DE DOMME AKBAR. GOEDE OPLOSSINGEN. In het Oosten, dicht bij de groote woestijn, woonde Akbar, een arme Arabier, gelukkig en tevreden, hoewel zijn geheele bezitting bestond uit een stukje onvrucht baar bouwland, waarop reeds vaak wat hij had gezaaid door het opwaaiende woestijn zand was verwoest, en een oud ezeltje. Over dit ezeltje vertelde Akbar gewoonlijk de wonderlijkste dingen. Zoo was het ook weer op een dag, toen Akbar met droef-gebogen hoofd van 't veld terugkeerde. Hij ontmoette Joesoef en Sefi, twee zeer goede en verstandige menschen. ..Waarom zoo verdrietig, Akbar" Vroeg Jocsocf „Ach. weer heeft een zandstorm mijn graan bedorven", klaagde Akbar. „En ik hoorde gisteren reeds aan het treurig ge balk van mijn ezeltje, dat er iets niet in orde was 't Is zoo jammer, dat ik zijn ge balk niet versta want spreek ik tot hem, dan hoor ik altiid aan den klank van zijn „Iadat hij mijn woorden wel Iheeft verstaan. „Als Je ezel zóó verstandig is. zal hij jou zijn armen meester, ook wel op een of andere manier helpen, zoodat je geen ge brek zult lijden, Akbar", sprak Joesoef vriendelijk. „Wees dus niet zoo bedroefd over je verwoest veldje. En neem een goeden raad van mij aan, sluit 's nachts niet meer je ezel op: laat hem liever vrij rondloopen heel den nacht. ,Ge zijt een zeer wijs man, vriend Joe soef", prees Akbar. „Daarom zal ik uw goeden raad opvolgen; ik donk u daar voor Daarna liep hij verder. „Waarom houdt jij dien armen man zoo voor den mal?" vroeg Sefi. terwijl hij met Joesoef zijn weg vervolgde. "Is 't niet treu rig genoeg, dat het woestijnzand weer zijn oogst heeft bedorven?" „Dat is het", stem de Joesoef toe. JEn daarom moeten wij iets voor hem doen, maar Akbar mag niet weten, dat wij hem helpen. Kom dus van avond na zonsondergang in mijn. huis, Sefi dan zal ik je alles uitleggen. En vraag ook Ali en Rachman, of zij willen komen". Sefi vroeg niets meer. Hij kende zijn edemoe digen vriend En zoo ging hij dan ook dien avond naar Joesoefs huis, waar weldra Ali en Rachman verschenen. Toen Akbar den volgenden morgen uit zijn armoedig verblijf naar buiten kwam, keek hij natuurlijk het allereerste, of zijn ezel dien hij op raad van Joesoef niet had vastgebonden, niet was weggeloopen. Maar hoe verbaasde hij zich over het vreemde: zijn grauwtje bepakt te vinden met twee korven, één gevuld met maïskol ven en een brood, terwijl de andere korf een kruik olie bevatte. Doch de domme Akbar, er in ,t geheel niet aandenkende, dat zijn vrienden hem met dit ajles had den verrast, begon tot den ezel„En heb ik dit alles nu aan jouw verstand te danken, mijn ezeltje? Heb jij voor mij voedsel en olie gehaald?" „I..a..a.balkte het dier, dat juist ergen honger had. .Dn van waar haalde je het, mijn beest- Je?" vroeg de domme man. „IaIa....", balkte weer de "ezel en toevallig schudde hij daarbij zijn Ikop. Daaruit maakte toen Akbar op. dat grauwtje geen plan had hem dit te ver tellen. Dienzelfden dag ontmoette Akbar Joe soef. „Nu moet je toch eens hooren, vriend Joesoef",begon hij. ,De woorden, die jij gisteren tot me sprak, waren zeer ver standig. Ik heb gedaan, zooals jij zeide: 'k bond mijn ezel niet vast. En