Lustrumviering „Unitas" - Tentoonstelling Flora 1935 OVERSTE SAXON 75,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. Historische Avonturenroman door G. P. BAKKER. 26) HOOFDSTUK XVIII. Toen Verona zag dat het hoofd van den schipper achterover zonk, blies zij de kaar sen uit en ging zitten nadenken bij het licht van de kleine lantaren. Zij was er tich van bewust dat zij hem slecht had behandeld en nu hij in het halfdonker daar roerloos in zijn leunstoel lajg. bleek els een doode, begon ze zich haar daad te 'erwijten. Tooh kon ik niet anders, trachtte zich zelf gerust te stellen. Hij Saf niets oon mij, toen hij zijn hoofd afwendde, voelde ik dat hij met hart en aBl aan een andere vrouw verknocht was, ondanks zijn bewondering en de blikken, "Ho hij mij als zanger toewierp. Hij speelde jnet mij. Het is mij nog een raadsel, dat 111 mij zoo goed heb gehouden, zoo ellendig en vol schaamte voelde ik mij. Ik heb me aangeboden en ben afgewezen. Toen be stond er maar één weg meer. Ik had te Veol gezegd, kon niet afwachten wat hij gaan doen. Ik was zoo verliefd op hem. ha eerste maal van mijn leven heeft een ®an zoo'n indruk op mij gemaakt. An deren hebben mij altijd onverschillig ge iten, maar de trouwe, blauwe oogen, die 'otsche, groote gestalte.... Ze ging naar hem toe, drukte een zoen op zijn voorhoofd en zei: „Liefste vergeef mij, ik moest het doen. Ik kon niet anders. Ik had mijn lot heele- maal in je handen willen leggen, mij aan je overgeven op leven en dood. ik wist dat ik nooit een ander zoo zou kunnen lief hebben, ik houd zooveel van je. Het was me onverschillig wie je eigenlijk waart. Ik heb het je niet eens gevraagd. Geen oude speelman, geen schipper, maar wat dan wel? Een avonturier, die kwam om de kostbaarheden te zoeken, maar wie? Hoe goed je ook voor schipper speelde, je kon mij niet bedriegen. Je bent iemand, die een betere opvoeding genoten heeft. Slaap zacht. Ik heb je niet te veel van het heul sap gegeven. Je zult slapen tot het dag is, dan wordt je wakker. Je zult een vreemden droom hebben en gelukkig zijn. Je zult droomen van mij. Ik zal steeds bij je wezen. Als je ontwaakt, zal je bemerken dat je vrij bent en dat ik je niet heb verraden. Je weet dat er iets in de kast is en je zult er alles vinden wat je noodig hebt." Ze kuste hem nog een maal. „Misschien zien we elkander nooit weer. Dat zou het beste voor mij zijn. Vergeten zal ik je nooit. Ik zal bij je waken tot het licht begint te worden". Een man en een vrouw sjokten langs den landweg. Het waren havelooze schooiers Tijd. regen en wind hadden hun kleeren verfomfaaid en in flarden gescheurd, de kleuren besmeurd en vergrauwd. De man, een flinke blonde kerel, droeg een mars op den rug en steunde op een langen eiken knuppel. „Jan zei hij tegen de donkere, vrij lange vrouw. „Het ongeluk schijnt ons te vervolgen. Met moeite zijn we uit Hessen gevlucht, waar Tilly's ruiters alles neer slaan, en bij Mühlhausen zijn we nauwe lijks de galg ontkomen. „En in Thiiringen speelden die lui van Pappenheim hetzelfde deuntje rooven en moorden zoodat er voor niemand anders iets meer overblijft". „Hier in het Erfsticht is het ook al ge speeld en nog droeviger. Niets, maar ook letterlijk niets te halen voor ons. Aan de groote wegen staat geen boerderij meer en hier aan de landwegen is niets te krijgen. Al smeek ik met mijn armzaligste vrouwen stem, niemendal. De stakkers lijden zelf honger". „Spreek dat woord niet uit, Jan" „Goed, maar het is toch waar. Vroeger had ik geluk in mijn vrouwenrol. Ze gaven iets en soms in de herbergen wat een pret! Als zoo'n halfgare verliefd werd en achter jou rug mij knipoogjes zat te geven. Bah, wat kerels, geen lef om zelf 'n jonge meid te veroveren. Aanpappen met vrouwen van anderen^Dan kwam de wijn op tafel". „Ja en wat dat vrouwtje dan drinken kon. De verliefde gek lag altijd het eerst onder tafel. En somtijds ruzie". „Weet je nog, die eene vent, die steéds maar doorsabbelde, ofschoon jij zei: Ik hou niet van