Koning Gustaaf als „mr. G. - Duitsche wintersport OVERSTE SAXON 75,le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. LIMBURG OP DE SCHAATS. Na twee .dagen vorst werd de Treebeeksche ijsbaan geopend. KONING GUSTAAF VAN ZWEDEN kijkt naar .,,Mr. G." De koning, die een enthou siast tennisspeler is en als ,,Mr. G." speelt, voor zijn portret als tennisspeler. DE BOUW VAN DE NIEUWE GROOTE MOERDIJK-VERKEERSBRUG. Dag en naeht werken de pompen om d e bouwputten voor de pijlers droog te houd en. Op den achtergrond de spoorbrug. PRINS STABHEMBEBtG in de loge bij het operabal in de Weensche Staatsopera. DE DUITSCHE WINTERSPORT-KAMPIOENSCHAPPEN 1935. Foto genomen tijdens de ski-wedstrijden in Garmisch. IN DE SCHAATSENINDUSTRIE wordt op het oogenblik op volle kracht gewerkt Kijkje in een schaatsenfabriek te Heerenveen. De geverniste schaatsen hangen te drogen. Historische Avonturenroman door G. P. BAKKER. SO) „Weet u wat, ik vertrek morgen en u gaat mee. We zullen een uurtje noordelijk van Maagdenburg midden in de Elbe blij ven liggen. Voor een landsman heb ik iets over. U behoeft mij niets te betalen dan ■dijn gewoon liggeld. Een Groninger schipper houdt wel van een avontuurtje. Dat is het geuzenbloed", voegde hij er lachend aan toe. Afijn schip heb ik altijd nog gered". ,J2n mocht het onverhoopt verloren gaan, dan is hier een papiertje. Het is in geheimschrift. Ben ik er niet meer, dan *®1 de koning van Zweden het inlossen. Dat is dus afgesproken en, als mijn onder neming slaagt, ben je een rijk man. De Weester zal het schip wel vinden, als hij nieuws heeft". Terwijl zij samen hun gesprek vervolg- cen, kwam Edzke aan boord. Hij riep Saxon op het dek. „Willem", zei hij, „terwijl jij met vader tat te redeneeren, heb ik een wandeling gemaakt. Ik heb een boodschap voor je". ..Van den meester?" „Ik weet het niet. Misschien wel. Ik werd door een vrouw gevolgdZe had het hoofd onder een kap verborgen. Zoodra ik het bemerkte begon ik langzamer te loopen. haalde mij spoedig in". „Moet u mij hebben?" vroeg ik. „Juist, schipper", zei ze zacht. „Ik wilde u vragen een boodschap aan uw vriend over te brengen". „Ze had een lieve stem. Ik dacht aan Treesje, maar die was het niet. Ik nam haar goed op, maar 't schemerde reeds, veel kon ik niet zien, want ze had een langen ruimen mantel om. Wel zag ik dat ze slank van postuur en jong was. Geen oude heks". „Kon je haar oogen zien?" „Niet goed, maar ze schenen donker te zijn". „Hij is een goede vriend van mij", zei ze. „Vraag hem of hij vanavond om elf uur bij mij wil komen. Ik ben dan bij de oude ridderhofstede Sonnenfeld; eigenlijk is het een ruïne. Een half uurtje buiten de wallen op den weg naar Schönebeck, links van den weg. Het is gemakkelijk te vin den. Ik heb belangrijk nieuws voor hem". „Kunt u mij het nieuws niet zeggen?" vroeg ik. „Hij is mijn beste vriend". „Neen" antwoordde zij. „Het is alleen voor hem bestemd. Hij moet alleen komen en oppassen dat niemand hem ziet. Ik zal hem opwachten, 't Is het eenige gebouw, dat er in de buurt staat". „Hebt u het goed begrepen?" vroeg ze. „Ja", zei ik, „daaraan mankeert het niet. Ik zal uw boodschap overbrengen, maar hem raden niet te komen". „Doe dat niet", zei ze met trillende stem. „Doe dat in vredesnaam niet. Hij zal mis schien door mij kunnen vinden wat hij zoekt en heel blij zijn mij te zien". „Toen keerde zij zich eensklaps om en verdween. Eerst was ik van plan haar te volgen, toen bedacht ik dat de boodschap je dan te laat zou kunnen bereiken. Je moest zelf een beslissing nemen". „Dat was verstandig van je". Het hart klopte hem in de keel. Zou Ma rion toch gekomen zijn? Dat was bijna on denkbaar, maar toch: wie zou het anders kunnen zijn? „Zou het een boodschap van den meester kunnen wezen?" vroeg Saxon, gewild on verschillig. „Mogelijk", meende Edzke. „Toch geloof ik het niet. Ze was min of meer van streek. Dat zou een bode niet zijn en hij zou een mannetje gezonden hebben". „Misschien was