Begrafenis Koning Alexander - Bezoek „Schleswig Holstein" DE FREGATVOGEL 75*te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Begrafenis van Koning Alexander. FEUILLETON. BURGEMEESTER DE VLUGT en de onder-com mandant der Marine te Amsterdam kapt. ter zee van Reede brachten een bezoek aan het in de Amsterdam- ache haven liggende Duitsche oorlogsschip Schleswig Holstein". De bezoekers verlaten het schip. DE AFFUIT, WAAROP DE KIST MET HET STOFFELIJK OVERSCHOT VAN DEN VERMOORDEN VORST GEPLAATST IS, WORDT DOOR SOLDATEN VOORTGETROKKEN. GENERAALS EN HOOGE OFFICIEREN FUNGEEREN ALS SLIPPEN DR AGERS. Buitenlandsche vertegenwoordigers bij de begrafenis van Koning Alexander. Soldaten van het Zuidslavische leger knielen als de koninklijke rouwstoet iV.l.mr. von Keller^ Göring, de Duitsche gezant in Belgrado v. Heeren, de vertegenwoordiger van Oosteni rijk v. Karwinski, maarschalk Pétain, drie vertegenwoordigers van het Engelsche leger en een passeert. Belgische generaal. door George Owen Baxter, naar den Amerikaanschen roman bewerkt door J. M. P. 53) „Een nachtelijk avontuur." glimlachte fle gouverneur. „Een man is mijn woning binnen gedrongen!" „Hebben ze dan weer een revolverboef eehuurd?" riep Joe Green uit. „Gehuurd? Neen!" ,3innen gedrongen!" ging Green opge wonden voort. „Hemel, die nachtwaker! Ik neb nooit veel met hem opgehad!" ..Ik weet zeker, dat het niet de fout van nen nachtwaker is." „Jij wilt ook nooit iemand de schuld Seven," zeide Green, „je moet bedenken, nat je niet over je eigen veiligheid be- schikt; je bent het eigendom van den staat! Als ik eens een werkelijk fllnken betel voor je zou zoeken?" „Ik wil dien armen Bender niet vervan gen", zeide de gouverneur. „En daarbij, nij heeft geen schuld; de man, die hier "innen kwam, was een bijzonder resoluut ®an. Heb je wel eens gehoord van Robert Asprey?" „Dien moordenaar?" riep Joe Green ®ot kracht en afschuw uit. „De moorde naar Asprey?" „Kom, kom," mompelde de gouverneur, ■flat is een hard woord, vind ie niet. Jo°?" .Aha," knikte Green, „hij hing zeker den •«lijken man uit." „Hing den eerlijken man uit?" herhaalde Thomas Fuller „Dat kan hij ook!" antwoordde Green. De gouverneur zuchhte. „Ik hoop, dat ik geen fout gemaakt heb," zeide hij. „Niet ten opzichte van Asprey ten minste," zeide Joe Green bedrukt, „dat zou een ernstige zaak zijn; er is geen gevaar lijker man in den staat, zou ik zeggen". Gouverneur Fuller zuchtte weer. „Ik weet, dat hij de vader is van een aardig meisje; ik weet ook, dat hij een fatsoen lijke familie heeft, Joe. Dat zijn zeker din gen, die voor hem pleiten." De politicus knikte. „Ik zie, dat hij zijn beste beentje heeft voorgezet", zeide hij. „Zonder twijfel sprak hij over zijn poli tieke tegenstanders, overhaaste justitie en zulke zaken meer." „Ja," gaf de gouverneur toe, „dat deed hij precies, maar als je zijn overtuiging had gehoord en zijn manier van spre ken. Zijn stem daalde en hij wachtte, tot Green zou spreken, maar deze bleef bescheiden zwijgen. Eindelijk voegde de gouverneur er slap jes aan toe: „Ik heb beloofd hem gratie te verleenen." „Groote hemel," barstte Green uit, „Wat?" „Neem mij niet kwalijk," mompelde Joe Green en keek ernstig naar den vloer. „Mijn waarde Joe. dat schijnt je onaan genaam te treffen!" „Mij? Wel, het is een lastig geval; wij kunnen ons niet veroorloven om veel stem men tegen ons te krijgen, is het wel?" „Ik zou denken." antwoordde Fuller, „dat dat soort van zaken altijd populair is." „Gratieverieeningen zijn dat gewoonlijk wel," zeide de ander, „maar natuurlijk zul len de menschen er beu van worden om de bandieten vrij te zien uitgaan. Daar hebben we Chandler ook al, verleden maand." De gouverneur beet zich op de lippen. „Ik heb gezworen," zeide hij, „om mijn plicht te doen, zooals ik die opvat." „En natuurlijk doet u dat; ik hoop dat ik niet den man ben, om dat in twijfel te trekken." „Noem mij geen „u", Joe." „Het viel mij uit den mond, Tom. Ik ge loof, dat het komt omdat ik tegen je op