LEIDSCH DAGBLAD - Tweede Blad Zaterdag 13 October 1934 HISTORISCHE FIGUREN. GENEESKUNDIGE BRIEVEN. UIT DE BONTE WAERELD. genuees of catalonier? Niet waar? We hebben het allen ge weten we hadden het van bulten geleerd, woordelijk van bulten geleerd, en daarna niet één, maar ettelijke malen opgezegd tlidens de geschiedenisles of. zooals we slordig zelden, „op geschiedenis" toen we op de Lagere School zaten: 1492. Chrlstoffel Columbus, een Ge- nuees veerllet den 3den Augustus 1492 met drie schepen de haven van Palos en ontdekte na zeventig dagen Ame rika, waaraan hij den naam van Indlë gaf De naam Amerika kom tvan Ame rigo Vespucci, een Florentljn, die vier malen het ontdekte land bezocht en ln kaart bracht. Zoo leerden we het Immers of ongeveer zoo- wat de feiten betreft aldus en niet anders: de Genuees Columbus zeilt uit en ontdekt Amerika, aan welk land de Flo- ronttjd Amerigo Vespucci zijn naam geeft Wat mU betreft, weet lk het zeker. We hadden een nauwkeurigen, zeer nauwkeu- rigen onderwijzers, die niets over zijn kant liet gaan. Ik ben er dan ook altijd vast van overtuigd geweest, dat Chrlstoffel Co lumbus een Genuees was, ln 1492 de haven van Palos verliet en, enz., enz., zie boven. Ik zou het een ieder zeer kwalijk genomen hebben, zoo hij had willen beweren, dat it alles niet zoo was ja, ik wist wel dat had lk later wel gehoord dat er twijfel was gerezen aangaande zijn Juiste geboorteplaats. Dat had hij met andere groete mannen Homerus b.v. gemeen. Men kibbelde er over of het een dorp ln den staat Genua was of Genua zelf, of Savona, Flvale, Oneglla of Boggiasco, maar, wat men dan ook al niet mocht weten, dit wist men: hij was een Genuees; zijn vader, een wol kaarder. was van een oud Genueesch ge slacht. Hl) had deftige familie: zlJnbroer3 waren gezete mannen te Lissabon en ln CastUlië (tusschen twee haakjes: dat leek mlj in mijn Jeugd altijd wat vreemd; dat was nu juist niet zoo ln zijn naaste buurt, maar lk aanvaardde het; mijn vertrouwen in mijn geschiedenisonderwijzer en ln het gedrukte boek was onbeperkt, 't Was ge weldig, hoeveel gezag destijds een gedrukt boek voor mij had! Wellicht ls dat ln den loop der jaren er niet op toegenomen Columbus was dus een Genuees, van goede familie, met nette relatlën te Lis sabon en In Castilllë. Zijn leven was vol afwisseling en hij ondervond ln het goede zoowel als ln het kwade alle wisselvallig heden van ljet lot. Zoo had ik geleerd, zoo wist ik, zoo was het. Maarlk ben wel een weinig gaan twijfelen aan de onomstootelljkheld van mijn kennis inzake den grooten Chrlstof fel. Er Is iets, dat niet meer zoo rotsvast in mijn vertrouwen staat. En lk vrees wel, dat er nog meer dingen zijn, die Inmiddels (tusschen mijn lagere-school-tljd en nu) aan het wankelen zijn geraakt. Ziehier de zaak, waarom het gaat. Ik durf haar ternauwernood aan het papier toevertrouwen. Er behoort een zekere moed toe om er de aandacht voor te vragen in het publiek, ln een dagblad nog wel. Mussolini, weet u! Ik ben bang voor Mussolini. "Die heeft zoo'n verschrikke lijk langen arm! En nu vraag lk met be zorgdheid, wat Mussolini zal doen, zoo hij verneemt, dat lk medehelp een feit we reldkundig te maken, dat Iets aan Italië's groote glorie ontneemt! Het is geen klei nigheid. iets te ontnemen aan het Italië van heden, aan het Italië der fascisten, aan het Italië van Mussolini! Wie zulks doet, wie het feit dier ontneming ver breidt en het niet allerafgrijselijkst ver oordeelt, ja, wat zal die risqueeren! Ik heb in een groot, Internationaal be kend blad van Midden-Europa Iets ontstel lends gelezen. Ik noem het blad niet; lk wil het niet in ongelegenheid brengen. Het spreekt over iets, wat te Hamburg op een Amerlkanlstencongres plaats gehad heeft. Dit congres werd gepresideerd door prof dr. Thllenlus, voorzitter van