Aardbeving in Turkije - De rallye van Monte Carlo OVERSTE SAXON 75ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. De aardbeving in Turkije. Het eiland Marmara was het centrum van de aardbeving, die zeer veel schade aanrichtte. De verwoesting in een van de dorpen op het eiland. MEDAILLE ter gelegenheid van het zil-i veren regeerrngsjoibileum van den Engelschen koning geslagen. DE RALLYE VAN MONTE CARLO. Do kleine wagen van von Richthofer op de Avus- baan te Berlijn, op den doorrit. -■ - Wr. DE DUITSOHE KUN8T80HAATSKAMPIOENEK MAXI HERBER EN ERNST DE TJTBEOHT8CHE JACHTVEBEEMGING hield in NA DE INGEBRUIKNEMING VAN 1)E NIEUWE IJSEESPOOR- BAIER wpnnen in Gaimisch-Parte nkirohen bij de üiuitsche wintersport kampioenschappen den eersten prijs. de omgeving van Bilthoven een jachtrit. Bij het station BRUG bij Zwolle is men begonnen met het afbreken van da Bilthoven moesten de deelnemers een broeden plas passeeren. "ru6- Het opruimen van de rails. Historische Avonturenroman door G. P. BAKKER. 14) De jonge visscher sprak: „Met eenige Wannen ben ik naar het leger van gene raal Banner getrokken. Zijne Excellentie Was blij nieuws van u te hooren en had de grootste pret, toen hij vernajm dat u hier werkte als schippersknecht. Zijn hartelijke groeten. Uwe dame maakt het uitstekend. De sneeuwploeg heeft zijn werk goed ge daan. Generaal Ake Tod lokte overste Peruso ln het veld en versloeg hem volko men. De koning is nu meester van Pom- weren en Mecklenburg en heeft deze landen schoon geveegd van keizerlijke troepen". „Dan zal hij spoedig optrekken", meende Saxon. „En moet ik haast achter mijn Werk zetten". „Meester, wilt u zoo goed zijn dadelijk een bode naar Brandenburg te zenden met nauwkeurige berichten waar Pappenheim ri<W bevindt? Dat is op dit oogenblik van net grootste belang. En Tilly? Weet u waar hij zich bevindt? de juiste plaats?" „Tilly is een groot strateeg, waagt niets. Rij ls niet verder naar 't zuiden getrok ken, zooals Pappenheim voorsloeg. Zijn oversten Cratz en Colleredo met een paar duizend man namen de Hessische grens vestingen Schmalkalden en Vach. Ze staan nu bij Rothenburg. Ze rooven en plunde ren, heffen zware contributies en maken Hessen rijp voor den opstand. De jonge Hessische recruten zijn geen partij voor Tilly's veteranen. Alles, wat zich in de buurt van Tilly te Mühlhausen waagt, wordt overrompeld en neergeslagen. Tilly trok naar Hessen omdat hier voor zijn troepen geen proviand is en trekt niet ver der om, als de koning oprukt, hem zoo spoedig mogelijk slag te kunnen leveren". „Dank u voor uw nauwkeurige gege vens", sprak de overste. „Zijne Majesteit zal het zeker zeer op prijs stellen dit alles te vernemen". „Ik zal dadelijk een bode naar Branden burg zenden", antwoordde de meester. „En als hij den koning spreekt, laat hij Zijne Majesteit dan namens mij verzoeken de prinses mede te deelen, dat tot heden alles voorspoedig is gegaan". „Hoe kan ik uw werk beloonen?" vroeg Saxon den jongen visscher, „Door ons uw volkomen vertrouwen te schenken", klonk het antwoord. „De mees ter heeft mij aan t hoofd gesteld van den inlichtingendienst, die geheel tot uw dienst is. Ik heb vijftig beproefde mannen aan het werk". „De meester noemde u hopman, niet waar?" opperde Saxon. „Zeker, overste. Een van de tien. Mijn naam is von Finkeborg. Van afkomst ben ik Oostfries". „Maar als u een der tien is", vervolgde Saxon, „over hoeveel mannen kunt u dan wel beschikken?" „In het geheele Erfsticht eenige honder den. We zijn op min of meer militaire leest geschoeid en Ingedeeld volgens onze werk zaamheden. Bij den Zwarten Arend heeft u een gedeelte van onze sohermploeg aan het werk gezien". „Mijnheer von Finkeborg", zei Saxon. „Als de meester u niet meer noodig heeft, dan zal het mij een genoegen zijn u een plaats aan te bieden als hopman bij mijn ruiters". „Overste", antwoordde de jonge man blozend. „Ik zal dat later gaarne aan nemen". De