Brand te Rosmalen - Jubileum Brunhilde - Tewaterlating Rotula
OVERSTE SAXON
75*le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
Mr p
FEUILLETON.
DE NIEUWE BURGEMEESTER VA» RUCPHEN (N.B.) werd op
plechtige wijze geïnstalleerd. De feestruiters luisterend naar de toespraak
yan den nieuwen burgemeester.
DE HAAGSCHE WANDEL SPORT VER-
EE NI GING ,,De Vierdaagsche" heeft een
aanvang gemaakt met de training voor de
vierdaagsche afstandsmarschen. De wande
laars op den boulevard te Scheveningen.
HET ZILVEREN JUBILEUM VAN DE DAMES ATHLETIBK VEREENIGING „BRUN-
HILDE" ALHIER. De receptie in de Vergulde Turk". De heeren Driessen en
Valkenburgh bieden het bestuur het nieuwe vaandel aan.
Historische Avonturenroman
door G. P. BAKKER.
24)
»Ga Jij nu vooruit, zoo Is er licht ge
noeg".
„Ik kan tenminste zien waar lk loop".
..Geef mij de hand. Ik zal achter je
clijven".
een paar honderd meter maakte de
Bang een bocht. Het pad werd smaller. De
nniren lagen gedeeltelijk ln puin. Hier en
aaar hing het metselwerk in de lucht en
waren brokken steen neergevallen. Aan
oen kant van het pad lagen vreesaanja-
|f.noe diepten. Als Saxon keek, zagen vele
glinsterende oogen naar hem op.
Het pad werd nog smaller, bijna onbe
gaanbaar. Hand in hand, achter elkaar,
jaogzaam en heel voorzichtig stapten ze
v°yeel mogelijk van steen op steen over
oe siijkerige kuilen. Dan hield het pad ge-
'rei op. Aan de eene zijde van den muur
slechts een smalle strook over. zoo
n.n U een man er nauwelijks zou kun-
jj™ «aan. Iets verder was ook de andere
mgestort en toen zag Saxon een
groote plas modderig water in de diepte.
st"fi'er moet het zijn", meende Verona. Ze
h.t r Saxon, bekeek zoover als
n„,i! van de lantarens het toeliet
wkeurlg de geheele omgeving,
n o'4. is de plek. Het kan niet anders.
m°et alles begraven liggen".
Zij wees op een vlakken rand modder,
waarin een groote steen lag, een paar
voeten lager dan het pad. Daar, lager, nog
een. En daar
Het was een soort ruwe trap, als voor
reuzen gemaakt. Hier kon een man af
dalen.
Saxon boog zich voorover, de lantaren
ln de uitgestrekte hand. Hij leunde met
het lichaam zoo ver mogelijk naar voren.
Plots voelde hij een krachtlgen stoot. Hij
verloor zijn evenwicht, viel, een plons.
Een heldere lach klonk in zijn ooren.
Het siijkerige water sloot zich boven
zijn hoofd.
HOOFDSTUK XVH.
Een twaalftal keizerlijke musketiers in
volle wapenrusting, borst- en rugpantser,
gele leeren broek met stalen beenbescher
mers, hooge geel-leeren laarzen, de mo
rions op het hoofd, stonden ln de ruime
kamer naar een man te kijken, die aan
handen en voeten gebonden, bewusteloos
op den grond lag.
De wachtmeester, een oude krijgsman
met langen grijzen snor beval: „Onderzoek
hem".
Een paar kurassiers knielden bij den ge
vangene neer, gingen met groote handig
heid, die bewees dat dit werk hun niet
vreemd was, met hun handen over zijn
lichaam, doorzochten de zakken, vonden
niets,
„Een sterke forsche kerel, volkomen uit
geschud".
„Bandieten. Broeders, van Mérode mis
schien?"
„Dood?"
„Neen".
„Gewond?"
„Niet dat ik zien kan".
Een der kurassiers gaf den bewustelooze
een harden trap.
Even bewoog hij, toen lag hij weer stil.
.Schoppen geeft niets", meende de
wachtmeester. ,3en je gek. Misschien zou
je het niet eens durven als hij op zijn bee-
nen stond. Haal water".
Een der mannen verliet het vertrek,
kwam dadelijk terug met een groote emmer
slootwater.
„Gooi hem dat over het hoofd".
De soldaat zwaaide de emmer en wierp
het den gevangene vlak in het gelaat.
Allen keken vol belangstelling.
„Zie je, dat helpt", zei de wachtmeester.
„Hij schudt het hoofd, komt bij".
„Waarachtig".
„Touwen doorsnijden?"
„Neen, nog niet. Beter eerst even wach
ten. Dan Is ln elk geval het verhoor ge
makkelijker".
HIJ kwam tot bewustzijn, maar de
oogen bleven nog gesloten.