het Duitsch Anthropologisch Genootschap. Tal van geleerde Amerika-vorschers uit Dultschland en een reeks andere landen namen er aan deel. Er werden vele be langrijke onderwerpen behandeld door Amerikaansche en Europeesche geleerden. Eén hunner was een Peruaan, dr. Ulloa, directeur van de Nationale Bibliotheek te Lima. Hij gaf een studie over den grooten ontdekker van Amerika, Chrlstoffel Co lumbus; de studie werd voorgedragen in de geschiedkundige sectie van het congres en verwekte daar heel wat sensatie. Volgens deze hooggeleerden professor, die langen tijd bezig ls geweest met het onderzoek van Spaansche archieven, had hij uiterst belangrijke documenten gevon den, die geen twijfel meer overlaten, dat Columbus onze Columbus van de Lagere School niemand anders was dan een rebel, een zeeroover uit Catalonlë, die met Juan van Arragon overhoop lag, met dezen oorlog voerde en verwant was met den zeeroover Ca.( anova Coui 11 ondie door den koning van Frankrijk gesteund werd. In het betoog van professor Ulloa werd aangetoond, dat Columbus langs den weg Ierland, Groenland, Labrador, Newfound land, Florida reeds een bezoek had ge bracht aan de „Nieuwe Wereld" vóór de door Spanje later officieel in scène ge zette „ontdekkingsreis". Hij was toen in gezelschap van Deensche zeeroovers. Pro- fessod Ulloa vond n.l. geheime stukken van Spaansche gezanten, waaronder papieren van den Spaanschen gezant te Londen, en gericht tot het hof van Madrid. Voorts constateerde de professor, dat vele docu menten, die men tot dusver ten opzichte van Columbus had gebruikt en als bewijs stukken aangevoerd, vervalscht waren. Tot die vervalschlngen behoort ook de tekst van de onderhandelingen, die Co lumbus met den koning van Spanje heeft gevoerd. Duidelijk zijn daarin tal van wij zigingen te herkennen, die aan het stuk een verkeerde beteekenis geven. Onder de nieuwe documenten, d. w. z. de hipuw-ontdekte, welke de na- vorscher kon overleggen, zijn bijzonder belangrijk de navolgende: J- Jene memorie van Columbus, gelicht jot de executeurs der nalatenschap van koningin Isabella, van het jaar 1505; z. bene memorie van zijn Dlego over het jaar 1511; 3- Een verklaring in 1583 voor den Se- Columbïï-GenUa afgelegd door Bernard 4, Eene schriftuur van het Jaar 1594, te Madrid opgesteld door Balthasar Colum bus, en een aantal Genueesche en Italiaan- sche getuigen en 5. Een aantal brieven in cijferschrift van den Spaanschen gezant bij het hof te Londen, van het Jaar 1498. De authenticiteit van deze zeer sensa- tioneele documenten schijnt aan geen twijfel onderhevig te zijn. Het congres te Hamburg had dan ook voor den weten- schappelljken arbeid en de evenzeer we tenschappelijke als belangrijke uiteenzet ting van zijn onderzoek door professor Ulloa de grootste waardeering. Hevig ver zet kwam er echter vsm de zijde der Ita lianen, die het Internationale Amerlka- nlsten-Congres bijwoonden. ZIJ, de geleerde Itallaansche fïïStortel, protesteerden er tegen met alle kracht, dat men hun groo ten landgenoot, die tot dusver steeds als een zoon van Genua was gedocumenteerd, tot een ln Gptalonlë geboren Spaanschen zeeroover wilde maken. Dat Columbus reeds vóór zijn onder handelingen met Ferdinand en Isabella ook besprekingen had gehad en brieven gewisseld met het hof te Londen, ls, naar de geleerden beweren, algemeen bekend. Blijkt het nu, dat hij een zeeroover was, een kaperkapitein, die reeds lang vóór zijn „ontdekkingsreis" gelijktijdig met Deen sche zeevaarders de „Nieuwe Wereld" be zocht, dan is zeker de waarde van zijn le vensarbeid niet verminderd, maar komt hij ln een ander licht te staan en wordt hij er zeker niet minder belangrijk door. Voor de Italianen is het een begrijpelijke teleurstelling, hun ontdekker van Amerika te zien veranderd in een Spaanschen piraat De