Koude te Berlijn - Nederlandsche voorzitters stembureaux Saargebied
OVERSTE SAXON
75ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
t ty,
iTÏWhvï
Hevige koude in Berlijn.
FEUILLETON.
De houten wegbedekking van de Röntgen-brug in Berlijn is door de hevige koude gebarsten. De brug $8 niet berijdbaar.
GISTEREN ZIJN DE RUIM 300 NEDERLANDSCHE VOORZITTERS VOOR DE STEMBU
REAUX IN HET SAARGEBIED per extra-trein naar Saarbrücken vertrokken.
De Bossche afgevaardigden.
HET PROCE8-HAUPTMANN TE FLEM1NGTON.
Boven de vrouw van Hauptmann (links) op den
eersten dag van het proces. Onder: Hauptmann
(rechts) en zijn verdediger.
NIEUW MODEL FIETS door een Limburgsch ingenieur
geconstrueerd. De voortbeweging geschiedt door middel van de
roeibeweging.
Historische Avonturenroman
door G. P. BAKKER.
4)
„Dat komt van 't spelen op de luit", ant
woordde de muzikant.
„Ik zal je goed bedienen", sprak de
knecht met een beetje meer ontzag.
„En Ik zal je goed betalen", klonk het
bescheid.
De bediende verdween.
De zwerver begon tersluiks de gasten op
te nemen. Dicht bij hem zat een bedel
monnik. een dikke forsche knaap. De kap
liet weinig anders zien dan een paar
scherpe grijze oogen, een grooten neus en
een krachtigen mond.
Lachend keek de monnik naar den
zwerver.
..Niet slecht", zei hij met een zware
stem. ..Niet slecht. Vreemdeling", vervolgde
hij. „Mag ik bij je komen zitten?"
„Niet noodig", lachte de ander. ,.Ik weet
er zelf best raad mee".
„Zoo meen ik het niet. Ik heb gegeten,
heb geen honger meer". Hij nam zijn tin
nen beker, zette hem op de tafel en schoof
zijn zware houten kruk bij
„Niet slecht, zei ik", fluisterde hij maar
zijn stem was zoo zwaar dat men het in de
geheele zaal kon hooren.
„Langen tocht achter den rug? Zeker
een uur of tien geloopen, zou ik zoo zeg
gen. flink voor een ouden man".
„Gewoonte" zei de ander en zweeg verder
HOOFDSTUK 3H.
De knecht bracht den maaltijd een nap
met gortenpap op de tafel, schoof een
kandelaar met brandende kaars naar den
speelman, die zonder zich meer met den
monnik te bemoeien met smaak begon te
eten. Daarna sneed hij met zijn zakmes
het spek en de worst op het plankje, spoel
de het grauwe brood door met een flin-
ken teug bier.
De hond kreeg ook zijn portie en ver
orberde deze met groote graagte. De mon
nik keek naar het forsche dier en merkte
op: „Een flinke knaap. Hoe heet hij?"
„Wolf", antwoordde de zwerver. „Hij Is
mijn beste kameraad".
„Hm", sprak de ander. „Maar hij is hier
niet uw eenige vriend".
De speelman keek den monnik scherp
in het gelaat. Hij kende hem niet en wist
zeker dat hij den man voor de eerste maal
ontmoette.
,Heb ik u eerder gezien?" vroeg hij.
..Niet dat ik weet", klonk het antwoord.
„Is u hier bekend? Kan men'hier be
hoorlijk overnachten?"
„Misschien wel, maar als u geld wilt
sparen, kunnen we ook buiten slapen, 't Is
een warme nacht. Onder de boomen in het
mos liggen we zachter en frisscher dan in
een duffe herberg met allerlei bedorven
luchtjes".
„Wij?"
„Ja. waarom niet? 't Is veiliger buiten
dan binnen .Vooral indien je iets bezit. En
met dien hond zal niemand ons ver
rassen".
Beiden zwegen. De speelman schoof de
resten van zijn maal weg, keek rond. Zijn
oog viel op een groep keizerlijke soldeniers,
uitgedost met gepluimde hoeden en groote
zwaarden aan de zijde. Ze zaten in een
hoek van de zaal te dobbelen met groote
kruiken wijn voor zich. Het spel liep hoog.
Er stonden stapels goud op de tafel.
De monnik volgde den blik van den
speelman, monsterde de soldeniers met
heldere grijze oogen.
„Dat zou mij ook smaken", sprak hij.
,,'t Is Gode geklaagd. Een dienaar des he
mels moet zich behelpen met slap dun
gerstenat, terwijl de satanskinder zich aan
dien godendrank te buiten gaan".
