der betrokken actrices en acteurs, doch daarnaast belangen van hoogere waarde. Dit meenen wij te mogen consta teren zonder Iets te willen afdingen aan de eerstgenoemden. Den Haag zou Immers ronder gezelschap zijn gekomen, zooals Rotterdam feitelijk reeds eenige jaren is. ™i dat niet geleid hebben tot een soort „rush"? De vraag stellen Is o.i. het ant woord tevensTot welke debacles zou dit als vanzelf aanleiding hebben kunnen Seven! Achttien jaren heeft de heer v, d. Lugt Melsert zijn gezelschap geleid en steeds op behoorlijk financieele basis. Het is in onze toneelwereld vrijwel een unicum. En oan mag men in zekere kringen afgeven van zoo'n „kaufmannische zakelijkheid", over het hoofd wordt daarbij gezien, dat «Re leden van het gezelschap al die jaren seen oogenblik in angst hebben gezeten lm n clarissen, dat zij voor de volle dat Verheid hadden. Knap, wie hem J~' bij een ander gezelschap konden ni»Sgen! on k J laten m thans niet dieper ingaan ietimf dreigde te geschieden, nu de g®, daartoe is weggenomen. kggen! ■k een jaar tijd om rustig te over- 6®ECTIES EN VAKBOND IN ENGELAND ®"zc Londensche correspondent schrijft: verstandhouding tusschen de too- neeldlrecties en den vakbond (die tot he den, na wat wrijving in het verleden, goed is geweest en heilzaam heeft gewerkt), is misgeloopen om het beginsel van de .closed shop". Een tooneelondernemer, die binnenkort een groot opgezet kijk- en zangstuk „Glamorous Nights", in den schouwburg van Drury Lane voor het voet licht wil brengen, heeft het met het be stuur van Equity aan den stok gekregen, omdat hij in de contracten met spelers en speelsters niet het artikel betreffende de „closed shop" op wil nemen. Dat artikel bepaalt, dat de speler of speelster niet zal worden gedwongen in „Glamorous Nights" samen te spelen met menschen die geen lid zijn van den vakbond. Dit is, volgens de menschen, die het stuk op het tooneel wil len brengen, te veel gevraagd. Als de mees te tooneeldirectles zijn zij bereid de rede lijke arbeidsvoorwaarden en gages te ver schaffen, die het Equity-contract ver langt. Zij maken ook geen bezwaar tegen lidmaatschap van geëngageerden van Equity. Maar zij achten zich als werkge vers niet verplicht aan hun werknemers bij contract lidmaatschap van Equity voor te schrijven. Dit is inderdaad iets nieuws op het ge bied van vak-organisatie, althans in Enge land. In Amerika schijnt de „closed shop" voor het tooneel stevig gevestigd te zijn. Maar in Engeland Is de geestesgesteldheid anders en heeft men het gevoel, dat zulk een precedent, eenmaal geschapen, niet alleen schadelijk zou zijn voor het tooneel- bedrijf, maar voor alle bdrijven. Aan den anderen kant is er ook veel te zeggen voor de houding van den vakbond, die In de clausule-ln-dispuut het eenige middel ziet om zijn standaard-contract van engage ment. allerwege waar beroepstooneel wordt verschaft, te doen zegevieren. Equity heeft langzamerhand een einde gemaakt aan ergerlijke toestanden in de Engelsche too- neelwereld aan het bedrijf van tooneel- avonturiers, die hun personeel afbeulden en contracten behandelden als vodjes pa pier. Vroeger kon men herhaaldelijk lezen van tooneeltroepen, die zonder gages wer den afgedankt omdat er geen geld meer was, of nog juist genoeg om den onderne mer schadeloos te stellen Daar hoort men nu weinig meer van. De partijen hebben het tot heden niet met elkaar kunnen vinden en „Glamorous Nights", waarvoor men zoowat 200 men schen noodig heeft, zou wel eens op de lange baan kunnen worden geschoven, in dien men niet spoedig tot een vergelijk kwam. Het bestuur van Drury Lane en dat van Equity hebben hun standpunt uiteen gezet voor een ambtenaar van het minis terie van Arbeid en officieele bemiddeling kan wellicht een uitweg vinden. Maar daarmede zal de groote vraag of een kunst-beroep even goed gediend is met vakbond-organisatie als een In dustrieel vak wel niet zijn beantwoord. In alle kunst is persoonlijkheid van het hoogste belang. In het handwerk is tech nische bekwaamheid de eenige vereischte. Timmerlieden kunnen zich met vrucht or- ganiseeren. Maar de kunstenaar is in een andere klasse. Hij dankt zijn kunstenaar schap niet in de eerste plaats aan de technische vaardigheid, die hij in de uit oefening van zijn kunst ten toon spreidt, maar wel in de eerste plaats aan zijn indi- vidueele eigenschappen, aan