troost, dat hun landgenoot Amerigo Vespucci aan het nieuwe werelddeel zijn naam heeft gegeven, zal waarschijnlijk niet opwegen tegen hun ergernis. Maar, zijn de onderzoekingen van professor Ulloa Juist en gebaseerd op niet tegen te spreken documenten, dan zullen zij zich gewonnen moeten geven. Zelfs Mussolini's macht ls niet groot genoeg om over de eeuwen heen een Spanjaard te veranderen ■ln een Italiaan. De wetenschap met haar nuchteren, klaren blik zal het laatste woord spreken, niet „el duce.", Italië's groote leider. Zou, wat op het Hamburgsche congres gesproken werd het ls al eenigen tijd geleden voor niet velen een teleurstel ling zijn, zoo het daar gesprokene Inder daad waar bleek te wezen? De geschiede nis en het leven van Columbus schenen behalve dan de plaats zijner geboorte zoo over en over bekend, zoo vaststaand, duidelijk blijkend uit tal van vaststaande gegevens! Wat daarin ook gewijzigd moge worden, één ding blijft onaangetast: zijn rotsig~.t vertrouwen, gesteund door een onve. „ettelijke wilskracht. Men ziet hem naar alle zijden steun zoeken voor zijn poging, een nieuwen weg naar Indié te vinden, nu in westelijke richting, over de groote zee. Die mogelijkheid hebben ge leerden en wijsgeeren der Oudheid laten doorschemeren. Een tijdgenoot van hem, een geleerde Florentljn, heeft zelfs een kaart ontworpen, die de beide kusten van den Atlantischen Oceaan eenigermate in haar afstandsverhoudingen tracht te schatten. Hij, Columbus, die van zijn veer tiende jaar af de zee bevaart, nadat hij een weinig kennis verzameld heeft van geographle, cosmographie, geometrie, heeft die denkbeelden der Ouden, heeft de meening van zijn tijdgenoot Pozzo Tos- canelll ln zijn hoofd overdacht, verwerkt en tot de zijne gemaakt. Zijn huwelijk met de dochter van een Fortugeeschen zee vaarder, Palestrello, brengt hem ln het be zit van kostbare papleren, kaarten, te boek gestelde waarnemingen van een deskun dige. Steeds sterker wordt zijn overtuiging dat het mogelijk moet zijn de oostelijke kusten van Azie over het Westen te be reiken. Maar nu de verwezenlijking van zijn plan, de verwezenlijking van den grooten tocht naar „de overzijde". Zijn geboorte land Genua althans zoo heette het vroeger weigert eiken steun. Dan wendt hij zich tot koning Joan H van Portugal. Deze neemt kennis van zijn kaarten en teekenlngen, houdt hem aan de praat, maar rust in het geheim een kleine expe ditie uit, die Columbus' voornemen moet uitvoeren. Een storm doet dit plan mis lukken en Portugal wendt zich van hem af. Columbus laat zich niet ontmoedigen. Nu moet Spanje hem helpen. In een lange, lange reeks van teleurstellingen leert hij geduld te oefenen. Men vergete niet, dat de kennis van den aardbol in zijn dagen nog zeer beperkt was en de woorden van den Bijbel niet toelieten te gelooven, dat de aarde rond was. Hij, die een andere meening was toegedaan, werd bespot, ge minacht. teruggestooten. Columbus laat niet af. Hij teekent kaarten, ontwerpt mo dellen van aardglobes en zonnestelsels, verdient daarmee zijn brood. Zijn hard nekkig vasthouden aan zijn levensge dachte wordt eindelijk beloond, pier en daar treden beschermers voor hem op. De koningin van Spanje, Isabella, wordt voor zijn zaak gewonnen en stelt hem in staat, zijn plannen ten uitvoer te brengen. Het ls de 3e Augustus van het Jaar 1492. Drie schepen varen de haven van Palos uit. De groote stuurman is vol moed. HIJ heeft zijn geloof, zijn ster. Maar de bemanning ls wankelmoedig. Zij ls letterlijk gedwongen om de reis te aanvaarden, de reis over den duisteren, gehelmzinnlgen onbeken den Oceaan. Het dagboek van die reis is gedeeltelijk bewaard gebleven, hier en daar ook verkort door Las Casas, Colum bus' vriend, die een Geschiedenis van Indlë schreef. Dit dagboek is een wonder baar verhaal van onbedwingbaren