^leidsch dagblad
Jaargang
Donderdag 22 November 1934
No. 47
INVERSTANDIGEKOOP
1UC1
(Slot)
nerkt kwam hij weer beneden,
voor het raam van de huis-
I stond, zag hij in de verte Karei
|rp heen en weer loopen.
zou hij nu weer hebben?" dacht
„We hebben er toch niets van
oken dat hij mij zou komen halen,
naar gauw naar hem toegaan."
|Ga maar naar school, moeder",
J?" vroeg moeder verwonderd, ,,'t
tijd."
moeder, wat geeft dat nou? Ka-
j Dorp wacht op me."
Iga dan maar", zei moeder, „maar
|even op Otto. Je hebt hem van-
ook alleen naar huls laten gaan."
vond het niet prettig, maar hij
i wel dat er niets aan te doen was.
elljks waren de twee broers dan
straat, of hij zei:
vier uur moet je maar alleen naar
an, Otto. Ik ga nog even met Karei
gaan Jullie dan doen?" vroeg Otto
gierig.
kan ik je nu nog niet zeggen,
ik thuiskom, zul je eens wat
.zien."
peheimzinnigheid van Willem maak
i nog nieuwsgieriger.
vroeg hij niet verder, want hij
aar al te goed, dat Willem hem nu
Sets meer zou vertellen,
fadels had Karei van Dorp zich bij
B jongens gevoegd.
Ier dat Otto het zag, legde Willem
nger op de mond. Karei begreep
,i zei niets. Maar toen Otto zich bij
[ïendjes had gevoegd, vroeg hij:
{b je het geld meegebracht?"
moor. 't zit in mijn zak. Als ik de
Jieb, krijg je het geld. Hoe heet je
ligenlijk?
fs", antwoordde Karei. „Vind je het
prdige naam?"
at wel, maar....", vroeg Willem
g, „ls je hond gehoorzaam?"
is nog jong. Je moet hem nog
;n."
is juist leuk," zei Willem geest-
„dan raakt hij goed aan me ge-
üddag duurde heel lang voor Karei
lem, maar gelukkig, eindelijk was
uur. Zonder naar Otto om te zien,
Willem zich met zijn makker naar
huis.
Jht hier maar even", zei Karei, toen
pe straat waren gekomen waar hij
,,'k Ga Spits halen en dan zal ik
je brengen".
behoefde Willem niet te wachten,
en oogenblik later kwam Karei al
i hond aan een touw aandraven,
peb hem maar aan een touw ge-
zei hij, „want anders zou hij na-
niet met je mee willen. Hij is zoo
1 gehecht en Jou kent hij nog niet."
de twee jongens zoo met elkan-
nden te praten, sprong Spits luid
blijk blaffend tegen zijn jong
?p.
pt Spits", riep Karei, „houd je toch
de hond stoorde er zich niets aan.
Hij sprong nog wilder en blafte nog lui
der, dol blij, dat hij uit mocht.
Willem's oogen gingen bewonderend over
den hond. Hij vond het een aardig dier en
had niets geen spijt van zijn koopje Wel
klopte zijn hart een beetje onrustig als
hij aan huis dacht. Als moeder nu de hond
maar in huis wilde hebben. Maar kom,
dal zou best meevallen.
Hij had Spits toch gekocht van de rijks
daalder, waarmee hij mocht doen wat hij
wilde
Hier heb je het geld Karei", zei hij. ,,'k
Ga nu maar gauw met Spits naar huis."
„Ben je nu alweer alleen?" vroeg juf
frouw de Groot, toen Otto zonder zijn
broer thuiskwam „Waar is Willem?"
„Die moest nog even met Karei van
Dorp nve, moe", antwoordde de kleine
Jongen.
„Alweer die Karei van Dorp", bromde
moeder.
„Wat moest hij nu weer met hem?"
„Dat wou hij niet zeggen, moe Hij zei:
dat zul je wel eens zier, als ik thuiskom."
„Juist," zei moeder, „dat zullen we zeker
eens zien Ik wil niet dat hij jou zoo dik-
wills alleen naar huis laat gaan
Maar Willem's thuiskomst was toch an
ders dan moeder zich had voorgesteld.
Een half uurtje nadat Otto was thuis
gekomen, werd er weer gebeld.
„Daar zal hij zeker zijn," zei moeder en
trok zelf aan het touw van bovenaf de
deur open.
Nog voor Willem de deur achter zich ge
sloten had. was Spits al naar boven ge
sneld Luid blaffend sprong hij tegen
moeder op en besnuffelde haar aan alle
kanten. In 't eerst was moeder te ver
baasd, om ook maar iets te zeggen. Ze
keek van Willem naar den hond en van
den hond weer naar Willem
„Maar jongen", zei ze eindelijk, „wat
moet die hond hier? Hoe kom je daar
aan'"
„Dat is mijn hond, moeder," zei Willem
zachtjes. Hij voelde zich toch niet zoo
heel erg op zijn gemak.
