Schip gestrand - Overstrooming te Blerick - K. L. M.-taxi
OVERSTE SAXON
75»te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
Het Duitsche stoomschip „Glattesee" te Terneuzen aan den grond geloopen.
Het schip in zijn moeilijke positie na-ast de Westelijke havenpier te Terneuzen.
EEN BOKSER NA ZIJN OVERWIN
NING. De bokser Walter Neusel
na zijn overwinning op Petersen
te Lojiden.
HET KON. MILITAIR INVALIDENHUIS ALHIER dat, uit een
oogpunt van bezuiniging groote kans loopt gesloten te worden.
Men wil echter pogingen in het werk stellen, om door een subsidie
van de gemeente deze oude stichting in stand te houden.
DE K.L.M.-TAXI „CITROEN-VLINDER" de tweede van de
•erie van drie, die gebouwd worden bij Koolhoven, heeft gisteren
haar eerste proefvlucht gemaakt.
DE TEWATERLATING TE SAINT
NAZAIRE van het nieuwe Fran-
sche vrachtschip „Volle d'Alger".
De Maas buiten de oevers.
Zwaar materia-all, tractors, walsen, enz., dat in verband met den weg-aanleg BlerickMaasbree nabij
de Maasbrug te Blerick stond opgesteld, is door den snellen was van de Maas geheel,
door het water omgeven.
Historische Avonturenroman
door G. P. BAKKER.
87)
.21e, daar is een bruggetje. Het voert
saar den bouwval. Een ridderhofstee.
Misschien toch nog bewoond".
Ze gingen de brug over, door een groo-
ten verwaarloosden tuin kwamen ze aan
een deur.
„Geef ons Iets te eten, al is het maar
een korstje brood, edele menschenvrien-
den", jammerde de smeekende stem van
een stervende vtouw.
Hij klopte op de deur. Luider en luider.
..Niemand", meende Joop.
„Vreemd", antwoordde Jan. „Die per
epon moet van hier gekomen zijn". Hij
drukte tegen de deur. Ze vloog open.
Voorzichtig, Joop In de voorhoede, slopen
M op de teenen door de gang.
.Niemand. Helaas onbewoond".
„Onderzoeken".
openden een paar deuren, leege, kale
vertrekken.
„Vrij bovenlicht. De hemel is mijn zol
der", grapte Jan.
Plotseling keerde Joop zich om, den
Wijsvinger op den mond. Door een reet
onder een deur scheen een zwak schijn-
5€l.
Hij klopte bescheiden. Geen antwoord,
^hgsaam draaide hij den knop om, keek
door de kier, wenkte Jan.
Op de tafel stond een kleine brandende
lantaren. De ramen waren door luiken ge
sloten, maar de naden wierpen lichtende
lijnen ln het vertrek,
Jan opende de deur. Toen schrok hij
terug. Op den grond tegen een stoel ge
leund lag een man. Zij wachtten angstig.
Het lichaam bewoog zich niet.
Geruischloos gleden ze de kamer binnen
de oogen op den man gericht.
Joop boog zich over hem heen.
„Een lijk?"
De ander schudde het hoofd, nam han
dig de kortjan weg, zette zijn mars neer
haalde een eind touw te voorschijn en
bond vlug met groote kennis van zaken
handen en voeten van den bewustelooze.
„Zie zoo, dat is veiliger", oordeelde hij.
Snel doorzocht hij de zakken, vond een
pistool, krult, kogels, een knipmes en toen
een goed gevulde beurs.
„Zilveren daalders en zelfs goudvinken".
Hoera, we zijn gered", jubelde hij, alle
voorzichtigheid vergetend op het gezicht
van het goud. Hij zwaaide de hand met
de beurs in de lucht. „Straks kunnen we
wel tellen. Nu weg". De buidel verdween
in zijn zak.
„Wat zou er in die kast zijn? De sleutel
steekt in de deur. We zullen dat volledig
heidshalve eens even onderzoeken", meen
de Jan en opende de deur.
„Een rijk ontbijt", juichte Joop, maar
keek toch of de man op den grond niet
bij kennis was gekomen. „En zie een kruik"
Hij rook „Wijn".
„Hij is bewusteloos en gebonden", zei
Joop en begon het voedsel naar binnen te
schrokken, goot een roemer sol wijn. Jan
volgde het voorbeeld. Ze aten alles op, de
oogen strak op den man gericht.
Toen pakte Joop de roemer in zijn mars
gaf Jan de kruik en zei: „Ik geloof, dat dit
alles van eenige waarde is".
„Zal ik hem lossnijden?" vroeg Jan. „Hij
heeft ons geholpen, heeft ons edelmoedig
alles wat hij bezat gegeven. Hij zou hier
kunnen verhongeren. Hij, onze levensred
der".