moed en vast geloof eenerzijds en van angst, onwil, verzet, teleurstelling anderzijds. Het land scheen op te doemen aan den horizon maar het bleek verbeelding geweest te zijn Wederom teekende de kust zich af om nogmaals en telkens weer te vervagen. Tusschen den kapitein en de bemanning ls het een voortdurend conflict van wil en tegenwil, van vertrouwen en moedeloos heid. De hand, die het roer westwaarts bleef richten, had een Ijzeren greep en liet niet los. Wat er op die reis der ontdekking wat er boven de onzekere watervlakten van den Oceaan door den leider aan ziels kracht ls getoond om zijn heerlijk, zijn grootsch doel te bereiken, kan bezwaarlijk worden overschat. Het vast geloof in zijn geloof is alleen in staat geweest hem te doen volhouden en te doen slagen. Want hij slaagde; na zeventig dagen, den 12en October 1492, wordt de kust be- DE ZIEKENFONDSEN. De geneesheer, die algemeene of spe cialistische praktijk uitoefent, behoort ln het algemeen tot die groep van werkers in de maatschappij, die een z.g. „vrij be roep" uitoefenen. Het grootste deel van hen ls met een belangrijk gedeelte der geneeskundige ambtenaren samen ver- eenlgd ln de „Nederlandsche Maatschap pij tot Bevordering der Geneeskunst". In wezen en opzet is dit een wetenschappe lijke vexeeniglng, opgericht in 1848. Door de ontwikkeling der maatschappelijke verhoudingen ls deze maatschappij van geneeskundigen zich ook moeten gaan be moeien met de vakbelangen, zoodat zij nu ln menig opzicht ook met een vakvereenl- ging ls te vergelijken. Daarom overheer- schen op de jaarvergaderingen van den laatsten tijd soms zelfs deze vakbelan gen, al zijn deze soms gelukkig nog wel op het tweede plan gebleven. Het Inkomen van den geneeskundige wordt gevormd door de bedragen, welke hij zijn patiënten in rekening brengt voor vergoeding van de verstrekking van zijn geneeskundige hulp. Er bestaat dus een financieele band tusschen den geneesheer en zijn patiënt op het oogenbllk dat deze laatste ziek wordt en hulp Inroept. Deze band blijft bestaan zoolang als de genees kundige behandeling volgens het oor deel van den geneesheer noodlg ls en eindigt weer na 't laatste doktersbezoek. Meestal wordt het bedrag per bezoek of andere geneeskundige verrichting bere kend en betaalt de welgestelde patient voor dezelfde verrichting een grooter be drag dan de nooddruftige zieke. Dit mag uit den aard der zaak geen verschil maken ln de wijze van behandelen. De vestiging van een geneesheer is ge heel vrij, evenals dat het geval ls met een advocaat of een architect. Verdeeling naar plaatselijke behoefte met afgrenzing tot een maximum zooals dat bij het notarieele ambt is geregeld bestaat hier niet. Ook bij vestiging van specialisten, die voor de uitoefening van hun beroep voor een be langrijk deel zijn aangewezen op hun toe lating ln de plaatselijke ziekenhuizen, wordt dit beginsel voor zoover dit moge lijk ls, zooveel mogelijk nagestreefd. Uit practlsche overwegingen is hier de door voering echter niet altijd ten volle moge lijk. Aangezien de behandeling door een ge neesheer een zaak van vertrouwen is wordt de patiënt ln de keuze van zijn dokter zooveel mogelijk vrijgelaten. Pogingen om dit goede beginsel ook ln de armenprak tijk ln te voeren zijn ln het algemeen mis lukt, omdat dit op onoverkomelijke be zwaren van allerlei aard ls gestuit, welke echter niet door de geneeskundigen zijn opgeworpen. Er heerscht dus wat we noe men de vrije artsenkeuze. Vandaar dat ln vele plaatsen van ons land de eene ge neesheer een uitgebreider praktijk heeft en de andere een onevenredig klein soms uit een oogpunt van medisch kun nen zelfs onbillijk gering aantal patiën ten ter verzorging ziet toegemeten. Bij de groote materieele ellende, welke een ziekte van eengle beteekenis, toch al in een gezin kan