Zijn zware stem klank door de geheele
zaal.
„Dun slap gerstenat", riep de schele
waard beleed igd.
„Satanskinder!" herhaalde een der sol
daten nijdig.
De zwerver nam de situatie eens op. Of
schoon hij volstrekt geen angst gevoelde,
was hij er toch niet op gesteld de alge-
meene aandacht te trekken. Hij trachtte
het opkomende onweer te doen bedaren.
„De monnik heeft het niet zoo kwaad
gemeend", zei hij lachend. „Een grapje
om zonder betaling aan een beker wijn te
komen, daar is hij nu eenmaal bedelmon
nik voor".
„Waarachtig wel", stoof deze op. „Sa
tanskinder heb ik gezegd en ik meen het.
Ga maar mee naar buiten, maar ik zou je
raden eerst te biechten. Wien heb je van
daag weer vermoord? Om wiens goud spee!
je? Van wiens geld zwelg je? Zeker van die
jonge vrouw die een paar uur geleden ver
moord in het woud is gevonden. De koet
sier van uit een hinderlaag doodgeschoten.
De paarden gestolen. De reiswagen met de
mishandelde dame in het struikgewas ver
borgen. Ga mee naar buiten, moordenaars
als je durft", schreeuwde hij en de hooge
breede gestalte in monnikspij baande zich
een weg naar den uitgang.
De gasten in de herberg hadden vol
schrik naar de beschuldigingen geluisterd.
Er klonk een ontevreden gemompel, booze
blikken werden naar de soldeniers gewor
pen. De schele, rechtop achter de tapkast,
de rechter hand in een lade, keek scherp
door de zaal.
De soldenier was opgevlogen, bleek van
woede. Zijn makkers volgden zijn voor
beeld. Ze drongen naar de deur. De zaal
was zoo vol dat er geen ruimte was voor
een gevecht. „We zullen je koud maken",
schreeuwde éen der soldaten tegen den
monnik. „Vervloekte leugenaar" riep een
ander. Maar de speelman kreeg door de
witte verschrikte gezichten van een paar
hunner den indruk dat ze niet heelemaal
vreemd waren aan de misdaad. Hij had het
geheele geval met groote belangstelling
gevolgd en toen ook aan de andere tafels
een aantal mannen naar bulten gingen,
volgde hij.
De duisternis was inmiddels gevallen,
maar de maan verlichtte het woud met een
schemerig spookachtig licht. Op een groote
open plek bij de herberg stonden de mon
nik en de soldenier tegenover elkaar. Er
vormde zich een breeden kring om de beide
tegnstanders. De soldaten stonden dicht
achter hun makker. Achter den monnik
keken een paar mannen onverschillig toe,
terwijl een groot aantal andere gasten,
mannen en vrouwen, nieuwsgierig af
wachtten, wat er zou gaan gebeuren. Het
tooneel verliep snel.
De monnik stroopte kalm zijn mouw op,
zei: „Vooruit nu kerel", hief zijn arm op en
liet zijn vuist met een harden slag neer
komen. De ander stond gereed met opge
heven arm te pareeren, maar de vuist en
de arm van den monnik schenen hard als
een smidsmoker. Hij sloeg dwars door de
verdediging heen, trof den soldenier op het
voorhoofd, die neerviel als een geslachte os.
„Nu jij?" vroeg de monnik bedaard aan
een soldenier, die den degen in de vuist
vooruit trad.
Maar deze had genoeg gezien.
„Mij neem je niet zoo", schurk",
schreeuwde hij en ook zijn kameraden
trokken hun degens en begonnen op te
dringen.
De zwerver zag hoe de monnik bliksem
snel de degen van den tweeden aanvaller
met den elleboog opsloeg. Een truc die
slechts staalharde mannen konden leeren
en ook hem met zijn ijzeren linkervuist
neervelde. Van de vadsigheid van den
bedelmonnik was niets meer overgebleven.
De belangstelling van den speelman was
tot het uiterste gespannen, ffij zag dat de
andere soldeniers nu te gelijk zouden aan
vallen. Zij vormden een gewapende haag
tegenover hun vijand. Ze stonden schouder
aan schouder. De uitslag zou niet twijfel
achtig zijn-
Dat gaat niet dacht de speelman.
Plotseling klonk zijn luide, scherp beve
lend estem:
„Terug daar, of ik schiet je voor den kop.
Geen moord waar ik bij ben. Een eerlijk
gevecht, prachtig".
(Wordt vervolgd).
PRINSES JULIANA woonde in Diligentia in den Haag een
sonatenavond van Nelly Wagenaar en H. v. d. Vegt bij. H.K.H.
en gevolg op het balcon, in Diligentia.