LEIDSCH DAGBLAD - Tweede Blad
Zaterdag 13 October 1934
HISTORISCHE FIGUREN.
GENEESKUNDIGE BRIEVEN.
UIT DE BONTE WAERELD.
genuees of catalonier?
Niet waar? We hebben het allen ge
weten we hadden het van bulten geleerd,
woordelijk van bulten geleerd, en daarna
niet één, maar ettelijke malen opgezegd
tlidens de geschiedenisles of. zooals we
slordig zelden, „op geschiedenis" toen
we op de Lagere School zaten:
1492. Chrlstoffel Columbus, een Ge-
nuees veerllet den 3den Augustus 1492
met drie schepen de haven van Palos
en ontdekte na zeventig dagen Ame
rika, waaraan hij den naam van Indlë
gaf De naam Amerika kom tvan Ame
rigo Vespucci, een Florentljn, die vier
malen het ontdekte land bezocht en ln
kaart bracht.
Zoo leerden we het Immers of ongeveer
zoo- wat de feiten betreft aldus en niet
anders: de Genuees Columbus zeilt uit en
ontdekt Amerika, aan welk land de Flo-
ronttjd Amerigo Vespucci zijn naam geeft
Wat mU betreft, weet lk het zeker. We
hadden een nauwkeurigen, zeer nauwkeu-
rigen onderwijzers, die niets over zijn kant
liet gaan. Ik ben er dan ook altijd vast
van overtuigd geweest, dat Chrlstoffel Co
lumbus een Genuees was, ln 1492 de haven
van Palos verliet en, enz., enz., zie boven.
Ik zou het een ieder zeer kwalijk genomen
hebben, zoo hij had willen beweren, dat
it alles niet zoo was
ja, ik wist wel dat had lk later wel
gehoord dat er twijfel was gerezen
aangaande zijn Juiste geboorteplaats. Dat
had hij met andere groete mannen
Homerus b.v. gemeen. Men kibbelde er
over of het een dorp ln den staat Genua
was of Genua zelf, of Savona, Flvale,
Oneglla of Boggiasco, maar, wat men dan
ook al niet mocht weten, dit wist men:
hij was een Genuees; zijn vader, een wol
kaarder. was van een oud Genueesch ge
slacht. Hl) had deftige familie: zlJnbroer3
waren gezete mannen te Lissabon en ln
CastUlië (tusschen twee haakjes: dat leek
mlj in mijn Jeugd altijd wat vreemd; dat
was nu juist niet zoo ln zijn naaste buurt,
maar lk aanvaardde het; mijn vertrouwen
in mijn geschiedenisonderwijzer en ln het
gedrukte boek was onbeperkt, 't Was ge
weldig, hoeveel gezag destijds een gedrukt
boek voor mij had! Wellicht ls dat ln den
loop der jaren er niet op toegenomen
Columbus was dus een Genuees, van
goede familie, met nette relatlën te Lis
sabon en In Castilllë. Zijn leven was vol
afwisseling en hij ondervond ln het goede
zoowel als ln het kwade alle wisselvallig
heden van ljet lot. Zoo had ik geleerd, zoo
wist ik, zoo was het.
Maarlk ben wel een weinig gaan
twijfelen aan de onomstootelljkheld van
mijn kennis inzake den grooten Chrlstof
fel. Er Is iets, dat niet meer zoo rotsvast
in mijn vertrouwen staat. En lk vrees wel,
dat er nog meer dingen zijn, die Inmiddels
(tusschen mijn lagere-school-tljd en nu)
aan het wankelen zijn geraakt.
Ziehier de zaak, waarom het gaat. Ik
durf haar ternauwernood aan het papier
toevertrouwen. Er behoort een zekere moed
toe om er de aandacht voor te vragen in
het publiek, ln een dagblad nog wel.
Mussolini, weet u! Ik ben bang voor
Mussolini. "Die heeft zoo'n verschrikke
lijk langen arm! En nu vraag lk met be
zorgdheid, wat Mussolini zal doen, zoo hij
verneemt, dat lk medehelp een feit we
reldkundig te maken, dat Iets aan Italië's
groote glorie ontneemt! Het is geen klei
nigheid. iets te ontnemen aan het Italië
van heden, aan het Italië der fascisten,
aan het Italië van Mussolini! Wie zulks
doet, wie het feit dier ontneming ver
breidt en het niet allerafgrijselijkst ver
oordeelt, ja, wat zal die risqueeren!
Ik heb in een groot, Internationaal be
kend blad van Midden-Europa Iets ontstel
lends gelezen. Ik noem het blad niet; lk
wil het niet in ongelegenheid brengen.
Het spreekt over iets, wat te Hamburg op
een Amerlkanlstencongres plaats gehad
heeft. Dit congres werd gepresideerd door
prof dr. Thllenlus, voorzitter van het
Duitsch Anthropologisch Genootschap. Tal
van geleerde Amerika-vorschers uit
Dultschland en een reeks andere landen
namen er aan deel. Er werden vele be
langrijke onderwerpen behandeld door
Amerikaansche en Europeesche geleerden.
Eén hunner was een Peruaan, dr. Ulloa,
directeur van de Nationale Bibliotheek te
Lima. Hij gaf een studie over den grooten
ontdekker van Amerika, Chrlstoffel Co
lumbus; de studie werd voorgedragen in
de geschiedkundige sectie van het congres
en verwekte daar heel wat sensatie.
Volgens deze hooggeleerden professor,
die langen tijd bezig ls geweest met het
onderzoek van Spaansche archieven, had
hij uiterst belangrijke documenten gevon
den, die geen twijfel meer overlaten, dat
Columbus onze Columbus van de Lagere
School niemand anders was dan een
rebel, een zeeroover uit Catalonlë, die met
Juan van Arragon overhoop lag, met dezen
oorlog voerde en verwant was met den
zeeroover Ca.( anova Coui 11 ondie door den
koning van Frankrijk gesteund werd.
In het betoog van professor Ulloa werd
aangetoond, dat Columbus langs den weg
Ierland, Groenland, Labrador, Newfound
land, Florida reeds een bezoek had ge
bracht aan de „Nieuwe Wereld" vóór de
door Spanje later officieel in scène ge
zette „ontdekkingsreis". Hij was toen in
gezelschap van Deensche zeeroovers. Pro-
fessod Ulloa vond n.l. geheime stukken van
Spaansche gezanten, waaronder papieren
van den Spaanschen gezant te Londen, en
gericht tot het hof van Madrid. Voorts
constateerde de professor, dat vele docu
menten, die men tot dusver ten opzichte
van Columbus had gebruikt en als bewijs
stukken aangevoerd, vervalscht waren.
Tot die vervalschlngen behoort ook de
tekst van de onderhandelingen, die Co
lumbus met den koning van Spanje heeft
gevoerd. Duidelijk zijn daarin tal van wij
zigingen te herkennen, die aan het stuk
een verkeerde beteekenis geven.
Onder de nieuwe documenten, d. w. z.
de hipuw-ontdekte, welke de na-
vorscher kon overleggen, zijn bijzonder
belangrijk de navolgende:
J- Jene memorie van Columbus, gelicht
jot de executeurs der nalatenschap van
koningin Isabella, van het jaar 1505;
z. bene memorie van zijn Dlego over
het jaar 1511;
3- Een verklaring in 1583 voor den Se-
Columbïï-GenUa afgelegd door Bernard
4, Eene schriftuur van het Jaar 1594, te
Madrid opgesteld door Balthasar Colum
bus, en een aantal Genueesche en Italiaan-
sche getuigen en
5. Een aantal brieven in cijferschrift van
den Spaanschen gezant bij het hof te
Londen, van het Jaar 1498.
De authenticiteit van deze zeer sensa-
tioneele documenten schijnt aan geen
twijfel onderhevig te zijn. Het congres te
Hamburg had dan ook voor den weten-
schappelljken arbeid en de evenzeer we
tenschappelijke als belangrijke uiteenzet
ting van zijn onderzoek door professor
Ulloa de grootste waardeering. Hevig ver
zet kwam er echter vsm de zijde der Ita
lianen, die het Internationale Amerlka-
nlsten-Congres bijwoonden. ZIJ, de geleerde
Itallaansche fïïStortel, protesteerden er
tegen met alle kracht, dat men hun groo
ten landgenoot, die tot dusver steeds als
een zoon van Genua was gedocumenteerd,
tot een ln Gptalonlë geboren Spaanschen
zeeroover wilde maken.
Dat Columbus reeds vóór zijn onder
handelingen met Ferdinand en Isabella
ook besprekingen had gehad en brieven
gewisseld met het hof te Londen, ls, naar
de geleerden beweren, algemeen bekend.
Blijkt het nu, dat hij een zeeroover was,
een kaperkapitein, die reeds lang vóór zijn
„ontdekkingsreis" gelijktijdig met Deen
sche zeevaarders de „Nieuwe Wereld" be
zocht, dan is zeker de waarde van zijn le
vensarbeid niet verminderd, maar komt
hij ln een ander licht te staan en wordt
hij er zeker niet minder belangrijk door.
Voor de Italianen is het een begrijpelijke
teleurstelling, hun ontdekker van Amerika
te zien veranderd in een Spaanschen piraat
De troost, dat hun landgenoot Amerigo
Vespucci aan het nieuwe werelddeel zijn
naam heeft gegeven, zal waarschijnlijk
niet opwegen tegen hun ergernis. Maar,
zijn de onderzoekingen van professor
Ulloa Juist en gebaseerd op niet tegen te
spreken documenten, dan zullen zij zich
gewonnen moeten geven. Zelfs Mussolini's
macht ls niet groot genoeg om over de
eeuwen heen een Spanjaard te veranderen
■ln een Italiaan. De wetenschap met haar
nuchteren, klaren blik zal het laatste
woord spreken, niet „el duce.", Italië's
groote leider.
Zou, wat op het Hamburgsche congres
gesproken werd het ls al eenigen tijd
geleden voor niet velen een teleurstel
ling zijn, zoo het daar gesprokene Inder
daad waar bleek te wezen? De geschiede
nis en het leven van Columbus schenen
behalve dan de plaats zijner geboorte
zoo over en over bekend, zoo vaststaand,
duidelijk blijkend uit tal van vaststaande
gegevens! Wat daarin ook gewijzigd moge
worden, één ding blijft onaangetast:
zijn rotsig~.t vertrouwen, gesteund door
een onve. „ettelijke wilskracht. Men ziet
hem naar alle zijden steun zoeken voor
zijn poging, een nieuwen weg naar Indié
te vinden, nu in westelijke richting, over
de groote zee. Die mogelijkheid hebben ge
leerden en wijsgeeren der Oudheid laten
doorschemeren. Een tijdgenoot van hem,
een geleerde Florentljn, heeft zelfs een
kaart ontworpen, die de beide kusten van
den Atlantischen Oceaan eenigermate in
haar afstandsverhoudingen tracht te
schatten. Hij, Columbus, die van zijn veer
tiende jaar af de zee bevaart, nadat hij
een weinig kennis verzameld heeft van
geographle, cosmographie, geometrie,
heeft die denkbeelden der Ouden, heeft
de meening van zijn tijdgenoot Pozzo Tos-
canelll ln zijn hoofd overdacht, verwerkt
en tot de zijne gemaakt. Zijn huwelijk met
de dochter van een Fortugeeschen zee
vaarder, Palestrello, brengt hem ln het be
zit van kostbare papleren, kaarten, te boek
gestelde waarnemingen van een deskun
dige. Steeds sterker wordt zijn overtuiging
dat het mogelijk moet zijn de oostelijke
kusten van Azie over het Westen te be
reiken.
Maar nu de verwezenlijking van zijn
plan, de verwezenlijking van den grooten
tocht naar „de overzijde". Zijn geboorte
land Genua althans zoo heette het
vroeger weigert eiken steun. Dan wendt
hij zich tot koning Joan H van Portugal.
Deze neemt kennis van zijn kaarten en
teekenlngen, houdt hem aan de praat,
maar rust in het geheim een kleine expe
ditie uit, die Columbus' voornemen moet
uitvoeren. Een storm doet dit plan mis
lukken en Portugal wendt zich van hem af.
Columbus laat zich niet ontmoedigen. Nu
moet Spanje hem helpen. In een lange,
lange reeks van teleurstellingen leert hij
geduld te oefenen. Men vergete niet, dat
de kennis van den aardbol in zijn dagen
nog zeer beperkt was en de woorden van
den Bijbel niet toelieten te gelooven, dat
de aarde rond was. Hij, die een andere
meening was toegedaan, werd bespot, ge
minacht. teruggestooten. Columbus laat
niet af. Hij teekent kaarten, ontwerpt mo
dellen van aardglobes en zonnestelsels,
verdient daarmee zijn brood. Zijn hard
nekkig vasthouden aan zijn levensge
dachte wordt eindelijk beloond, pier en
daar treden beschermers voor hem op. De
koningin van Spanje, Isabella, wordt voor
zijn zaak gewonnen en stelt hem in staat,
zijn plannen ten uitvoer te brengen. Het
ls de 3e Augustus van het Jaar 1492. Drie
schepen varen de haven van Palos uit. De
groote stuurman is vol moed. HIJ heeft zijn
geloof, zijn ster. Maar de bemanning ls
wankelmoedig. Zij ls letterlijk gedwongen
om de reis te aanvaarden, de reis over
den duisteren, gehelmzinnlgen onbeken
den Oceaan. Het dagboek van die reis is
gedeeltelijk bewaard gebleven, hier en
daar ook verkort door Las Casas, Colum
bus' vriend, die een Geschiedenis van
Indlë schreef. Dit dagboek is een wonder
baar verhaal van onbedwingbaren moed
en vast geloof eenerzijds en van angst,
onwil, verzet, teleurstelling anderzijds. Het
land scheen op te doemen aan den horizon
maar het bleek verbeelding geweest te zijn
Wederom teekende de kust zich af om
nogmaals en telkens weer te vervagen.
Tusschen den kapitein en de bemanning ls
het een voortdurend conflict van wil en
tegenwil, van vertrouwen en moedeloos
heid. De hand, die het roer westwaarts
bleef richten, had een Ijzeren greep en liet
niet los. Wat er op die reis der ontdekking
wat er boven de onzekere watervlakten
van den Oceaan door den leider aan ziels
kracht ls getoond om zijn heerlijk, zijn
grootsch doel te bereiken, kan bezwaarlijk
worden overschat. Het vast geloof in zijn
geloof is alleen in staat geweest hem te
doen volhouden en te doen slagen.
Want hij slaagde; na zeventig dagen,
den 12en October 1492, wordt de kust be-
DE ZIEKENFONDSEN.
De geneesheer, die algemeene of spe
cialistische praktijk uitoefent, behoort ln
het algemeen tot die groep van werkers
in de maatschappij, die een z.g. „vrij be
roep" uitoefenen. Het grootste deel van
hen ls met een belangrijk gedeelte der
geneeskundige ambtenaren samen ver-
eenlgd ln de „Nederlandsche Maatschap
pij tot Bevordering der Geneeskunst". In
wezen en opzet is dit een wetenschappe
lijke vexeeniglng, opgericht in 1848. Door
de ontwikkeling der maatschappelijke
verhoudingen ls deze maatschappij van
geneeskundigen zich ook moeten gaan be
moeien met de vakbelangen, zoodat zij nu
ln menig opzicht ook met een vakvereenl-
ging ls te vergelijken. Daarom overheer-
schen op de jaarvergaderingen van den
laatsten tijd soms zelfs deze vakbelan
gen, al zijn deze soms gelukkig nog wel op
het tweede plan gebleven.
Het Inkomen van den geneeskundige
wordt gevormd door de bedragen, welke
hij zijn patiënten in rekening brengt voor
vergoeding van de verstrekking van zijn
geneeskundige hulp. Er bestaat dus een
financieele band tusschen den geneesheer
en zijn patiënt op het oogenbllk dat deze
laatste ziek wordt en hulp Inroept. Deze
band blijft bestaan zoolang als de genees
kundige behandeling volgens het oor
deel van den geneesheer noodlg ls en
eindigt weer na 't laatste doktersbezoek.
Meestal wordt het bedrag per bezoek of
andere geneeskundige verrichting bere
kend en betaalt de welgestelde patient
voor dezelfde verrichting een grooter be
drag dan de nooddruftige zieke. Dit mag
uit den aard der zaak geen verschil maken
ln de wijze van behandelen.
De vestiging van een geneesheer is ge
heel vrij, evenals dat het geval ls met een
advocaat of een architect. Verdeeling naar
plaatselijke behoefte met afgrenzing tot
een maximum zooals dat bij het notarieele
ambt is geregeld bestaat hier niet. Ook bij
vestiging van specialisten, die voor de
uitoefening van hun beroep voor een be
langrijk deel zijn aangewezen op hun toe
lating ln de plaatselijke ziekenhuizen,
wordt dit beginsel voor zoover dit moge
lijk ls, zooveel mogelijk nagestreefd. Uit
practlsche overwegingen is hier de door
voering echter niet altijd ten volle moge
lijk.
Aangezien de behandeling door een ge
neesheer een zaak van vertrouwen is wordt
de patiënt ln de keuze van zijn dokter
zooveel mogelijk vrijgelaten. Pogingen om
dit goede beginsel ook ln de armenprak
tijk ln te voeren zijn ln het algemeen mis
lukt, omdat dit op onoverkomelijke be
zwaren van allerlei aard ls gestuit, welke
echter niet door de geneeskundigen zijn
opgeworpen. Er heerscht dus wat we noe
men de vrije artsenkeuze. Vandaar dat ln
vele plaatsen van ons land de eene ge
neesheer een uitgebreider praktijk heeft
en de andere een onevenredig klein
soms uit een oogpunt van medisch kun
nen zelfs onbillijk gering aantal patiën
ten ter verzorging ziet toegemeten.
Bij de groote materieele ellende, welke
een ziekte van eengle beteekenis, toch al
in een gezin kan brengen, is de finan
cieele band, die daarbij nu ook nog ont
staat tusschen patiënt en arts, vaak een
knellende zorg te meer. Deze band kan
zelfs remmend op de behandeling Inwer
ken doordat men het aantal bezoeken niet
durft op te voeren tot het aantal, dat op
grond van het verloop van de ziekte
eigenlijk noodlg zou zijn. Ook vreest men
soms dat de patient en zijn omgeving bij
het opvoeren van het aantal visites on
waardige bijbedoelingen zoekt. Deze ge
dachte wordt zelfs wel eens openlijk uitge
sproken. De meeste goede dokters komen
echter toch zoo vaak als dit in hun oogen
voor de behandeling noodlg is en ronden
het hun toekomend bedrag bij het uit
schrijven der nota's sterk naar beneden
af. Uitzonderingen, welke deze regel be
vestigen, zijn te betreuren maar mogen
niet tot een onjuiste algemeene conclusie
voeren. Zulk een vermindering der nota
kan echter niet onbeperkt en altijd ge
schieden. Deze vorm van philanthropic
heeft zijn grenzen want de arts heeft ook
materieele plichten tegenover zichzelf en
zijn gezin. Hij begint pas op lateren leef
tijd te verdienen, zit daarbij vaak op
zware lasten van Inrichting en exploitatie
(groot huis!) en zijn gestel wordt steeds
weer op de proef gesteld. Door weer en
wind, in nacht en ontij moet hl] er op uit
als de noodklok luidt. En altijd moet hij
ten volle paraat zijn en beschikbaar. Een
deel der artsen moet dan ook op niet al
te hoogen leeftijd ophouden, soms wan
neer de kinderen nog niet klaar zijn voor
het beroep, dat zij hebben gekozen. Het
ls een beroep met een groot levensrisico.
Daarom zijn publiek en geneeskundigen
beiden gebaat met de ontwikkeling der
ziekenfondsen. Deze beoogen geneeskun
dige hulp ln zoo volledig mogelijken zin
te waarborgen aan de minder welgestel-
den door collectieve onderlinge verzeke
ring. Boven een zekeren weistandsgrens
hoort men ln het gewone ziekenfonds niet
niet thuis; beneden een minimum Inko
men blijvende kan men de contributie
voor het ziekenfonds niet betalen en dan
behoort men du3 al evenmin er ln thuis.
Het ziekenfonds beoogt dus de beharti
ging der medische verzorging voor die
groepen van gezinnen en alleenstaande
personen, wier Inkomen zoowel voor be
neden als naar boven aan een grens ge
bonden is. In de ziekenfondsen heerscht
de hierboven genoemde vrije artsenkeuze
in sterke, hoewel niet volstrekte mate. De
geneesheer ls om begrijpelijke redenen
sterk bij deze ziekenfondsen geinteres-
reikt. de overzijde, de onbekende. „Het ls
Indlë", meent Columbus en hij vermoedt
niet, dat hl) niet de oude wereld heeft be
reikt, doch een nieuwe aan de oude heeft
gegeven. Hij noemt het land San Salvador,
want hem bracht het de groote redding,
het bereikte doel, de zekerheid van zijn
geloof!
Lijkt nu de vraag niet onbelangrijk of
hij, de Nleuw-Wereld-vlnder, Genuees was
dan wel Cataloniër? Laten we zeggen, dat
hij was een der grootsten onder de grooten
der menschheld, een held door zijn geloof
in een gedachte, waaraan hij zijn leven
had verpand, en waarvan de verwezenlij
king de wereld van aanzicht deed ver
anderen.
A. J. BOTHENIUS BROUWER.
seerd maar weigert zich in loondienst van
het ziekenfondsbestuur te stellen. Het ls
een regeling een collectieve overeen
komst als het ware tusschen patiënten
en artsen als volkomen gelijkwaardige
partijen. Er mag hier geen sprake zijn van
begrippen als werknemer en werkgever.
De handhaving en doorvoering van deze
begrippen vrije artsenkeuze en vrije
dienstregeling heeft niet altijd onver
deelde Instemming gevonden, evenmin als
het stellen van een weistandsgrens. Zoo
ontstaat er hier en daar een onverkwikke
lijke zlekenfondsstrijd. waarbij de Neder
landsche Maatschappij tot Bevordering der
Geneeskunst het als vakorganisatie op
neemt voor de belangen der artsen.
Slechts zelden wordt helaas geloofd, dat
daarbij ook de belangen der patiënten
worden beoordeeld en dat deze, volgens
het Inzicht der artsen, het beste worden
gediend door de ziekenfondsen op deze
basis te handhaven.
Op grond van medische ervaringen, ook
uit het buitenland, zijn de artsen er in
overgroote meerderheid van overtuigd dat
de belangen der geneesheeren en die van
het ziekenfondspubllek ln deze volmaakt
parallel loopen. Ook het toestaan van de
uitoefening van particuliere praktijk
naast de ziekenfondspraktijk wordt in het
algemeen met overtuiging verdedigd. Al
zijn wellicht voor de gedachte dat de arts
ook ambtenaar behoorde te zijn enkele
deugdelijke gronden aan te voeren, dit
systeem wordt ln het algemeen geacht te
zijn noch ln het belang van den genees
heer, noch ln het belang van de patiën
ten.
Als bijzonder verschijnsel van dezen tijd
komt daarbij nu hier en daar naar voren
het streven naar verlaging der zieken
fondscontributie over de geheele linie. Dit
ls, volgens sommigen dan tevens het offer
dat ook de geneesheeren ln dezen tijd van
crisis behooren te brengen. Hun loonen
moeten Immers mee naar het nieuwe
lagere niveau! Geheel uit het oog wordt
daarbij verloren, dat de Invloed van de
crisis zich heusch ln het doktersambt al
evenzeer doet gevoelen als elders. Dit ligt
in de wijze van berekening van zijn hono
rarium logisch opgesloten. Juist omdat hij
betaald wordt naar draagkracht spreekt
het toch vanzelf, dat de algemeene ver
mindering van deze financieele draag
kracht van zijn patiënten zwaren Invloed
moet uitoefenen op het inkomen van den
geneesheer.
De eerste klas patiënt ls naar de tweede
klasse overgegaan teruggeloopen ware
een juister woord de tweede klas
patient vloeit terug naar de derde klasse
en de te voren nog zelfstandige en vrije
burgerman wordt ziekenfondslid terwijl
een deel der vroegere ziekenfondsleden
helaas en noodgedwongen op de instel
lingen van weldadigheid en armenzorg
wordt aangewezen.
Daarom ls het vraagstuk van de ver
mindering der ziekenfondscontributie een
veel ingewikkelder vraagstuk dan dit op
het eerste gezicht oogenschljnlijk lijkt te
zijn. Er heeft, onder invloed van de heer-
schende malaise en werkloosheid, een
sterke verschuiving plaats.
Aan deze verschuiving past de genees
heer zich natuurlijk aan. Maar waarom
moet nu tevens de contributie voor een
gezinsinkomen dat, laten wij b.v. zeggen
tusschen 1000 en 2400 gulden, gelegen
blijft, eigenlijk omlaag terwijl wellicht
zelfs de koopkracht van dit inkomen bij
voortgezette prijsdaling stijgt? Een uni
forme verlaging zonder meer is daarom
niet het aangewezen geneesmiddel. Heel
iets anders ls het, dat verschillende zie
kenfondsleden die vroeger de contributie
betrekkelijk gemakkelijk konden opbren
gen, omdat hun inkomen dichter bij de
welstandsgrens gelegen was, nu veel meer
moeite hebben dit bedrag wekelijks af te
dragen doordat hun Inkomen nu beden
kelijk dicht bij de onderste grens is
komen te liggen. Soms zijn Inkomens zelfs
beneden de grens gekomen en dan ls het
heel hard niet in het fonds te kumien
blijven en eventueel op armenhulp en
den anderen dokter te zijn aangewezen.
Geen enkel weldenkend arts zal wei
geren hierin voorzieningen te aanvaarden
welke beoogen deze oude vrienden uit
zijn praktijk in het ziekenfonds te hou
den met behulp van noodmaatregelen,
contributievermindering, een steunfonds
of wat dan ook. In verschillende zieken
fondsen ook in die, welke zijn opge
richt door de Nederlandsche Maatschappij
tot Bevordering van Geneeskunst, d. z. de
afdeelingszlekenfondsen ls een derge
lijke regeling dan ook reeds ingevoerd of
ln bewerking. Maar het ls recht en plicht
van den geneeskundige zich er tegen te
verzetten, dat door een schoon klinkende
leuze in onjuist verband het domme pot
lood veranderingen ln de ziekenfondsen
gaat aanbrengen, welke er krachtens het
wezen en den hlstorischen opzet van deze
fondsen niet ln behoeven te worden aan
gebracht. p. n. N.
FAMILIENAMEN IN EGYPTE.
In het Engelsche Hoogerhuls is 'n voor
stel gedaan, inhoudende dat de Egypte-
naren volgens Europeesche zeden zich
van achternamen dienen te voorzien. „Te
genwoordig", aldus het lid, dat de kwestie
aan de orde bracht, „is het ontbreken
van geslachtsnamen de oorzaak van ein-
delooze verwarringen. Egyptenaren wor
den tot nu toe op Bljbelsche manier be
noemd. Dit gaat aldus: behalve zijn eigen
naam, draagt men die van zijn vader.
Hierbij komt nog, dat in het nleuw-Egyp-
tlsch de Arabische term voor „zoon van.
(lbn) wordt weggelaten. Heet nu iemand
Ahmed terwijl zijn vader de naam Moes-
tafa draagt, dan wordt die persoon aan
geduid met: Ahmed Moestafa. Heeft deze
nu weer een zoon, dien hij Mohmet noemt,
dan kent men dien laatste als Mohamet
Ahmed, zoodat iedere band tusschen hem
en zijn grootvader als het ware verbroken
ls. Zoolang Europeanen ln Egypte weinig
te maken hadden, voldeed het systeem
wel, maar nu dat de wereldhandel zich
over Egypte uitstrekt en bovendien de
bewoners van dat land veel reizen, is het
het stelsel niet meer te handhaven".
Men vreest, dat een eventueele maat
regel. zooals het Brltsche Hoogerhulslld
hem heeft geformuleerd, vooral bij ortho
doxe Egyptenaren tegenstand zal onder
vind i. te meer, daar, zooals te begrijpen
valt, hoofdzakelijk de vreemdelingen er
mee gebaat zijn.
ANECDOTEN VAN LIEBERMANN.
Op 20 Juli is Max Liebermann, de ver»
maardste levende Duitsche schilder, 87
jaar geworden. In zijn vaderland heeft
men tengevolge van wijziging der heer-
schende staatkundige opvattingen daar
van niet veel ophef gemaakt. Als Berlijner
heeft de kunstenaar steeds blijk gegeven
van veel humor, en zijn moppen zijn be
roemd.
Zoo stamt van hem het gezegde, dat
men, als men Frans Hals ziet, lust krijgt
om te schilderen, en wanneer men dan
Rembrandt beschouwt, de neiging er weer
mee op te houden. Ook heeft hij verklaard
dat experts er zijn om Iemand slechte
schilderijen na zijn dood voor valsch te
verklaren.
Eens werd Liebermann bezocht door
Iemand, die voortdurend over een een-
armlgen pianist sprak, die hij tijdens een
concert gehoord had. ,,Dat ls nog niets",
merkte de schilder tenslotte op, „ik heb
al dikwijls zangeressen gehoord, die hee-
lemaal geen stem hadden".
In een gezelschap verwachte men een
bijzonder mooie, jonge en intelligente
vrouw. Toen ze verschenen was vroeg
Iemand aan Liebermann, of zij hem be
viel. „Heel goed; jong en werkelijk mooi.
Als ze ook nog dom was, dan zou ze vol
maakt zijn geweest".
Toen Liebermann Sauerbruch schilder
de, had hij gezegd, dat er maar drie zit
tingen noodig zouden zijn. Intusschen
werden het er zeven en het portret was
nog altijd niet klaar. Op zekeren dag ver
scheen een assistent van Sauerbruch met
de boodschap of het dan werkelijk noodig
was, dat de professor, die het zoo enorm
druk had.... „lk zal je eens wat zeggen
Jongeman", meende Liebermann, „wan
neer Uw chef een kunstfout maakt, kraait
er geen haan na. Maar lk moet voorzich
tig zijn: als ik er een maak, hangt hij
over honderd jaar nog aan de wand".
In Hilversum trof de schilder eens een
landhuis aan met een bijzonder mooien
tuin, dien hij wilde vereeuwigen. Hij ver
zocht de eigenaresse om toestemming
hiervoor. Die wilde er aanvankelijk niets
van weten. „Doet U geen moeite", zei ze,
„ik koop toch geen prenten."
Toen Liebermann haar eindelijk duide
lijk had gemaakt, dat hij niet met afbeel
dingen placht te venten, kreeg hij verlof
om zijn gang te gaan. Nu stond tusschen
de bloemperken een groote ooievaar van
blik en de kinderen der villabewoonster,
die nieuwsgierig de vorderingen van den
artist gadesloegen, verlangden er erg naar
de ooievaar op het linnen te zien ver
schijnen. Eindelijk zei het meisje: „zeg,
ik geloof, dat hij de ooievaar heelemaal
niet schildert", waarop het jongetje ver
klaarde: „lk denk, dat hij dat nog niet
kan".
Toen Liebermann's „Simson und Dellla"
tentoongesteld was, wilde de schilder
Mayerhelm van collega Menzel weten,
wat die van het schilderij dacht. Eindelijk
antwoordde Menzel: „weet je bij zulke
liefdesaffaires heeft de derde eigenlijk
geen oordeel, dat ls een kwestie van
smaak".
Liebermann bezat een vriend, die bij
zonder dikwijls placht te huwen en tel
kens werd de schilder op de bruiloft ge-
noodigd, zoo ook ter gelegenheid van de
derde. „Nee", zei Liebermann, „lk ga er
niet heen, de derde sla lk over."
Liebermann staat, naar hij zegt, altijd
wantrouwend tegenover de zaak, wanneer
men zegt, dat een mop van hem ls. „Is
ie goed, dan ontken lk geen oogenblik, ook
al weet lk, dat ie van Goethe of Heine is".
o
ROBINSON WENSCHT NIET GESTOORD
TE WORDEN.
Reeds vanaf zijn prille jeugd verlangde
Mathis Maynard er naar, alleen op een
klein eiland te wonen. Natuurlijk moest
het een mooi eiland zijn met veel palmen
en vogels en een prachtige zee er om
heen. Maar aangezien Maynard een een
voudige verkooper was had hij niet het
geld om zich een dergelijke weelde te
kunnen veroorloven en bleef het voorloo-
pig bij droomen. Maar nooit verdween deze
wensch uit zijn gedachten en ijverig
spaarde hij, in de hoop nog eens ln staat
te zijn een eiland te koopen.
En eindelijk een jaar geleden, had hij
een kapitaaltje van 300 pond bij elkaar
en kon de 57-jarige vrijgezel zijn betrek
king opzeggen. Een oude vrachtboot bracht
hem voor weinig geld naar Australië. Hier
ging hij op zoek naar zijn „onbekend"
eiland. Hij kwam te weten, dat er een dui
zendtal kleine eilandjes lagen in de haast
onbevaarbare inhammen aan Australië's
Oostkust.
Maynard pachtte eilandje no. 120 van de
regeering voor de geweldige som van 1
pond sterling per jaar en voer onmiddellijk
naar zijn .koninkrijk". Een zwarte be
diende vergezelde hem, een 15-jarige
inboorling, dien hij in navolging van Defoe
den naam „Vrijdag" gaf.
Het eiland bleek een prachtig stukje
grond te zijn. Heerlijke, weelderige plan
tengroei, broodvruchten en kokospalmen in
overvloed meer kon hij werkelijk niet
verlangen. Zijn veestapel had Mathis mee
gebracht: vier geiten. Verder een geweer
en gereedschap.
De twee bouwden een hut en leefden on
gestoord en vreedzaam tot op een dag de
regeering zich herinnerde, dat op eiland
no. 120 de aclitsom voldaan moest worden.
Een motorboot arriveerde, maar de inzit
tenden werden lang niet malsch door May
nard ontvangen. Hij smeet het geld in hun
boot en verzocht hun, zoo vlug mogelijk
weer te vertrekken en hem met rust te
laten!
Natuurlijk werd dit bekend. De kranten
zorgden er voor, dat Maynard's levens
geschiedenis bekend werd. De gevolgen
bleven niet uit. Een stroom brieven werden
op eiland no. 120 losgelaten, zonder hem
echter ooit te bereiken, aangezien op zijn
eiland geen postkantoor aanwezig was.
Gestoord zou hij echter toch worden.
Zes avontuurlijke, meer of minder jongs
dames, huurden een motorboot en voeren
naar Maynard's rijk. Zij waren vast be
sloten den eenzamen Robinson met een
mevrouw Robinson gelukkig te maken.
Toen de knorrige kluizenaar deze dames
zag, was hij niet zeer enthousiast. Met het
geweer ln zijn hand kwam hij op haar toe:
„Wat moeten jullie hier?" vroeg hij knor
rig. „Wij dachten, dat u misschien een
energieke vrouw gebruiken kan en nu wil
den wl] „Maak dat jullie weg komt. Ik
heb hier geen vrouwen noodig!" En woest
bracht Maynard het geweer in den aan
slag, waarop de zes gillend wegstoven en
zoo snel mogelijk verdwenen.
Sindsdien laat men Maynard met rust
en kan hij genieten van zijn droom, die nu
na vijftig jaar werkelijkheid geworden is.
I-S