^LEIDSCH DAGBLAD
5ste Jaargang
Donderdag 20 December 1934
No. 51
DE KERSTKLOKKEN
DE KERSTKLOKKEN ZINGEN
Door
C. E. DE T.TT.T.K HOGERWAARD.
•let plat-gedrukte neusjes stonden de
e kinderen naar de Kerst-uitstalling in
banketbakkerswinkel te kijken. Met
ine, groezelige vingertjes wezen zij naar
heerlijkheden, die daar allemaal achter
groote raam lagen uitgestald.
Jerrit,' de jongen, die 't weten kon, riep
eens uit.
,En dat, kijk! daar in het midden, zijn
rstklokken!"
Net zulke als jij verleden jaar één uit
Ziekenhuis hebt meegebracht", zei
entje en Jantje, wien niets van deze
inderlijke dingen ontging, voegde er nog
n toe:
En ook met een rood lintje!"
.Dat is om ze aan den boom te hangen,
n Kerstboom", legde Gerrit uit.
,.'k Wou, dat ik weer tn het Ziekenhuis
klonk het plotseling met een zucht.
,En wou je dan ook weer ziek zijn!"
>eg Mientje angstig.
.Voor één dagje, ja!" gaf Gerrit lachen-
toe. „Och, eigenlijk voor veel langer.
Was er zoo fijn in 't Ziekenhuis! Een
om, als ze op onze zaal hadden! Een
ite Kerstboom, met sneeuw op de tak-
n en allemaal lekkere dingen er aan.
onder den boom lagen de cadeautjes,
b Ik effen een lekkere, warme das ge-
?gen!"
Uefkoozend streken zijn vingers langs
groene das, waarop hij nog steeds zoo'
otsch was en om welke het kleinere zus-
en broertje en zooveel andere kleu-
s uit de buurt en op school! hem
nijdden.
Jantje en Mientje kenden al die verha
al lang. Zij bleven echter hun beko-
houden voor de arme kinderen, 't Was
t een sprookje dat Gerrit vertelde, maar
echt sprookje, dat heusch gebeurd
Hoe goed herinnerden zij zich nog de
>oie chocolade Kerstklok, die Gerrit bij
n thuiskomst had meegebracht en waar
als Gerrit een oogenbllk niet keek,
dat hij er het zilverpapier afgedaan
d haastig en heel even maar met
in tongetje langs likten. .Fijn was die
weest!
Die Gerrit had toch maar geboft om
het Ziekenhuis te moeten gaan juist
!en Kerstmis! Jantje en Mientje hadden
ilmelijk wel eens gehoopt, dat ook hun
t lot eenmaal beschoren zou zijn, al had
ientje gerild bij de gedachte er ziek voor
moeten zijn of pijn te hebben. Maar.
I je er zoo'n mooie zilveren Kerstklok
or krijgen kon, zoo eentje die van bin-
'n van echte chocola was! Nou, dan zou
k zij wel ziek willen worden. Als ze
sar net zoo'n aardigen dokter kreeg als
ïrrlt, zoo'n Tooverdokter, zooals haar
idste broertje hem altijd noemde.
„Zou de Tooverdokter nog in 't Zieken-
Is zijn?" vroeg ze even later aan Gerrit.
,Dat weet ik niet, misschien wel", ant-
crdde Gerrit, in wiens gedachten de
tinnering aan dat heerlijke Kerstfeest
levendig gebleven was. En 't was niet
!t meest om alles, wat hij gekregen had,
Hoor! bimbam! bimbam! klinkt het
Stil door den donk'ren nacht.
Hoor! bimbam! bimbam! zingt het
Zoo zuiver en zoo zacht!
Zijn dat de Kerstmisklokken.
Die daar zoo lieflijk slaan
En die met blijde stemmen
Den sterrennacht ingaan?
Ze jubelen: ,,'t Is Kerstmis!
Het feest van liefd' en vreugd.
Waarin een ieder onzer
Zich steeds opnieuw verheugt!"
(Nadruk verboden).
Ze jubelen hun klanken
Heel ver de wereld door.
Ze zingen steeds van vrede
Aan ieder luist'rend oor.
Hoor! bimbam! bimbam! hoor je
Die zachte klok wel slaan?
Hoor! bimbam! bimbam! kun je
Hun boodschap wel verstaan?
Wel. zing dan met die klokken
Je eigen Kerstlied mee.
Zing voor het heil van allen
Een lieve, lange beê!
RO FRANKFORT—WERKENDAM.
dat hij er met stralende oogen aan terug
dacht. Neen, 't allermooiste had hij de
verhalen gevonden, die de Hoofdzuster
daarbij verteld had, de verhalen van het
kleine Kindje in de Kribbe. Dat eenmaal
veel licht en liefde om Zich heen versprei
den zou en Wiens geboorte we met Kerst
mis vieren.
„Heette de Tooverdokter echt Toover
dokter?" vroeg Jantje nu.
..Welnee jó", antwoordde Gerrit lachend
„We noemden hem maar zoo, omdat hij
dikwijls wat uit zijn zak tooverde, als hij
op de zaal kwam. Hij zal wel heel rijk ge
weest zijn, want zijn zakken waren nooit
leeg. Soms tooverde hij er op eens een
mooi sprookjesboek uit, waaruit Zuster
ons eiken avond weer een nieuw sprookje
voorlas. Soms ook was 't een mooie plaat.
Je zag er niets van, als hij binnenkwam
en op eens: hocas, pocus daar was de
plaat!"
,,'k Wou, dat we 'm eens tegenkwamen!"
zei Mientje. „Zou je 'm nog herkennen,
Gerrit?"
„Nou hoor! Of ik den Tooverdokter her
kennen zou!" luidde het besliste ant
woord van haar broertje.
„Hoe zag hij er dan uit?'- vroeg Jantje.
„Ja, dat kan ik niet zeggen. Gewoon
of eigenlijk niet gewoon maar ik kan dat
niet vertellen. Als 'k hem zag, zou ik da
delijk zeggen: „dag dokter!" maar om nou
te zeggen: zoo zag-ie er uit, nee, dat kan
ik niet."
„Als je maar wist, waar hij woonde",
zei Mientje.
„Wat dan nog?" vroeg de oudste van
het drietal.
„Nou, dan ne dan konden
we er eens langs loopenantwoord
de Mientje aarzelend.
„Misschien 's effe heel effe maar
anbellen", hielp Jantje haar.
„En wat vragen?!" riep Gerrit veront
waardigd uit. „Nee, dat nooit! Wij zijn
geen bedelkinderen!"
Beschaamd keken Jantje en Mientje el
kaar aan bij het hooren van dat woord
Nee, natuurlijk waren ze geen bedelkin
deren!
„Maar als we nou eens toevallig.