zijn zeer eigen temperament, aan zijn oorspronke lijke opvattingen, aan de wijze waarop hij uitdrukking geeft aan de gevoelens die hem bezielen. Een timmerman kan ook een persoonlijkheid zijn van uitzonderlijke, van geniale eigenschappen. Maar deze zijn van geen belang, wanneer hij vloeren legt in een huis, of raamkozijnen maakt. Alleen op zijn technische bekwaamheid komt het hier aan. Een vakbond is naar zijn aard een instelling, waarin het individu opgaat In de massa. Dat is het laatste wat men mag verlangen van een kunstenaar op welk gebied ook; op te gaan in de massa. En het schijnt daarom absurd van Equity te verlangen dat een waar tooneelkunste- naar zich in zijn ontwikkeling en ln de keuze van zijn werkzaamheid zal laten binden door vakbond-voorschriften. Er zijn uiteraard duizenden personen werkzaam op het tooneel in Engeland, die het vuur van het kunstenaarschap nooit in zich hebben voelen branden en die in het too neel niets meer zien dan een middel om hun brood te verdienen. En onder die dui zenden zijn er genoeg die belangrijke rol len te vervullen krijgen. Voor dezulken kan Equity slechts een zegen zijn. Men kan niet zeggen, hoe dit dispuut zal afloopen. Maar de eenige redelijke oplossing schijnt te zijn. dat de vakbond niet al te sterk op dat „closed shop"-beginsel blijft staan door althans de sierader, van het beroep de lndlvidueele vrijheid te laten welke hun kunstenaarsaard voor alles noodig heeft. MIJN TOONEELLEVEN. Memoires van Marie van EysdenVink. Een pretentie-loos boek ligt voor ons: de memoires van Marie van EysdenVink Zij is gezwicht voor den aandrang van haar oude souffleuse en heeft haar too neelleven geschetst ten bate van een goed doel: voor het suppletiefonds van het Alg. Pensioenfonds voor Nederl. Tooneelisten. De helft der zuivere opbrengst zal daar voor worden afgestaan! Mevr. Marie van EysdenVink. Ziehier hoe mevr. van Eijsden tot schrij ven kwam: „Wanneer schrijft u toch eens uwe Too- neelherinneringen. Mevrouw van Eijsden? Hoe dikwijls is mij die vraag al niet ge- daai sinds ik in ruste ben, nu bijna tien jaren! En inderdaad heb ik er wel eens over gedacht het te doen, maar ach! dan dacht ik óók weer, „zou het wel de be langstelling van de lezers waard zijn"? Mijn Tooneelleven is zoo weinig bewogen geweest, oogenschijnlijk tenminste, het ging zoo op rolletjes vond men algemeen, zou het belangwekkend genoeg zijn? Pikant zou het óók niet worden, minnaars had ik nooit, misschien ben ik veel bemind van uit de verte, mogelijk! Maar de lasten had ik er niet van gelukkig; mijn schuts patroon in den vorm van m'n verloofde, later m'n man, heeft mij voor dat kwaad van m'n 18e jaar af behoed, en toen we getrouwd waren! Waar werd oprechter trouw dan tusschen man en vrouw!? enz. Litteraire waarde? Och hemel neen, dat zou het óók niet hebben, het zou geen roman worden, alleen een vertellen wat er al zoo gebeurd is ln mijn leven op de planken, en hoe zou dit iets met litteraire waarde uitstaande kunnen hebben? Dus neen, Ik kon er niet toe besluiten. Maarnu deed er zich iets voor waar door ik misschien tochOnze oude trouwe souffleuse nam afscheid van haar laatsten Directeur, den heer Cor van der Lugt Melsert en hoorde bij die gelegenheid, dat het Suppletiefonds van het pensioen fonds voor oude Nederlandsche Tooneelis ten er héél slecht voor staat. Zij opperde toen het plan er eens met mij over te spreken, waarop haar directeur ant woordde: „JaMevrouw v. Eijsden zou véél voor ons kunnen doen!" Dit waren zijn eigen woorden, verzekerde mij onze trouwe Betsy van den Arend. - Wat zou ik kunnen doen? Bedelen bij m'n vele vermogende vrienden en vriendinnen? Donateurs en donatrices trachten te krij gen? Maar is het nu een tijd om te bedelen? Zelfs de rijkste onder de rijken is niet meer rijk en ieder heeft z'n zorgen en verplichtingen ln eigen kring; neen, het tijdstip is daé.r allerminst geschikt voor. helaas! En toer kwam ik op de ge dachte als ik eensals ik nu tóch die lang verbeide Tooneelherinneringen schreef en die uitgaf en een deel /an de opbrengst afstond aan het suppletiefonds?" En de herinneringen zijn verschenen! Ze zijn een merkwaardig monument ge worden van het succes dezer beminde actrice, die te vroeg afscheid heeft ge nomen. Wij hopen, dat het doel ruimschoots worde bereikt!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 9