Prinses Juliana in Londen - Huldiging Uiver-bemanning te Aalsmeer 75,le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. Het geheimzinnige Landhuis EEN ZWARE BRAND woedde in de fabrieken der Gene* ral Motor en Tyre Company te Hammersmith (Engeland). Brandweerlieden in actie. Prinses Juliana in Engeland. Prinses Juliana en Prinses Cainenna van Griekenland, die beiden bruidsmeisje, zullen zijn bij het prinselijk huwelijk te Londen, verlaten Westminster Abbey na de generale repetitie van do plechtigheid. De huldiging van de Uiver-bemanning te Aalsmeer. Tijdens de rede van den burgemeester De leden der bemanning en hun dames. Geheel links generaal Snijders en de heer Plesman. Overstrooming te Athene. Tijdens een zwaar onweer en hevigen storm werd in Athene groote verwoesting aangericht. Een door den storm vernie-lde brug. uit het Engelsch van Hugh Walpole en J. B. Priestley, door H. A. C. S. 23) Ik stond daar, In het licht der maan, wet het gevoel van een ezel te zijn (een kruising van een detective, een roover en een politie-agent, die jacht maakt op een keukenmeid), toen ik de meest zonder- lege gedaante langs den door de maan verlichten weg zag aan komen. Iets (want net leek niet op een mensch) dat slinger de, waggelde, een of twee stappen liep, dan bijna voorover viel, dan zich achter over trok, terwijl het schaduwen wierp als van een reusachtigen aap. Ik ging het tegemoet, 't Zakte bijna in mijn armen in elkaar, 't Was de jonge Rossett, afschu welijk stomdronken. Hoe dronken hij ook Jas herkende hij mij. „Hallo, jij schilders- naas", fluisterde hijtoen slingerde hij van ■nij weg (omdat hij, zelfs in zijn dronken- Jhap mij verachtte) en viel als een koopje op den grond. Ik pakte hem op, duwde het hek open, sleepte hem het pad op, bonsde op de deur. Het geluld klonk door het heele huis heen. Het was een dood kuis, alleen de drie grillige bergen hiel den onbewogen de wacht, terwijl ze bij het keht der maan er uitzagen als oude be- keeldhouwde dieren. Ik wachtte, maar toen klemand kwam, draaide ik de zware deur knop om. De deur ging open. Ik duwde kern de wit getegelde gang in en keek rond. Ik zweer je, Bob, dat ik nooit op een meer doode plek geweest ben. De deur naar de zitkamer stond open, de gordijnen waren niet neergelaten, de kamer volge propt met al dien rommel, die als het ware zijn ooren opstak om te luisteren, was doortrokken van maanlicht. Geen geluid. „Hallo!" riep ik, „is hier niemand?" Het dronken zwijn op den grond begon ook te roepen geluiden als bij de jacht, 't Was een fijn babbeltje, van ons beiden. De oude Rossett kwam de trap af. Ik kon zien, dat hij flink woedend was en hij liep vlug de hall door en gaf zijn pracht van een zoon twee krachtige opstoppers. Hij scheen op te zwellen van woede, toen hij, zich over hem heen boog. Hij was reus achtig, zooals hij daar in het maanlicht stond, terwijl al de snuisterijen naar hem luisterden. Ik dacht, dat hij zijn zoon in zijn gezloht ging slaan. Maar hij deed het niet. Zonder mij een woord waardig te keuren, pakte hij zijn kroost, als een bun del vuile wasch op, en sleepte hem de trap op. Ik wachtte, terwijl het huis stil was als het graf. Maar eenmaal hier, wilde ik Jean zien. Ik wandelde de zitkamer bin nen en had het vreemde gevoel, dat, ter wijl ik mij voorwaarts bewoog, de heuvels mij in het maanlicht tegemoet kwamen. Toen verder, de kleine celkamer binnen en daar was Jean, geheel alleen, overeind, haar hoofd opgeheven, luisterend. Zij scheen niet verbaasd, dat. ik er was. Zij vroeg mij alleen haastig, wat er aan de hand was. Ik legde het uit nogal stum perig, ben ik bang. Zij bastte uit: „O, waarom!dan stond ze weer te luisteren. Ik begon tegen haar te pleiten, dat zij zich door mij woest laten helpen. Ik ver telde haar. dat hier leiding in was, dat ik hier niet binnengedrongen was, maar ge noodzaakt was hier te komen. Dat zij we ten moest, dat zij mij kon vertrouwen. Zij draaide zich naar mij om en ik zag, dat zij op het punt was in tranen uit te bar sten. Zij kon zich maar net in bedwang houden. En dat was te veel voor mij. Ik had geen keus, greep haar vast, hield