DE LONDEN-MELBOURNE-RACE
DE FREGATVOGEL
75»to Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
DE KRANIGE UIVER-BEMANNING, DIE ZOO'N
SCHITTEREND FIGUUR HEEFT GEMAAKT IN
DE LONDEN-MELBOURNE-RACE
FEUILLETON.
J I n LL- - L-.-i -I r II II. - - I - I- I-I II I - -
SPANNING OP HET K.L.M.-KA NTOOR. n' n n O O r»Q Campbell Black (links) en Scott, de winnaars in de snelheidsrace
De heeren Plesman en Martin, op het K.L. M.-kantoor in de residentie, in spanning J_J6 Wlrillaa.1 O naar Australië. 18.240 K-M. leffden zij af in 70 uur en 59 minuten,
luisterend naar de radioberichten over de race. 1
DE JONGE HOLLANDER VAN LEE die per sa
den start van de LondenMelbourne-raoe wilde bij-,
wonen en het er op waagde zonder pas Engeland
binnen te komen. Hij wist te Oroy.don aan den greep
der politie te ontsnappen, ging naar Mildenhaü
maar werd later toch gepakt. De terugtocht.
door George Owen Baxter,
naar den Amerlkaanschen roman
bewerkt door J. M. P.
85)
Hij was blij van Renney af te zijn en
.2 ?eze u't Het gezicht verdwenen was,
reed hij niet naar de stad, maar over het
hooge land recht op het hotel aan en ging
2Si 2?°ge PÜhbosch binnen. Daar stond hij
stu, floot driemaal en kreeg dadelijk daar-
°P eeh kort antwoord.
Robert Asprey kwam tusschen de boo-
i2?n te.1'00rscHljn en wuifde met de hand;
tevreden^ 6611 P^P 6n °°Ben blikten
it'Jh k6114 wat laat> m n Johgeh". zeide hij
rvS den geheelen morgen gewacht",
de Geraldi13^ ^enney geweest", antwoord-
^..ahder staarde hem verwonderd aan.
'j krijgt twintigduizend dollars om u
t..i zeide hij, „de politieke bons,
Lachende Joe Green
„Kolonel Green",
mi' tS t! HrÜgt vijftigduizend dollars
rvf. voorkomen dat u gratie krijgt",
mi. n. Hl niet", zeide Robert Asprey
dat teoofd'ï,in8' "de g°uverneur hee£t
"n,?at geheel voor elkaar?"
Gr. za. Het vanavond om tien uur zijn".
es'snr„v2 ft den gouverneur intusschen
veranderen''11 hem van gedachten doen
'<V
„Onmogelijk!"
„Ik heb het hem zooeven hooren zeggen"
Robert Asprey leunde tegen een boom
om niet te vallen; zijn tanden waren opeen
geklemd en zijn neusvleugels trilden, zoo
dat hij er werkelijk gevaarlijk uitzag.
„Een weekhartige schurk dus! Moet Ik
dat van Tom Fuller denken?"
„Denk wat u wilt", zelde Geraldi. „Om
tien uur vanavond zal lk met Renney in
den tuin voor de gouvernementswoning
wachten en u bent ons slachtoffer! Is dat
duidelijk?"
„Het kan niet duidelijker", zeide Asprey.
„Ik ben dus verslagen. Wat hebben ze ge
daan? Den gouverneur omgekocht? Hoe
konden zij een man, die zoo rijk is, omkoo-
pen?"
„Waarschijnlijk heeft Green hem om
gepraat, maar dat is alles, wat ik u kan
vertellen. Wat gaan wij nu doen?"
„Ik weet het niet", zelde Asprey treurig.
„Ik heb niet het minste Idee. Fuller laat
mij in den steek!"
„Wij zouden dit kunnen probeeren; ga
om tien uur er heen. Ik zal daar met
Renney zijn en als hij een beweging maakt
zal ik hem onder mijn hoede nemen en
achter u aan naar binnen gaan. Daar zul
len wij hem bij Fuller brengen en den
gouverneur de geheele geschiedenis ver
tellen, voor zoover wij die kennen, van het
geen Joe Green gedaan heeft. Misschien
dat het op die manier gelukt, ik weet het
niet".
„Het zou kunnen, het moet kunnen",
verzekerde Asprey, „maar vertel mij eerst
eens fourneert Edgar Asprey al het
geld. dat met deze zaak gemoeid gaat?"
„Eiken cent van uw geld!"
„Geld!" kreunde de ander, „geld is het,
wat zij in hun aderen hebben, inplaats van
bloed. Geraldi, ik zie nog niet in, hoe wij
winnen kunnen, maar daar boven in de
bergen heb ik lang alleen geleefd en ik heb
geleerd op God te vertrouwèn".
HOOFDSTUK XXIX.