brengen, is de finan cieele band, die daarbij nu ook nog ont staat tusschen patiënt en arts, vaak een knellende zorg te meer. Deze band kan zelfs remmend op de behandeling Inwer ken doordat men het aantal bezoeken niet durft op te voeren tot het aantal, dat op grond van het verloop van de ziekte eigenlijk noodlg zou zijn. Ook vreest men soms dat de patient en zijn omgeving bij het opvoeren van het aantal visites on waardige bijbedoelingen zoekt. Deze ge dachte wordt zelfs wel eens openlijk uitge sproken. De meeste goede dokters komen echter toch zoo vaak als dit in hun oogen voor de behandeling noodlg is en ronden het hun toekomend bedrag bij het uit schrijven der nota's sterk naar beneden af. Uitzonderingen, welke deze regel be vestigen, zijn te betreuren maar mogen niet tot een onjuiste algemeene conclusie voeren. Zulk een vermindering der nota kan echter niet onbeperkt en altijd ge schieden. Deze vorm van philanthropic heeft zijn grenzen want de arts heeft ook materieele plichten tegenover zichzelf en zijn gezin. Hij begint pas op lateren leef tijd te verdienen, zit daarbij vaak op zware lasten van Inrichting en exploitatie (groot huis!) en zijn gestel wordt steeds weer op de proef gesteld. Door weer en wind, in nacht en ontij moet hl] er op uit als de noodklok luidt. En altijd moet hij ten volle paraat zijn en beschikbaar. Een deel der artsen moet dan ook op niet al te hoogen leeftijd ophouden, soms wan neer de kinderen nog niet klaar zijn voor het beroep, dat zij hebben gekozen. Het ls een beroep met een groot levensrisico. Daarom zijn publiek en geneeskundigen beiden gebaat met de ontwikkeling der ziekenfondsen. Deze beoogen geneeskun dige hulp ln zoo volledig mogelijken zin te waarborgen aan de minder welgestel- den door collectieve onderlinge verzeke ring. Boven een zekeren weistandsgrens hoort men ln het gewone ziekenfonds niet niet thuis; beneden een minimum Inko men blijvende kan men de contributie voor het ziekenfonds niet betalen en dan behoort men du3 al evenmin er ln thuis. Het ziekenfonds beoogt dus de beharti ging der medische verzorging voor die groepen van gezinnen en alleenstaande personen, wier Inkomen zoowel voor be neden als naar boven aan een grens ge bonden is. In de ziekenfondsen heerscht de hierboven genoemde vrije artsenkeuze in sterke, hoewel niet volstrekte mate. De geneesheer ls om begrijpelijke redenen sterk bij deze ziekenfondsen geinteres- reikt. de overzijde, de onbekende. „Het ls Indlë", meent Columbus en hij vermoedt niet, dat hl) niet de oude wereld heeft be reikt, doch een nieuwe aan de oude heeft gegeven. Hij noemt het land San Salvador, want hem bracht het de groote redding, het bereikte doel, de zekerheid van zijn geloof! Lijkt nu de vraag niet onbelangrijk of hij, de Nleuw-Wereld-vlnder, Genuees was dan wel Cataloniër? Laten we zeggen, dat hij was een der grootsten onder de grooten der menschheld, een held door zijn geloof in een gedachte, waaraan hij zijn leven had verpand, en waarvan de verwezenlij king de wereld van aanzicht deed ver anderen. A. J. BOTHENIUS BROUWER. seerd maar weigert zich in loondienst van het ziekenfondsbestuur te stellen. Het ls een regeling een collectieve overeen komst als het ware tusschen patiënten en artsen als volkomen gelijkwaardige partijen. Er mag hier geen sprake zijn van begrippen als werknemer en werkgever. De handhaving en doorvoering van deze begrippen vrije artsenkeuze en vrije dienstregeling heeft niet altijd onver deelde Instemming gevonden, evenmin als het stellen van een weistandsgrens. Zoo ontstaat er hier en daar een onverkwikke lijke zlekenfondsstrijd. waarbij de Neder landsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst het als vakorganisatie op neemt voor de belangen der artsen. Slechts zelden wordt helaas geloofd, dat daarbij ook