haar tegen mij aan en kuste haar, heur haar, haar oogen, haar mondEen oogen- blik, een wonderbaar door den hemel geze gend oogenblik, bleef ze staan, daarna duwde zij mij van zich af en keek naar mij ja het spijt mij het te zeggen net precies dienzelfden blik van haat, dien haar aardige jonge broer mij gaf. Zij zei iets, noemde mij een ploert of een lafaard of een gemeene kerel ik weet het niet, en het. kan mij niet schelen toen ze opeens ophield. Tot mijn verba zing hield ze haar vinger tegen haar lip pen en betrok mij plotseling ln een com plot. Zij stak zelfs haar hand naar mij uit. Wij stonden daar, wij beiden, als bevroren in het maanlicht. Geen geluid. Ik werd onmiddellijk aan mijn droom herinnerd. Er was iemand aan de andere zijde van de deur. Dit was niet de kamer van mijn droom, maar er was het zelfde gevoel van vrees en bijna ontzetting. Ik kan mij nu alleen herinneren, dat ik triomfantelijk gelukkig was, omdat zij, ofschoon ik haar gekust had, toch een beroep op mijn hulp kon doen. Met één stap was ik bij de deur en gooide haar open. De oude Rossett stond aan de andere zijde der deur. Ik kon juist een blik opvangen van werkelijk dui- velsche kwaadwilligheid. Wat had hij ge zien? Wat had hij gehoord? Ik weet het niet. Ik ben er alleen zeker van, dat hij volgens de tradities van het beste melo drama opeens beleefd en beminnelijk was. Bood mij wat te drinken aan, dankte mij voor de hulp aan zijn zoon, begeleidde mij tot de deur, met zijn zware hand op mijn schouder, glimlachte vriendelijk, toen hij het hek achter mij sloot. Ik wandelde weg, boven mij de maan. Ik had Jean gekust. De maan was het met mij eens, dat het een gelukkige avond geweest was. Je toegenegen MARK. The Heretics, Regency Street, W. I. Beste Mark, Ik heb eindelijk bericht over Marjorie. Zij bracht de eerste twee nachten in stad door, bij een tante maar je zult alles hooren. Ik ben naar Ctanford geweest en weer terug, waardoor ik dit bericht heb. Het begon, gistermorgen, met een tele- foonboodschap van Doris, die een soort van hartstocht tentoongespreid heeft, in opbellen, en nu iederen nacht kans loopt door het woedende personeel van de club te worden verwond. Hier volgt een vluch tige en bedeesde schets van onze conver satie Doris: „Goeden morgen, Robert. Heb je iets gehoord? Niet? Luister dan luis ter je?" Ik (die het haat om in de club aan de telefoon te staan)„Ja". Doris: ,,'t Was vreeselijk dom van mij er niet eerder aan te denken. Ik had je moe ten zeggen daar ineens naar toe te gaan, in de allereerste plaats, 't Was stom van mij en 't spijt me, Robert. Ben je daar?" Ik; ,Ja, ja" Doris: ,','t Moet geweest zijn omdat wij juist over haar een kleine kibbelpartij ge had hebben, wat ik vergeten was. Je kent het idee? Ik zou wenschen om haar te ver geten en daarom wilde ik haar vergeten. Dacht nooit aan haar je weet Ik: „Ja, ja ja". Doris. „Maar je weet natuurlijk niet, over wie ik praat. Nu, het is tante Cris- tina „Teerde" nomen we haar altijd zijn 's vaders oudste zuster erg oud, dat weet je je moet Marjorie over haar heb ben hooren praten Ik: „Ja, ja, ja, ja". Doris: „Wees niet zoo ongeduldig, Ro bert. 't Klinkt net of Je erg knorrig bent. Heusch, het verbaast mij niet van Mar jorie maar, natuurlijk, je weet, dat ik dat niet ernstig meen Ik: „Ja, ja, ja, ja, ja". Maar i6 het noodig dat ik verder ga? Bij slot van rekening probeer ik geen revue- schets te schrijven. De kwestie was, dat Marjorie en deze tante Christina of „Tee- nie" altijd zeer aan elkaar gehecht geweest zijn, en dat Marjorie wel kon geweest zijn of nog kon zijn in het huis van de oude dame in Highgate. „Teenie" of mrs. Mei drum, zooals ze voor de wereld heet had geen telefoon, en ik moest er dadelijk een bezoek gaan brengen. Ik vertelde Doris, dat ik Marjorie's tante maar eens ontmoet had, en dat was bij ons huwelijk en dat ik mij niets van haar kon herinneren, en ik opperde, dat zij haar zou opzoeken. Maar neen. zij kon niet; ze hadden een stom kibbelpraatje gehad. Ik moest zelf gaan. Dus gaf ze mij het adres en gister middag ging ik. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5