zie". „Kom, kom," zeide de gouverneur, niet temin gevleid glimlachend, „kom, kom. Maar werkelijk, ik geloof, dat Robert Asprey een eerlijk man is. Ik sprak zijn dochter niet lang geleden en ik mocht haar ook wel; nu heb ik den vader gezien en ik heb hem mijn beloffte gegeven." Joe Green zuchtte diep, maar bewaarde een somber stilzwijgen. „Waarom neem je dat zoo ernstig op?" vroeg Fuller eenigszins ongeduldig. „Je hebt misschien gelijk," zeide Green, „jij hebt meer kijk op menschen dan ik natuurlijk." „Dat geloof ik niet," zeide de gouver neur haastig. „Ik geloof dat in 't geheel niet. Daarbij, ik weet niets van het geval af, behalve een vage herinnering." „Asnrey vertelde de toedracht toch, denk ik." „Ja." „Wat hoe beschouwt hij het geval?" „Volgens hem was het een eenvoudige zaak. De Mexicaan was een bekend dobbe laar en een valschspeler. Ik geloof, dat hij een aas wegmoffelde en Asprey betrapte hem daarop; daarop vloog hij Asprey te lijf en deze schoot uit zelfverdediging." Joe Green schudde bedenkelijk 't' hoofd; daarop knikte hij, alsof hij de zaak doorzag. „Het is duidelijk, dat het Je niet be valt," zeide Thomas Fuller. „Het spijt me," zeide Green. „Spreek dan ronduit." „Ik dacht er alleen maar aan, fiat Ro bert Asprey uit de gevangenis vluchtte. Hij wilde niet eens de uitspraak van de jury afwachten." „Hij verklaarde dat; er was veel vijan digheid tegen hem indertijd." „Werd de zaak niet in zijn eigen stad behandeld?" „Ik geloof van wel, ja." „Zooveel vijanden in zijn eigen stad? Dat klinkt nogal slecht, is 'tniet?" „Ach, Joe, denk eens na hoeveel vijan den ik in deze stad heb!" „Er is een verschil tusschen mannen zooals jij en Asprey, hoop ik," zeide Green boos. „Ik zeg je Tom, je doet verkeerd, om iedereen te nemen voor wat hij moest zijn, inplaats van wat hij is. Hemel, dat jij hier kalm kunt zitten en jezelf vergelijken met een dronken, vechtenden, moorden den Hij hield op en legde een hand op zijn mond. „Het spijt me, dat ik zoover ging, Tom." „Spreek alsof je in mijn plaats waart, Joe," zeide hij. „Veronderstel, dat ik Ro bert Asprey ben. ik ben hier in de kamer gekomen, waar jij, de gouverneur zit. Ik heb je gevraagd om mij nog een kans te geven de wereld er van te overtuigen, dat ik een eerlijk man ben." Joe Green aarzelde even en zeide toen: „Ik geloof, dat ik je het beste met je eigen woorden zou kunnen antwoorden, Tom". Mijn eigen woorden?" „Ik herinner mij de rede, die je in Bent- ley Crossing hield, twee jaar geleden." „Dat was na het gevecht bij de mijnen?" „Juist, het was de rede van dien dag, waarop de opstootjes even radicaal uit waren, alsof je de militie had te hulp ge roepen." „Neen, neen", zeide de gouverneur ver heugd glimlachend, „werkelijk „Ik weet, wat ik zeg", zeide de politicus. „Dien dag zei je de woorden klinken mij nog in de ooren De wet is niemands persoonlijk eigendom. Een man kan een revolver in zijn steken, maar hij kan niet de wet in zijn zak steken. Er zullen geen vrede en geen orde in dit land zijn, voordat de burgers inzien, dat het recht niet alleen moet worden overgelaten aan de rechtbanken, het moet ook op de straat zijn en onze mannen moeten ledige han den hebben." Joe Green zweeg en schudde het hoofd in bewondering. „Herinner je je, hoe ze juichten, toen je dat zei?" „Deden zij dat? Juichten zij, Joe?" mom pelde de gouverneur blozend als een meisje „Zij deden het dak splijten", zeide Green met overdrijving. „En zij hadden er reden voor, zij luisterden naar mannentaal dien dag. En ik zeg je, Tom, het doet mij leed, verduiveld, het doet mij ontzettend leed, te denken, dat je beneden je eigen peil valt, beneden het standpunt, dat je kunt inne men. Het doet mij nog meer leed, als ik er aan denk hoe de gele pers je zal uit schelden. Tot nu toe hadden zij niets aan te voeren dan blinden haat, maar nu kun nen zij schreeuwen over onstandvastig heid en natuurlijk zullen zij denken, dat je omgekocht bent om dat te doen." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5