raad nu eens, wat het verstandige dier deed?" „Hoe kan ik dit raden?" vroeg Joesoef, die zich dom hield. Opgetogen vertelde daarop Akbar over de mals, het brood en de olie. hem door den ezel gebracht. „Maar dan is jouw ezel zoo verstandig als een mensch" riep Joesoef, alsof hij over dit alles heel verbaasd was, uit. Je moet dit ook eens aan Sefi en All en aan Rachman vertellen", „Dat zal ik doen", nam Akbar zich voor. ,,'k Ga ze dadelijk opzoeken!" Ook dit drietal toonde zich uiterst ver baasd over het schrandere ezeltje. Geen spier op hun donker gelaat verraadde hun lachlust, doch Ali hield van een grapje en terwijl Akbar over grauwtje's schrander heid sprak, nam hij zich voor, óók eens door een grap, te onderzoeken, of Akbar werkelijk zóó dom was alles te gelooven, wat men hem wijsmaakte. 't Was op een morgen, ongeveer een week later, dat Akbar weer zijn ezel, beladen met etenswaren en olie, bulten zijn deur vond. „Mijn lief, verstandig dier, ik zou je voor niets ter wereld willen missen!" riep hij toen verheugd uit. De eerste, dien Akbar dien dag ontmoette was Ali en zoodra hij dezen opgetogen ver telde, dat de ezel hem zooveel goeds had gebracht, fronste Ali zijn zware wenk brauwen en sprak, eenigszins geheimzinnig fluisterende: „Ik heb over alles eens nage dacht. Akbar, Doch een ezel. die. zóó iets doet en die. zooals je ons vertelt, jouw ver staat, als je tot hem spreekt en op je vra gen met zijn „I..a..." antwoordt of zijn kop schudt, als hij niets zeggen wil, kan geen gewoon ezeltje zijn. Ik geloof dus stellig, dat jouw ezel eens een mensch was, die door een toovenaar in een ezel werd veranderd en, zoodra hij uit de betoovering is bevrijd, weer als een gewoon mensch zal verschijnen „Geloof je dat werkelijk?" riep Akbar verschrikt uit. „Die gedachte is ook juist bij mij wel eens opgekomen!" Ali zei niets; hij knikte alléén met zijn hoofd. Daarna ging hij heen; hij wilde Joesoef vertellen van de grap. die hij wilde uithalen. „Zijn domheid zal hij wellicht er ook door kwijtraken", mompelde hij. Groot was Akbars schrik, zoodra hij, den volgenden morgen buiten komende, zijn ezel miste. Overal zocht hij hem. En toen het dier nergens werd gevonden, liep hij radeloos naar allen, die hij kende, vragen de en klagende over zijn verdwenen ezel. Zoo kwam hij toen óók bij Sefi Ik ga nu naar Joesoef. sprak hij. nadat hij Sefi over het verlies had verteld. „Hij, die zóó wijs is, kan mij wellicht wel goe den raad geven Doch Sefi, wetende dat de ezel, goed door Joesoef verzorgd, in diens stal was opge borgen, zei „Verbeeld je eens, dat hier straks een man voorbij kwam, die mij ver telde een ezel te hebben ontmoet, die met een echt menschelijke stem tot hem .riep: „I. ,a,vandaag is de betoovering voorbij! Dan ben ik weer 'n mensch, zooals gij Nauwelijks had Sefi dit gezegd, of Akbar dacht aan All's woorden, „O, dat moet stellig mijn ezeltje geweest zijn!" riep hij uit. „Ja, 'tls wel jammer hem te moeten missen, maar tóch ben ik blij, dat het lieve dier vandaag uit de be toovering wordt bevrijd en weer als mensch op de aarde zal kunnen voortleven. En wist ik nu maar, waar ik hem, als mensch, kan