„Wie ben je?" vroeg de wachtmeester.
Er kwam geen antwoord. De man was
schijnbaar bezig zijn gedachten te verza
melen.
„Wie ben je en hoe kom Je hier?" her
haalde de wachtmeester.
De ander gaf nog geen antwoord. Hij
dacht zeker: .Eerst denken, dan spreken".
Hij keek tersluiks door de oogharen, her
kende het vertrek, zag de kurassiers, open
de dan de oogen en vroeg met zwakke
stem:
„Waar ben ik?"
„We vonden je hier, goed verzekerd en
volkomen leeggeschud. Geef hem een glas
brandemorls".
Een kurassier haalde een platte flesch
uit zijn binnenzak, goot den gevangene een
slok ln den mond.
„HIJ slikt goed. Als je dat kunt drinken,
ben je op den goeden weg", lachte de Sa
maritaan.
„Vertel nu eens wie je bent?" herhaalde
de wachtmeester en ging op een stoel bij
hem zitten.
De man sloeg de oogen op, staarde ver
baasd in 't rond en antwoordde eindelijk:
„Een Hollandsche schipper, Edele Heer".
„Wachtmeester", herhaalde de schipper.
„Hoe kom je hier?"
„We hadden graan ln voor voor het gar
nizoen".
„Dan zal Je met open armen ontvangen
wezen".
„Maar hoe kom je hier verzeild? Dit is
geen schip".
„Dat kan lk me niet herinneren. Ik weet
niet dat lk ooit ln deze kamer geweest
ben".
Hij keek het vertrek rond, maar zag geen
vrouw.
„Span je domme hersens eens goed in".
„Je kwarn van het schip?"
„Ja, we gingen van boord, de zoon van
den schipper en lk. We roeiden wat op de
Elbe voor tijdverdrijf, visohten een beetje.
Ik ging uit de boot, zei tegen mijn maat:
„Ik wandel terug, laat Jij je maar de Elbe
afdrijven". We wandelden altijd vrij in en
bij de stad. De schildwachten kenden ons
allemaal. Niemand viel ons ooit lastig. Ik
liep op den weg en voelde plotseling, dat ik
van achteren aangegrepen werd".
,En verder?"
„Ik wilde me omdraaien, maar kreeg
eensklaps een slag op mijn hoofd".
„Verder niets?"
„Ik weet niets meer, tot u mij tot be
wustzijn bracht".
,Een vrouw in 't spel?" Hij keek Saxotv
strak aan.
„Zeker niet".
„Gelukkig, dat we je vonden. Je hadt
hier kunnen crepeeren, gebonden als je
bent. Je hebt geluk gehad. We kwamen
van Maagdenburg rijden. Een vrouwtje'
riep ons toe: .Kijk daar eens in die hof
stede". Toen verdween ze ln het struik
gewas".
„t Kan waar zijn", dacht Saxon. „Mijn
verhaal kon ook waar zijn".
„Maakt u me nu los, wachtmeester".
„Ja. Snijdt de touwen maar door".
Saxon stond op, onzeker, zwaaide nog
even op de beenen, greep de tafel, herwon
zijn evenwicht.
Toen zei hij
„Dank u zeer voor uw hulp". Hij voelde
ln zijn zakken, maar hij vond niets.
Een bijna onmerkbaar glimlachje trok
langs zijn mond.
„Ik wilde u iets aanbieden".
De wachtmeester antwoordde zeer be
leefd:
„Ik heb u toch gezegd, dat u volkomen
uitgeplunderd was, toen we u vonden".
„Dan blijft mij niets over dan u te be
danken", sprak de schipper. „Waar kan ik
u bereiken? Een Hollander ls nooit on
dankbaar".
„Ja, maar dat gaat zoo niet, vriend. U
is onze gevangene en we hebben mannetjes
noodig. Kunt u rijden?"
,Ik ben bij den boer opgevoed", klonk het
bescheiden antwoord. „Ik heb vroeger wel
op een paard gezeten".
„Des te beter. Niet dat het een bezwaar
zou zijn. Dat leer je spoedig. Niet, mannen?
We leeren het iemand heel vlug".
(Wordt vervolgd).
TE N'IENWKUIK STORTTE EEN MUUR IN'. Drie arbeiders werden onder het puin
bedolven. Een hunner werd zwaar-, de beide anderen licht gewond.
EEN' FELLE BRAND WOEDDE ZATERDAGMIDDAG TE ROSMALEN.
Vier woningen werden een prooi der vlammen. De brandweer stond
machteloos tegenover de vuurzee.
TEWATERLATING MOTORTANKSCHIP
„ROTULA" van de werf van de Ned.
Scheepsbouw Mij. te Amsterdam. Het schip
is gebouwd voor rekening van de Kon. Shell.