„Onmogelijk. Veel te gevaarlijk".
„Wie zou het zijn?"
„Eeri zeeman".
„Bestelen is mooi genoeg. Maar om hem
hier gebonden te laten verhongeren is toch
al te gemeen".
„Maar als we hem vrij laten, volgt hij
ons misschien en dan leggen we het loodje.
Dank je. Wij zijn gered. Laat ieder voor
zich zelf zorgen", oordeelde Joop en met
rasse schreden verdween hij.
Jan haalde de schouders op, maar volg
de zijn vriend. Hij zag hem over de brug
gaan en snel verdwijnen. Er bleef hem
niets over dan te volgen. Juist om den hoek
zag hij een groep ruiters. Hij bleef staan
aan den kant van den weg.
Toen ze hem voorbij waren, schreeuwde
hij. „Hopman, ik geloof dat ze daar in die
ridderhofstede aan het vechten zijn". Hij
wachtte geen antwoord af, tilde zijn rok
ken hoog op en liep wat hij loopen kon de
bosschen in zijn kameraad na.
HOOFDSTUK XIX.
Edzke hield de waoht in het kreupel
hout aan de andere zijde van den weg,
maar niemang ging de brug over, sinds de
overste was verdwenen.
Eerst bleef hij rustig Jn zijn schuilhoek
zitten, rookte zijn pjjpje, luisterde naar
het zachte ruischen der bladeren en keek
naar het spel der door den wind bewogen
schaduwen in het witte maanlicht.
De nacht zweefde langzaam over het
land, de krekels tjilpten, de kikvorschen in
de slooten kwaakten en een late vogel
zong nog zijn lied.
Hij hoorde het zachte suizen van den
wind, die speelde door de varens aan den
rivieroever en het regelmatig gekabbel der
golven tegen de joL
Hij moest vechten tegen den slaap, sloop
naar de brug, legde zijn oor te luisteren,
maar geen enkel geluid drong tot hem
door.
Hij vroeg zich. af: Zal ik naar binnen
gaan? Misschien heeft Willem mij noo-
dlg Doch hij had te veel eerbied voor
zijn vriend om ongehoorzaam te zijn aan
diens bevel: Volg mij onder geen voor
wendsel.
Hij had nu zeker meer dan een uur ge
wacht en ofschoon hij op den weg vele
gedaanten had zien voorbij gaan, was er
niemand, die het pad naar den bouwval
van Sonnenfeld Insloeg en dat stelde hem
gerust. Met die vrouw zou de overste het
zelf wel kunnen klaarspelen.
Enkele ruiters reden over den weg. Hij
hoorde het getrappel der paarden. Een
karos, omgeven door bedienden te paard
en verlicht door flambouwen trok zijn aan
dacht. Geheimzinnige gestalten, die meer
schenen te sluipen dan te loopen, gingen
voorbij. Een enkele onheilspellende vrou
wengestalte, die links en rechts loerde,
alsof ze een slachtoffer zocht. Maar nie
mand sloeg den weg in naar de ridder
hofstede.
Een tijdlang hoorde hij niemand, daar
na klonken weer voetstappen op den weg.
Hij zag een man aankomen in een langen
ruiteimantel. Edzke nam hein nauwkeurig
op. In het maanlicht herkende hij slimme
Karei.
„Dus toch verraad", dacht Edzke. „Wel
dra zullen de anderen volgen om Willem te
overrompelen". Hij sloop door het struik
gewas dichterbij. Zou hij dadelijk ingrij
pen, slimme Karei kortjan in de borst stoo-
ten. Weer hoorde hij iemand komen. Hij.
keek den weg af. Hij zag een vrouw. De
kurassier liep haar tegemoet. Ze kwamen
aan de plaats waar Edzke zat. Hij hoorde
Karei zeggen:
„Ik ben zoo blij dat je gekomen bent,
Treesje".
„Je weet, |jat ik van je houd. Vijf jaar
is er geen ander man in mijn leven ge
weest. Ik heb nooit een ander lief gehad.
Mijn jeugd gaat heen. Ik moet toch eens
trouwen. Ik wil niet mijn geheele leven in
die herberg blijven. En jij een ruiter,
die zingt:
Een ander lief in elke stad
In elke plaats een andre schat
trouwt mij toch nooit".
„Maar ik hou toch zooveel van je", ant
woordde Karei.
Toen klonk het geluid van zoenen. Edzke
kroop terug naar zijn oude schuilplaats.
„Vervloekte wijven", mompelde Edzke.
„Altijd en altijd liefde en lk hou van jou.
De flinkste kerels brengen ze den kop
op hol.
Hij stak een nieuwe pijp op, bekommer
de zich niet meer om die beide menschen.
Het duurde een geheelen tijd voor hij ze
hoorde weggaan.
(Wordt vervolgd),