je. En hij weer: „Kan je niet van me leeren houden. Zullen we nader kennis maken. Ik zal lief voor je zijn. Ik heb geld" „Maar waarom sloeg je hem eensklaps op zijn gezicht? Jij stond er toch buiten". „Ik zag rood. Door zoo'n vent heb ik mijn meisje verloren. Ik hield van haar. Zjj, hield van mij. We waren eigenljjk reeds man en vrouw. Toen kwamen de slechte tijden en de vent, die met het spel geld had verdiend, verscheen op het too- neel". „Nu begin Ik het te begrijpen. Ze krij gen hun trekken wel thuis. De vloek van een slechte daad is, dat ze altijd door andere gevolgd wordt en er niets goeds uit kan geboren worden", zei mijn profes sor in de wijsbegeerte. „Misschien had Ik ook schuld". „Wie onzer zonder zonde is. werpe den eersten steen". „En wat gebeurde er verder?" „Ik gaf den strijd op. Tenslotte was zij het niet waard en ik werd een zwerver. ,En jij?" „Ik was student. Lied, liefde en wijn en toch een dwaas. Weggejaagd, maar ik had talent voor schilder en werd hulsschilder. Toen er niets meer te huisschilderen viel door de slechte tijden, begon de wande ling langs 's heeren wegen". ,Even als ik", meende Joop. „Weet je nog die doode marskramer aan den weg, die jou de kiep gaf. Veel waarde was er niet in, maar er viel soms een handeltje te doen en als we geen centen hadden, bood jij den waard met mooie woorden een kunstvoorwerp aan, dat we hier of daar hadden opgepikt". „En nu", zei Joop. „Niets. Zelfs de ma gere kraaien zijn zoo sluw geworden, dat ze zich niet meer laten verschalken". „Weet je", riep Jan. „Ik heb zin die ver velende rokken hier uit te trekken en op den weg te smijten". ,En ik om de kiep in de sloot te slinge ren". „Ik ben bang dat we Holland nooit zul len bereiken, Holland, waar werk moet zijn in overvloed. Waar duizenden naar zee gaan op zoek naar verre landen en avonturen". „Daar zouden we een nieuw leven kun nen beginnen en verstandiger zijn". „Zeker. We hebben beiden schuld ge had. Maar waarom zijn we heden zoo vertrouwelijk? We hebben nooit over het verleden gesproken". „Kom", zei Jan. .Misschien komen we er toch nog. Kijk de zon lacht ons toe. Zie den hoogen, blauwen hemel. Het is een praahtige morgen. Een gelukkig teeken en- het kost niemendal". „Tegen het einde wil ieder graag zijn ziel verlichten". „Kan we niets schelen. Wat bekommert een mensch zich om de natuur, als het lijf steekt van den honger. Als je In geen etmaal iets in de maag -hebt gekregen, die toch al bedorven was door korsten brood, niets dan korsten verschimmeld brood. Ik heb er genoeg van. Ik ga daar in de schaduw onder dien boom liggen". „Neen", zei Jan. „Kom mee" en hij pakte zijn grooten vriend bij den arm. ,Eaat mij. Wat geeft het? Morgen of overmorgen crepeeren we toch aan den kant van den weg. Geen dag te vroeg". „Kijk", riep Jan eensklaps. „Zie je die donkere omtrekken van een ruïne en dat kleine figuurtje tegen den ochtendhemel?" „Ja, daar gaat iemand", stemde Joop toe. „Ver weg, uit een zijpad. Al weer ver dwenen in de bosschen". „Kom mee. Kom mee", riep Jan en ver snelde zijn pas. .(Wordt vervolgde EMIL JANNINGS EN DE „LïNGSTE KERL" die samen spelen in de nieuwe Duitsche film „Der junge und der alte König". DE AANKOMST VAN MINISTER PLANDIN UIT LONDEN op het vliegveld le Bourget Minister Flandin inspecteert de eere-wacht. Rechts generaal Denain. :.rc- -,V'- 4 DE GROOTE BLOEMENTENTOONSTELLING „FLORA 1935" TE HEEMSTEDE. Het zachte weer heeft de eerste crocusjes» al uit den grond doen komen. KROONPRINS MICHAEL VAN ROEMENlë be zocht den jongen koning Peter II van Joego-Slavië. Koning Peter (links) en kroonprins Michael aan het station in Belgrado. HET EERSTE LUSTRUM VAN „UNITAS STUDIOSORUM LUGDUNO BATAVA" ALHIER. *-» Vertegenwoordigers van Unitates uit Amsterdam en Utrecht feliciteeren den Leidschen Senaat. DE INTERNATIONALE BLOEMENTENTOONSTEL LING „FLORA 1935" TE HEEMSTEDE. Overzicht van een deel der tentoonstelling, gezien van het hoofdgebouw af.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5