Om negen uur reed Geraldi op Zuleikha
de gang achter het huis van den gouver
neur binnen. Hij steeg af, liet haar staan
en liep langzaam verder langzaam, om
dat de gang of steeg slecht geplaveid was
met diepe sporen en het er bovendien
pikdonker was.
Er bewoog zich iets in de schaduwen voor
hem en Geraldi stapte terzijde In de duis
ternis van een boom.
„Hallo!" riep een schorre stem uit.
„Renney?" Deze kwam haastig naar
voren.
„Je bent op tyd", zeide hij.
„Een beetje vroeger", zelde Geraldi.
„Zeg, er komt nog een derde man".
„Je zult de zaak nog bederven met zoo
veel lui", zeide de fregatvogel.
„Jij bent handig met een revolver, jong"
gaf Renney toe, „maar behalve Asprey is
er misschien nog een ware helduivel; dat
is die Geraldi, waarover ik je verteld heb.
Ik heb voor een derden man gezorgd om te
helpen".
„Wie ls hij?"
„Iemand, die je waarschijnlijk nooit ge
zien hebt. Maak je maar geen zorg, hij ls
een dappere kerel en hij schiet raak en
vlug!"
Hij grinnikte even. „Een paar jaar ge
leden is hij kalm gaan leven en sedert
dien hunkert hij naar den goeden ouden
tijd. Hij kon zich niet bedwingen toen lk
hem over dit karwei snrak. Denk eens aan,
ouwe jongen, hij doet maar voor de aar
digheid mee!" Hij grinnikte weer en vroeg
toen: „Waar is je paard?"
„Daar. voor in de steeg".
„Ik zou het maar hier halen".
„Goed". Geraldi floot op een eigenaar
dige manier en het paard kwam onmiddel
lijk naar hem toe.
„Je zult het nog zoover brengen, dat hij
je antwoord geeft", zeide de boef bewon
derend. „Komt dat paard bij je, zoolang hij
het fluiten kan hooren?"
„Dat paard is zijn prijs waard".
„Er komt iemand de gang binnen",
fluisterde Geraldi.
Zij drukten zich tegen de schutting aan.
„Jij hebt ook goede ooren!" merkte Ren
ney op.
De vreemdeling kwam naderbij, lang
zamer en langzamer; eindelijk riep hij:
„Dick!"
„In orde", riep Renney terug. De scha
duw kwam naar hen toe, In de oogen van
Geraldi was hij een groote man.
„Is alles klaar!" vroeg hij met een zware
stem, die Geraldi bekend voorkwam.
„Alles", antwoordde Renney.
„Waar is je vriend?"
„Hier bij mij. Dit is Chalmers van San-
keytown, jong. Chalmers, dis is de man".
Hun handen zochten en vonden elkander
in de duisternis.
„Hoe is je naam?" vroeg Chalmers.
Geraldi bleef zwijgen; hij hield er niet
van te moeten spreken; Renney zou geen
argwaan krijgen, want hij had Geraldi in
zijn vermomming overdag gezien en hij
was er al van overtuigd, dat Geraldi een
vriend was. Maar met Chalmers was het
wat anders, deze zou op het hooren van
zijn stem de identiteit van den spreker
kunnen raden.
„Hij heeft alleen 's Zondags een naam",
verklaarde Renney. „Hij is een goed jong,
Chalmers, dat garandeer ik je."
„Nu", zeide Chalmers, van het onder
werp afstappende, „we zullen onze pos
ten nu gaan innemen".
„Waar ls je paard?" vroeg Renney.
„In de gang verderop."
„Haal het dan dichterbij".
Chalmers verdween haastig in de duis
ternis en Renney zeide: „Hij ls nogal
kortaf in het spreken, maar hij bedoelt
het zoo kwaad niet. Onlangs heeft diezelf
de duivelsche Geraldi hem een poets ge
bakken; hij heeft niet veel geduld meer
over, maar als je hem de ruimte geeft,
dan kun je best met hem opschieten."
Geraldi antwoordde niet; hij begon deze
geschiedenis minder en minder te ver
trouwen. Renney alleen was al genoeg
voor een dag en de hulp van den formi-
dabelen bullebak Chalmers maakte het
tienmaal moeilijker. Maar er was niets
anders aan te doen, dan oppassen en.
wachten; hij moest zijn besluiten dan
maar op het laatste moment nemen.
Intusschen was zijn afspraak met Ro
bert Asprey, dat deze het huis zou nade
ren dichter bij half tien dan tien, de tijd
door den gouverneur bepaald, zoodat hij
meer kans zou hebben om ongezien bin
nen te gaan. Was hij eenmaal hij den
gouverneur, dan scheen het zeker, dat de
eerlijke Thomas Fuller zijn oordeel ten
tweede male zou herzien. In elk geval
zouden er dan geen moeilijkheden in den
tuin zijn en Asprey kon weggaan, wan
neer de moordenaars, het wachten moede,
zouden zijn vertrokken.
.(Wordt vervolgd).