een vrouw veiliger". „Ik weet het niet, maar ik zou niet gaan. Het is een geheimzinnige geschiedenis. Misschien een valstrik". „Ja, maar ik mag geen enkele kans laten voorbij gaan, misschien is de oplos sing van het raadsel heel eenvoudig. Ik zit hier zonder eenlg bericht. De tijd ver strijkt. Wie niet waagt, die niet wint". „Maar als het een valstrik is?" „Dan ben ik er zelf ook nog. Als de kei zerlijken wantrouwen tegen ons koester den hadden ze ons reeds lang gevangen kunnen nemen. In elk geval 'ga ik nu". „Ik ga mee". „Neen," antwoordde Saxon. „Je mag mij onder geen enkele omstandigheid volgen, dan bederf je misschien alles. Vergeet niet, Edzke, dat ik gewoon ben mijn leven in de waagschaal te stellen". „Weet je wat", besloot Edzke. „We zullen met de jol een eind de Elbe oproeien, dan behoef je de schildwachten niet te passee- ren. Maar als ik je was ging ik niet. Die wijven brengen zelfs den verstandlgsten man den kop op hol". Willem haalde lachend de schouders op. Ze gingen naar het vooronder. Saxon gaf Edzke al zijn bezittingen, behield al leen zijn geldbeurs, stak een pistool en een kleine lantaren bij zich. „Zoo", zei hij. „Nu zal ik mij kunnen verdedigen, als het noodig mocht blijken. Bewaar dat alles voor mij. Mocht ik mor gen niet terug zijn, ga dan naar Rudolf in de Oude Herberg. Weet je waar die is?" „Ja, ik ben er wel eens geweest". „Des te beter. Ga daar dan heen. Zie Ru- dolf onbemerkt te spreken te krijgen. Ver tel hem alles en geef hem wat je van mij hebt. Hij zal weten wat te doen". „Willem", zei Edzeke. „Ik zal je bevelen stipt opvolgen". Ze stapten in de boot en beurt om beurt namen ze de riemen. Na een half uurtje gingen ze aan wal. Edzke wachtte tot Saxon uit het gezicht verdwenen was, toen volgde hij en ging liggen in een goed ver scholen hoekje in het struikgewas, van waar hij den weg en de hofstede kon waarnemen Daarna haalde hij pijp en tabak uit zijn broekzak, sloeg vuur, over tuigde zich dat de rook hem niet kon ver raden en mompelde: „Ik heb mijn woord gegeven dat ik hem niet zou volgen, maar men kan een zee man toch niet kwalijk nemen als hij een oogje in t zeil houdt". HOOFDSTUK XV. Saxon liep voorzichtig het pad af dat naar de ridderhofstede Sonnenfeld voerde. Toen hij bij een oude steenen boogbrug kwam over een breede gracht, die de ge bouwen omringde, zag hij bij een poort tus- schen twee half in puin liggende torens een vrouw staan. Haar hoofd was door een sluier verborgen, terwijl een ruime mantel haar vormen aan het oog onttrok. „Volg mij!" zei een zachte stem, die Saxon niet herkende. Zij ging hem voor over een ruime bin nenplaats naar een oude deur, die in de hengels hing. Door een breede gang, waar van de zoldering gedeeltelijk verdwenen was, zoodat men den sterrenhemel kon zien, kwamen ze in een dwarsgang. Saxon nam alles sdherp waar, zoo goed de halve duisternis het hem veroorloofde, maar geen enkel teeken wees op andere aan wezigen. De vrouw opende een deur en hij bevond zich tot zijn verbazing in een vrij ruim vertrek, dat niet van de verwoesting had geleden. De muren waren wit gekalkt, de donkere eiken zoldering rustte op zware balken. Er was maar één deur, de beide vensters waren door blinden gesloten. De grond was belegd met roode bremer tegels. Het vertrek was eenvoudig gemeubeld, een besneden kast op hooge gedraaide pooten. een groote tafel en eenige houten stoelen. De gesluierde dame noodigde hem door een gracieus gebaar plaats te nemen in een hoogen leunstoel, ontdeed zich daarna van haar zwarten kanten sluier, wierp haar wijden mantel af en ondanks het flikke rende licht der kaarsen herkende hij haar onmiddellijk aan het weelderig goudblond haar en de slanke gestalte vol gratie. Met haar groene oogen keek ze hem onderzoe kend aan en sprak toen: „Ik ben blij dat u gekomen is. U ziet er nu heel anders uit dan als de oude grijze speelman, die zoo aardig zong in het bosch". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5