meester knikte goedkeurend. „Die tijd komt, von Finkeborg. Als de groote slag geslagen wordt, doen we allen mee. Een klein gewicht kan de schaal doen over slaan". ,En nu", zei Saxon, „heb ik uw hulp en raad noodig". „Zooveel u wensqlht", antwoordde de meester. „Voor ik Maagdenburg verliet, heb ik de schatten van prinses Von Ebertot zu Quetsohen in een onderaardsche gang van het huls met den toren begraven. Deze gang loopt naar de Elbe. De eerste kelder onder den toren ligt nu open en is geheel leeggehaald. Daarachter ligt een tweede en afgesloten door een ijzeren deur, een derde kelder. Van daar naar de gang is een verborgen deur, die bijna onvindbaar ls. Ik zal u nu precies zeggen, waar ik den schat heb begraven Een voet breed en vijf voeten hoog, Een rechte lijn en toch een boog, Een groote steen, een mansgewicht, Maakt somtijds zware lasten licht. Leg tweemaal vijftien passen af, Let op het vierde. Graaf een graf". „Een charade?" vroeg Von Finkeborg. „Neen, de oplossing is heel eenvoudig. In den hoek van den derden kelder staat een groot vat, dat ongeveer vijf voet hoog ls, een voet van de eene zijde van den muur verwijderd. De muur is van onderen een halve steen breeder; gaat men nu op een der steenen van de richel staan, dan draait het vat van den muur af zoodat een man er door kan. Als men dan op een ver borgen veer drukt, opent zich een gedeelte van den muur. Daar achter is een trap, die vijftien treden hoog ls. Daalt men deze af dan vindt men op de vierde trede een halve voet bóven de trap een ijzeren staaf in den muur gemetseld. Een val. Iemand, die het niet weet, valt naar beneden in een diepen afgrond, aan den voet vah de trap over een plank kun je in de gang komen. Vijftien passen verder ls de berg plaats. Begrepen?" „Geen wonder overste", meende de meester, „dat ze de schatten niet hebben kunnen vinden". „Maar hoe wist u, dat die onderaardsche gang bestond?" vroeg von Finkeborg. „Wij vonden hem door een groot toeval". „Ik ben er meermalen geweest", opperde de meester. „Er is ook een toegang in den Dom. Het romaansohe gewelf daar was onze eerste vergaderplaats. Mijn vriend, de wonderdokter, kende het geheele net der onderaardsche wegen". ,Een der redenen dat ik hier ben", leg de Saxon uit, „is het lichten dier kost baarheden. Ik heb den meester verteld, dat de prinses de opbrengst der schatten wenscht af te staan aan de krijgskas van den koning van Zweden. Nu vraag ik u beiden: Hoe krijgen we den schat weer in ons bezit?" „Er bestaat maar één mogelijkheid", ver klaarde de meester. „De schildwachten op het kerkhof te verschalken". „Wanneer meent u, dat wij de beste kana tot slagen hebben?" „Vannacht nog", sloeg de hopman voor. „Dadelijk na de opstólling van het pdan. Het is vrij donker. Binnen een half uur heb ik twintig flinke, goede gewapende mannen ter beschikking". „Ik geloof, dat Jé gelijk hebt", stemde de meester toe. „Vertrek zoo spoedig mogelijk". „Een paar mannen meer kan geen kwaad", meende Saxon. „Elk kan dan een gedeelte dragen. Edzke kan ongemerkt de zakken aan den wal brengen". De meester dacht een oogenblik na. „Daar staat een Inktpot met een veder. Ik zal alles nauwkeurig opschrijven", zei hij. „Ik ben zoo gereed". „Lees dit nauwkeurig", sprak hij en gaf de instructies aan von Finkeborg. „Geef de orders door. Laat ze precies zoo uitvoe ren als ik voorgeschreven heb, het papier vernietigen na je controle. In ruim een uur kunnen de voorbereidingen getroffen zijn. Kom ons dan waarschuwen". „Vergeet niet den bode naar Branden burg. Hij moet te paard vertrekken. De berichten in het hoofd. Geen letter op schrift". „Meester", zei Saxon. „Ik heb grooten eerbied voor uw organisatie. Het „mees ter" bevalt mij echter niet langer. Ik ben wel de jongste, maar ik verzoek je mij Saxon te noemen. Wij zijn vrienden op leven en dood". „Uitstekend, noem me dan Georg". .(Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5