„Jouw hond?" vroeg moeder.,, Jij hebt
geen hond."
„Ja moeder. Ik heb hem gekocht."
„Gekocht?" zei moeder in de grootste
verbazing, „gekocht? Zonder het eerst aan
je vader of mij te vragen? Gekocht zeg je?
„Ja moeder, u weet wel, die rijksdaal
der
Nu ging moeder een licht op.
„O, zei ze, dus je hebt dien hond ge
kocht voor het geld van oom Jan. En je
vond het niet noodlg eerst je ouders te
vragen of dat goed was. Maar jongetje,
dat heb je toch mis. Breng die hond maar
gauw waar je hem vandaan gehaald hebt"
Het huilen stond Willem nader dan het
lachen.
„Dat kan toch niet, moeder. Ik heb
hem gekocht. Dan ben ik mijn geld toch
kwijt. Toe moeder, laat ik hem maar
houden."
Terwijl moeder en Willem zoo met el
kander spraken, had Spits van de gele
genheid gebruik gemaakt om het terrein
eens te verkennen.
Plotseling klonk nu van uit de huiska
mer een luid geschrei:
't Was zusje Rlna.
Moeder snelde naar binnen en vond
daar de kleine luid snikkend op den grond
zitten, terwijl Spits als een dolle om haar
heen sprong.
Haastig greep moeder het touw, dat
nog steeds om den hals van het dier zat.
Met een boos gezicht sleepte ze Spits nu
naar de keuken, sloot hem daar op en
zei tot Willem: „De hond kan in de keu
ken blijven tot vader thuiskomt. Dan zul
len we verder zien. Ga jij maat zoolang
naar boven en maak je huiswerk in orde."
Met looden schoenen liep Willem de
trap op. In zijn kamertje gekomen, legde
hij zijn boeken op tafel en begon te wer
ken. Maar 't wilde niets vlotten Telkens
klonk het schelle blaffen van Spits door
het huis.
Met een zucht van verlichting hoorde
Willem eindelijk de huisdeur dichtslaan.
Gelukkig, daar was vader! Nu zou hij
spoedig hooren of hij de hond mocht
houden of niet. Zijn geduld werd op niet
al te lange proef gesteld. Na een kwar
tiertje riep vader aan de trap: „Willem,
kom eens hier?"
Haastig ging de Jongen naar beneden.
„Willem", begon vader toen, „Willem, ik
heb van moeder gehoord, dat je onge
vraagd met een hond bent thuisgekomen.
Maar je begrijpt zeker wel, dat dit zóó
maar niet gaat."
Willem gaf geen antwoord. Wat moest
hij ook zeggen?
„Moeder vindt het t beste, dat je dien
hond maar weer zoo gauw mogelijk weg
brengt," ging vader voort.
Willem liet het hoofd nog meer zakken.
Dus 't vonnis was reeds geveld! Hij zag
er echter niets van dat vader en moeder
met elkander een knipoogje wisselden.
„Och, vader", zei de jongen tenslotte,
,,'k dacht eerst heusch dat ik het weldoen
mocht, omdat oom had gezegd dat ik voor
die rijksdaalder mocht koopen wat ik wil
de. Maar nu. maar nuspijt het
me. dat ik het gedaan heb. Maar toe,
vader, mag ik Spits nu toch alsjeblieft
houden?"
„Moeder, je hoort het", zei vader. „Nu
moet jij maar beslissen of jongeheer Spits
blijven mag. Je zult er meer last van heb
ben, dan ik."
„Als Willem me belooft dat hij voortaan
niet meer zoo eigenmachtig zal handelen,
dan wil ik het wel eens met Spits probee-
ren. Begrijp me goed, Willem, ik zeg niet
dat hij blijven mag 'k Wil alleen eens
probeeren of het gaat, om op een boven
huis een hond te hebben."
Met een verheugd gezicht bedankte Wil
lem vader en moeder, ,,'k Zal zelf wel voor
hem zorgen, Moe, zoodat u niet veel last
van hem behoeft te hebben
Ja, dat was mooi gezegd van Willem.
Maar zonder het te weten, had hij meer
beloofd dan hij doen kon.
Want overdag, ais Willem op school
was, had moeder veel last van de hond.
Hoe het kwam, wist ze zelf niet, maar
al had ze Spits nog zoo goed in de keuken
opgesloten, dan kon ze er zeker van zijn
hem na een poosje toch in de huiskamer
te vinden. En daar deed hij niet veel
goeds! Hij beet in de gordijnen, in 't divan
kleed, in de stoelen, in de pooten van de
tafel.
Gelukkig was Rina niet meer bang voor
Spits, en de hond, van zijn kant, hield
veel van 't kleine meisje. Als zij zich met
hem bezig hield, kon moeder er zeker
van zijn dat Spits geen kwaad deed.
Tot nu toe was alles gelukkig nof al