de belangen der patiënten worden beoordeeld en dat deze, volgens het Inzicht der artsen, het beste worden gediend door de ziekenfondsen op deze basis te handhaven. Op grond van medische ervaringen, ook uit het buitenland, zijn de artsen er in overgroote meerderheid van overtuigd dat de belangen der geneesheeren en die van het ziekenfondspubllek ln deze volmaakt parallel loopen. Ook het toestaan van de uitoefening van particuliere praktijk naast de ziekenfondspraktijk wordt in het algemeen met overtuiging verdedigd. Al zijn wellicht voor de gedachte dat de arts ook ambtenaar behoorde te zijn enkele deugdelijke gronden aan te voeren, dit systeem wordt ln het algemeen geacht te zijn noch ln het belang van den genees heer, noch ln het belang van de patiën ten. Als bijzonder verschijnsel van dezen tijd komt daarbij nu hier en daar naar voren het streven naar verlaging der zieken fondscontributie over de geheele linie. Dit ls, volgens sommigen dan tevens het offer dat ook de geneesheeren ln dezen tijd van crisis behooren te brengen. Hun loonen moeten Immers mee naar het nieuwe lagere niveau! Geheel uit het oog wordt daarbij verloren, dat de Invloed van de crisis zich heusch ln het doktersambt al evenzeer doet gevoelen als elders. Dit ligt in de wijze van berekening van zijn hono rarium logisch opgesloten. Juist omdat hij betaald wordt naar draagkracht spreekt het toch vanzelf, dat de algemeene ver mindering van deze financieele draag kracht van zijn patiënten zwaren Invloed moet uitoefenen op het inkomen van den geneesheer. De eerste klas patiënt ls naar de tweede klasse overgegaan teruggeloopen ware een juister woord de tweede klas patient vloeit terug naar de derde klasse en de te voren nog zelfstandige en vrije burgerman wordt ziekenfondslid terwijl een deel der vroegere ziekenfondsleden helaas en noodgedwongen op de instel lingen van weldadigheid en armenzorg wordt aangewezen. Daarom ls het vraagstuk van de ver mindering der ziekenfondscontributie een veel ingewikkelder vraagstuk dan dit op het eerste gezicht oogenschljnlijk lijkt te zijn. Er heeft, onder invloed van de heer- schende malaise en werkloosheid, een sterke verschuiving plaats. Aan deze verschuiving past de genees heer zich natuurlijk aan. Maar waarom moet nu tevens de contributie voor een gezinsinkomen dat, laten wij b.v. zeggen tusschen 1000 en 2400 gulden, gelegen blijft, eigenlijk omlaag terwijl wellicht zelfs de koopkracht van dit inkomen bij voortgezette prijsdaling stijgt? Een uni forme verlaging zonder meer is daarom niet het aangewezen geneesmiddel. Heel iets anders ls het, dat verschillende zie kenfondsleden die vroeger de contributie betrekkelijk gemakkelijk konden opbren gen, omdat hun inkomen dichter bij de welstandsgrens gelegen was, nu veel meer moeite hebben dit bedrag wekelijks af te dragen doordat hun Inkomen nu beden kelijk dicht bij de onderste grens is komen te liggen. Soms zijn Inkomens zelfs beneden de grens gekomen en dan ls het heel hard niet in het fonds te kumien blijven en eventueel op armenhulp en den anderen dokter te zijn aangewezen. Geen enkel weldenkend arts zal wei geren hierin voorzieningen te aanvaarden welke beoogen deze oude vrienden uit zijn praktijk in het ziekenfonds te hou den met behulp van noodmaatregelen, contributievermindering, een steunfonds of wat dan ook. In verschillende zieken fondsen ook in die, welke zijn opge richt door de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van Geneeskunst, d. z. de afdeelingszlekenfondsen ls een derge lijke regeling dan ook reeds ingevoerd of ln bewerking. Maar het ls recht en plicht van den geneeskundige zich er tegen te verzetten, dat door een schoon klinkende leuze in onjuist verband het domme pot lood veranderingen ln de ziekenfondsen gaat aanbrengen, welke er krachtens