terugvinden Juist op dit oogenblik kwam Ali Sefi's huis binnen en alsof hij van het gebeurde niets wist, vroeg hij: „waar hebben jullie het zoo druk over?" Akbar begon toen over den verdwenen ezel en Sefi over den man, die een ezel had ontmoet en nog wel een betooverden ezel! „Wel, komt het niet precies uit, zooals ik dacht?" begon Ali tot Akbar. „Zei ik niet, dat zoo'n verstandig dier geen gewone ezel kon zijn! En luister nu eens, Akbar; ik moet morgen toch naar de stad, en de menschen, die ik daar ontmoet, zullen me natuurlijk wel iets over dien vreemden ezel kunnen vertellen. Wacht dus maar rustig mijn terugkomst af." Na twee dagen kwam Ali Akbar dan ook het goede nieuws vertellen, dat het wer- lijk was, zooals hij had gedacht. „Jouw ezel is weer, als mensch, in zijn eigen huis teruggekomen, Akbar," zei hij. „Zijn naam is Baruch, en hij is oüe-verkooper. O, als je hem ziet, herken je hem dadelijk aan zijn groote ooren ,Dan ga ik hem morgen bezoeken," sprak Akbar. „Ik heb hem altijd best behandeld; hij zal mij dus zeker wel willen ontvan gen." „Dat zal hij," stemde Ali in. 'tWas nog heel vroeg, toen Akbar zich den volgenden morgen op weg begaf. En toen hij, na vele uren en lang zoeken, eindelijk het huis van Baruch, den olie- verkooper, had gevonden, en deze den kende een flinken voorraad olie te kunnen verkoopen, hem ontving met de woorden: „Vrede zij met u, die hier binnentreedt!" antwoordde Akbar hem niet met den- ge- bruikelijken wedergroet, doch balkte, alsof h ij nu een ezel was, den hevig ontstelden Baruch toe: „I..a.., I..a.., ik heb je al dadelijk herkend, mijn ezeltje! Want je lange ooren heb je behouden! Maar blij ben ik, dat de betoovering voorbij is!" ,Die man is bepaald niet goed bij het hoofd," dacht Baruch. „En met zoo iemand moet je voorzichtig zijn." Hij deed toen juist zooals Akbar, riep ook tot hèm: „I. ,a.I..a.doch riep dit heel luid, opdat zijn vrouw en zijn kinderen, die zich in een aangrenzend vertrek bevonden, hem zouden hooren. Want hij werd steeds meer bevreesd voor Akbar. GOEDE OPLOSSINGEN DER RAADSELS ONTVANGEN VAN: Marius van den Anker, Jo van Omme- ring, Annie Keyzer, Wim Keyzer, Piet Lagas, Jacoba van der Plas, Lies Deumer, Geertruida Blóte, Gerard de Geus. Dorus de Geus, Keesje de Geus, Gré van Kam pen, Wim van Kampen, Tinie Deege naars, Wim Nolles, Truus de Graaf, Jan de Graaf, Hannie van der Hoek, Cisca van Gijzen, Elsje Berg, Robbie Berg, Pie- tertje Lagendijk, Saartje Lagendijk (niet vergeten de namen ook onder den brief te schrijven, nu stonden die alleen op de enveloppe), R, E. Laman (voornaam vol uit schrijven), Annie van Weizen, Hennie de l'Ecluse, Arie Smittenaar, Piet Smitte- naar, Mijntje van der Berg. Johan Mul der, Hendrik Mulder, Nellie Mulder. Tinie Bakker, Carolientje Verbiest, Jan van. Hoven, Piet van Hoven, Koos Nieboer, Netty van Baak, Jo Brilman, Cor Bousie, Henk Bousie, Celia Kret, Hans Kret, Cor- rie Kret, Conny van Vliet, Hendrika van Egmond, Lena ten Wolde, Adriaan Pison, Go Scheer, Riete Scheer, Marietje Later- veer, Adriaan Boender, Mien v .d. Linden, Bep Snik, Johannes Jacobus Planje, loop Hofstra, Jitske van Akker, Marietje van Akker, