Jones en Waller in Engeland terug - Start Zesdaagsche wielerwedstrijd Het geheimzinnige Landhuis 75,le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Weer thuis. FEUILLETON. IN EEN SIGARENWINKEL in de Westerstraat 226 te Amsterdam brak gisteravond brand uit. De bewoners waren afwezig. Het winkeltje brandde geheel uit. Jones en Waller, die den tocht van Londen naar Melbourne en terug in 13 dagen 6 uur en 48 minuten volbrachten, werden bij hun aankomst te Lympne geestdriftig begroet. De start van den Zesdaagsche te Amsterdam. Jhr. v. d. Berg van Heemstede lost het startschot voor den derden Zesdaagsche in het R.A.I.-gebouw te Amsterdam. Parmentier als leerling-vlieger. Het begin van Parmentier's loopbaan als vlieger. Foto genomen op Soesterberg in 1926. Op het vliegtuig Parmentier, in het toestel v. Eek en er voor de Waardt. VOOR IIET VERTREK NAAR ZWITSERLAND kwamen de spelers van het Nederlandsch te Arnhem in Hotel Bristol bijeen. Luisterend naar een vroolijk gramofoonplaatje. Achter de gramofoon Karei Lotsy. elftal uit het Engelsch van Hugh Walpole en J. B. Priestley, door H. A. C. S. I) Telegram van MARK FRENCH, 20 Jermijn Street, Londen W. aan ROBERT NEWLANDS, Peartree Lodge, Little Hurliford, Oxon. Helaas niet in staat afspraak te houden, Bnef met uitlegging volgt. FRENCH. Telegram van ROBERT NEWLANDS, Peartree Lodge, Little Hurliford, Oxon. aan MARK FRENCH, The Mitre, Oxford. Lunch helaas onmogelijk. Uitleg later. NEWLANDS. In den trein naar het Noorden. Beste Bob, ye.rseef mij allereerst dit bevende Jij ken(; myn hand nu wel vol- eeende; de trein maakt er iets prachtigs en ™eewoons van. Desalniettemin is het voor u®?nci> die mij kent, zooals jij dat doet, «staar Maar, ken je mij wel? of zal je ™1 kennen, wanneer je hoort, wat voor kcz'S ben te doen? welnu dan eerst een paar woorden i bet oog op je uitbrander. Ik kan me "eel goed voorstellen met je rimpels «razende ergernis, toen je mijn tele- fam las, Qf misschien vreeslijke ge dachte! kreeg je het heelemaal niet. Ik berekende, dat het je net voor je vertrek naar Oxford zou bereiken, maar ik ver moed, dat ik had moeten telefoneeren. Daar dacht ik wel degelijk over, maar ik maakte mij afschuwelijke voorstellingen van Marjorie, hoe zij aan de telefoon zou komen, en zou willen weten, en zou betoo- gen: „O, maar, je moet komen.... Bob zal woedend zijn. Hij heeft al zijn werk van vanmorgen er aangegeven, om naar Oxford te gaanDaarom durfde ik niet, en telegrafeerde. Als het je niet bij tijds bereikte, als je werkelijk in „de Mijter" op mij zat te wachten, dan kan ik niet op vergeving hopen. Ik ben vreeselijk beschaamd. Ik wil de geheele harde behandeling, die je mij kunt laten onder gaan, verdragen. Maar denk niet, dat ik zoo-maar wegbleef, of gewoon-weg- zelfzuchtig-vergeetachtig ben geweest. Jij weet, dat ik tamelijk correct in afspraken ben. Het getuigschrift over mijn verleden moet mij helpen. Dit is een uitzondering. Een uitzondering! Het is het gekste, dwaaste, wildste, wat ik ooit in mijn leven gedaan heb! En het ergste is: dat ik er geen spijt van heb ik heb geen berouw. Ik ben zóó opgewonden, Robert, als ik nooit tevoren geweest ben. Opge wonden, ja en gelukkig! Het is het eerste avontuur, dat ik ooit had; het avontuur, dat jij mij altijd toegewenscht hebt, het avontuur, waarop jij altijd hebt aangedrongen, dat ik het hebben moest. En nu houd ik je aan je woord. Bij jou de schuld! Nu luister! Gisteravond zou ik gegeten hebben met Frank Carter je kent hem de kerel, die schilderen wil als Ganguin, en eindigt met schilderen als die van Ambrose Mc. Evoy. Een aardige vent, intusschen. Ik was juist bezig mij te kleeden, toen hij telefoneerde dat zijn vrouw een dag vroeger uit Bournemouth was teruggekeerd en dat hij dus thuis moest blijven. God dank, dat ik niet getrouwd ben, zeg ik, en ik ga door met mij te kleeden. Het was nogal grappig, om plotseling een vrijen avond te hebben. Wat zou ik doen? Naar bed gaan, met een roman en een cotelet? In de Sandringhan Club bridge gaan spe len? Of de komedie? Ja, de komedie. Je weet, dat, als het om de komedie gaat, ik nog een kind ben. Ik heb je reinste schel linkjes-smaak. Op het'Oogenblik, dat de lichten uitgaan en het scherm op, ben ik „je neef uit de provincie". En er werd een prachtig melodrama gegeven, dat ik nog niet gezien had. Jij hebt diezelfde smaak als ik. Jij klaagt er over, dat er niet ge noeg goede zijn. Nu. er werd een gegeven, waar wij het de vorige week nog over ge had hebben: „De man met de groene oogen". Alleen al de gedachte er aan deed mij haast maken met mijn toilet. Ik rende weg, nam een taxi, at een sandwich in de Sandringhan Club, en zat, een half uur later, op de vierde rij stalles. De eerste acte was schitterend. De schouwburg was tjokvol (ik bofte, dat ik nog een op het laatst vrijgekomen besproken plaats kon krijgen). Het stuk begon heelemaal op de goede manier. Een leege kamer met een klok, die tikte, en een kanarie in een kooi (let op de kanarie!). Een vent in smoking, gevolgd door een vrouw met zoo'n nauw sluitende japon, waardoor ze er uit ziet als een meermin. Verschrikkelijke ruzie. De man uit zijn humeur, de vrouw uit het hare. De dame beschuldigt hem van ontrouw, de man heeft gruwelijk het land. De man wurgt de vrouw. De man ver dwijnt door het raam. Wanneer hij weg is, komt een vroolijke oude baas, met een rood gezicht, te voorschijn, die tot nog toe in een leunstoel verborgen was. en van alles getuige is geweest. Hij glimlacht, neuriet wat, sleept de dame in de kamer er naast. Gaat naar de kanarie en geeft haar een stukje suiker a la Fosco en zoo voort, en zoo voort. De eerste acte doet het prachtig. Het gordijn gaat dicht, op het oogenblik, dat plotseling een dajne binnenkomt, een zilveren meermin, pre cies als de dame, die vermoord is Iedereen is verbaasd, behalve de kanarie. Het was fijn. Ik wou er uit, om wat te drinken. Ik wou juist opstaan, toen ik het meisje, dat naast mij zat. in het oog kreeg. Nu weet jij, dat je mij altijd be schuldigt vrouwen te bekijken met schil ders-oog, maar nooit met een menschelijk oog. Hoe dikwijls heb je mij daarmee ver veeld en geprikkeld; geprikkeld, omdat ik vermoed, dat er iets van waar is. Niet, dat je wenscht, dat ik, ten opzichte van de nuchtere waarheid, romantisch zou zijn; dat zou je walgelijk vinden, weet ik zeker. Thans heb je je wraak. Het was niet, dat zij zoo mooi was. Heusch, ik kan je geen goede beschrijving van haar geven. Ik weet zelfs niet of ik het wensch te probeeren. Zij was donker, slank, jong, mooie oogen (daar kan ik een eed op doen), heel een voudig gekleed. Wat was het? Wat is het ooit? Wat gebeurde op dat oogenblik met mij? Ik ben niet een van jouw vervloekte moderne romanschrijvers. Ik weet alleen, dat ik daar op mijn plaats zat, dat ik het heele melodrama vergeten had. dat mijn hart sloeg als een etens-gong. Zij had niet naar mij gekeken. Zij staarde voor zich uit. Ik kon zien, dat haar gedachten dui zend mijlen ver weg waren. Ik kon meer zien, terwijl ik heimelijk naar haar keek. Zij was ongelukkig. Zij was met zichzelf aan het vechten over iets, over iets, dat voor haar van de diepste en ernstigste be- teekenis was. Nu kan ik je zien glimlachen met dien beestachtig-honenden. cynischen glimlach van jou. „Ha! ha! Eindelijk ge vangen, mijn jonge vriend!" Ja. ik ben gevangen, hopeloos, wanhopend. Wees er dankbaar voor! Terwijl ik naar haar keek, zag ik, dat, aan den anderen kant van haar een jonge vent zat, 'n knap uiterlijk, maar vrij slaD. met het kalk-en-deeg-uiterlijk van iemand, voor wien slaap een vreemde is, en de drank een tyrannicke vriend. Een lammer, slapper jongen idioot heb zelfs jij, expert in hopelooze menschelijke gevallen, nooit gezien. Zij waren er met elkaar, maar, naar het scheen, zóó, dat zij niet met elkaar praatten. Hij zat naast haar. onrustig, niet op zijn gemak, terwijl ik mij verbeeldde, met het restje van zijn geweten verstoppertje speelde. Eindelijk mompelde hij iets tegen haar en schuifel de weg. Toen hij weggegaan was, zuchtte zij plotseling, en ik zag, dat zij haar heide handen samenkneep, alsof ze aan de uiterste grens van haar uithoudingsvermo gen was. Op hetzelfde oogenblik liet zij haar program vallen. Ik bukte en raapte het voor haar op. Zij glimlachte tegen mij, en bedankte me. Zij heeft de zachtste, liefste stemmaar neen, jij verdient mijn extaze niet. Ik meende toen, dat ik een kans kon wagen. Ik vroeg haar, of het stuk naar haar smaak was. Brutaal van mij, vindt je niet? Je kent mijn bedeesd heid; bij deze gelegenheid waren al mijn wetten buiten dienst. Zij was verschrikt dat ik tegen haar praatte, maar zij gaf mij antwoord vaag, onregelmatig. Waren haar gedachten niet zoo wanho pend met iets anders bezig, dan zou ze mij misschien afgesnauwd hebben. Zij wist toch al nauwelijks, dat zij met mij aan het praten was. Wij praatten een beetje, ik zóó opgewonden, dat ik nauwelijks kon spreken. Wij praatten over de komedie, de stukken, het weer. Haar antwoorden waren kort en de meeste zeker niet animeerend, maar zóó zacht, zóó beschroomd, zóó jong (zij was, verbeeldde ik mij, geen dag ouder dan negentien), dat ik voelde, terwij] de minuten voorbij gingen, dat ik het ver langen had om haar te beschermen, te helpen, haar te vertellen, dat ik alles voor haar wilde doenIdioot. Misschien. De hemel zij gedankt. Ik ben eindelijk een idioot. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5