het wezen en den hlstorischen opzet van deze fondsen niet ln behoeven te worden aan gebracht. p. n. N. FAMILIENAMEN IN EGYPTE. In het Engelsche Hoogerhuls is 'n voor stel gedaan, inhoudende dat de Egypte- naren volgens Europeesche zeden zich van achternamen dienen te voorzien. „Te genwoordig", aldus het lid, dat de kwestie aan de orde bracht, „is het ontbreken van geslachtsnamen de oorzaak van ein- delooze verwarringen. Egyptenaren wor den tot nu toe op Bljbelsche manier be noemd. Dit gaat aldus: behalve zijn eigen naam, draagt men die van zijn vader. Hierbij komt nog, dat in het nleuw-Egyp- tlsch de Arabische term voor „zoon van. (lbn) wordt weggelaten. Heet nu iemand Ahmed terwijl zijn vader de naam Moes- tafa draagt, dan wordt die persoon aan geduid met: Ahmed Moestafa. Heeft deze nu weer een zoon, dien hij Mohmet noemt, dan kent men dien laatste als Mohamet Ahmed, zoodat iedere band tusschen hem en zijn grootvader als het ware verbroken ls. Zoolang Europeanen ln Egypte weinig te maken hadden, voldeed het systeem wel, maar nu dat de wereldhandel zich over Egypte uitstrekt en bovendien de bewoners van dat land veel reizen, is het het stelsel niet meer te handhaven". Men vreest, dat een eventueele maat regel. zooals het Brltsche Hoogerhulslld hem heeft geformuleerd, vooral bij ortho doxe Egyptenaren tegenstand zal onder vind i. te meer, daar, zooals te begrijpen valt, hoofdzakelijk de vreemdelingen er mee gebaat zijn. ANECDOTEN VAN LIEBERMANN. Op 20 Juli is Max Liebermann, de ver» maardste levende Duitsche schilder, 87 jaar geworden. In zijn vaderland heeft men tengevolge van wijziging der heer- schende staatkundige opvattingen daar van niet veel ophef gemaakt. Als Berlijner heeft de kunstenaar steeds blijk gegeven van veel humor, en zijn moppen zijn be roemd. Zoo stamt van hem het gezegde, dat men, als men Frans Hals ziet, lust krijgt om te schilderen, en wanneer men dan Rembrandt beschouwt, de neiging er weer mee op te houden. Ook heeft hij verklaard dat experts er zijn om Iemand slechte schilderijen na zijn dood voor valsch te verklaren. Eens werd Liebermann bezocht door Iemand, die voortdurend over een een- armlgen pianist sprak, die hij tijdens een concert gehoord had. ,,Dat ls nog niets", merkte de schilder tenslotte op, „ik heb al dikwijls zangeressen gehoord, die hee- lemaal geen stem hadden". In een gezelschap verwachte men een bijzonder mooie, jonge en intelligente vrouw. Toen ze verschenen was vroeg Iemand aan Liebermann, of zij hem be viel. „Heel goed; jong en werkelijk mooi. Als ze ook nog dom was, dan zou ze vol maakt zijn geweest". Toen Liebermann Sauerbruch schilder de, had hij gezegd, dat er maar drie zit tingen noodig zouden zijn. Intusschen werden het er zeven en het portret was nog altijd niet klaar. Op zekeren dag ver scheen een assistent van Sauerbruch met de boodschap of het dan werkelijk noodig was, dat de professor, die het zoo enorm druk had.... „lk zal je eens wat zeggen Jongeman", meende Liebermann, „wan neer Uw chef een kunstfout maakt, kraait er geen haan na. Maar lk moet voorzich tig zijn: als ik er een maak, hangt hij over honderd jaar nog aan de wand". In Hilversum trof de schilder eens een landhuis aan met een bijzonder mooien tuin, dien hij wilde vereeuwigen. Hij ver zocht de eigenaresse om toestemming hiervoor. Die wilde er aanvankelijk niets van weten. „Doet U geen moeite", zei ze, „ik koop toch geen prenten." Toen Liebermann haar eindelijk duide lijk had gemaakt, dat hij niet met afbeel dingen placht te venten, kreeg hij verlof om zijn gang te gaan. Nu stond tusschen de bloemperken een groote ooievaar van blik en de kinderen der villabewoonster, die nieuwsgierig de vorderingen van den artist gadesloegen, verlangden er erg naar de ooievaar op het linnen te zien ver schijnen. Eindelijk zei het meisje: „zeg, ik geloof, dat hij de ooievaar heelemaal niet schildert", waarop het jongetje ver klaarde: „lk denk, dat hij dat nog niet kan". Toen Liebermann's „Simson und Dellla" tentoongesteld was, wilde de schilder Mayerhelm van collega Menzel weten, wat die van het schilderij dacht. Eindelijk antwoordde Menzel: „weet je bij zulke liefdesaffaires heeft de derde eigenlijk geen oordeel, dat ls een kwestie van smaak". Liebermann bezat een vriend, die bij zonder dikwijls placht te huwen en tel kens werd de schilder op de bruiloft ge- noodigd, zoo ook ter gelegenheid van de derde. „Nee", zei Liebermann, „lk ga er niet heen, de derde sla lk over." Liebermann staat, naar hij zegt, altijd wantrouwend tegenover de zaak, wanneer men zegt, dat een mop van hem ls. „Is ie goed, dan ontken lk geen oogenblik, ook al weet lk, dat ie van Goethe of Heine is". o ROBINSON WENSCHT NIET GESTOORD TE WORDEN. Reeds vanaf zijn prille jeugd verlangde Mathis Maynard er naar, alleen op een klein eiland te wonen. Natuurlijk moest het een mooi eiland zijn met veel palmen en vogels en een prachtige zee er om heen. Maar aangezien Maynard een een voudige verkooper was had hij niet het geld om zich een dergelijke weelde te kunnen veroorloven en bleef het voorloo- pig bij droomen. Maar nooit verdween deze wensch uit zijn gedachten en ijverig spaarde hij, in de hoop nog eens ln staat te zijn een eiland te koopen. En eindelijk een jaar geleden, had hij een kapitaaltje van 300 pond bij elkaar en kon de 57-jarige vrijgezel zijn betrek king opzeggen. Een oude vrachtboot bracht hem voor weinig geld naar Australië. Hier ging hij op zoek naar zijn „onbekend" eiland. Hij kwam te weten, dat er een dui zendtal kleine eilandjes lagen in de haast onbevaarbare inhammen aan Australië's Oostkust. Maynard pachtte eilandje no. 120 van de regeering voor de geweldige som van 1 pond sterling per jaar en voer onmiddellijk naar zijn .koninkrijk". Een zwarte be diende vergezelde hem, een 15-jarige inboorling, dien hij in navolging van Defoe den naam „Vrijdag" gaf. Het eiland bleek een prachtig stukje grond te zijn. Heerlijke, weelderige plan tengroei, broodvruchten en kokospalmen in overvloed meer kon hij werkelijk niet verlangen. Zijn veestapel had Mathis mee gebracht: vier geiten. Verder een geweer en gereedschap. De twee bouwden een hut en leefden on gestoord en vreedzaam tot op een dag de regeering zich herinnerde, dat op eiland no. 120 de aclitsom voldaan moest worden. Een motorboot arriveerde, maar de inzit tenden werden lang niet malsch door May nard ontvangen. Hij smeet het geld in hun boot en verzocht hun, zoo vlug mogelijk weer te vertrekken en hem met rust te laten! Natuurlijk werd dit bekend. De kranten zorgden er voor, dat Maynard's levens geschiedenis bekend werd. De gevolgen bleven niet uit. Een stroom brieven werden op eiland no. 120 losgelaten, zonder hem echter ooit te bereiken, aangezien op zijn eiland geen postkantoor aanwezig was. Gestoord zou hij echter toch worden. Zes avontuurlijke, meer of minder jongs dames, huurden een motorboot en voeren naar Maynard's rijk. Zij waren vast be sloten den eenzamen Robinson met een mevrouw Robinson gelukkig te maken. Toen de knorrige kluizenaar deze dames zag, was hij niet zeer enthousiast. Met het geweer ln zijn hand kwam hij op haar toe: „Wat moeten jullie hier?" vroeg hij knor rig. „Wij dachten, dat u misschien een energieke vrouw gebruiken kan en nu wil den wl] „Maak dat jullie weg komt. Ik heb hier geen vrouwen noodig!" En woest bracht Maynard het geweer in den aan slag, waarop de zes gillend wegstoven en zoo snel mogelijk verdwenen. Sindsdien laat men Maynard met rust en kan hij genieten van zijn droom, die nu na vijftig jaar werkelijkheid geworden is. I-S

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 7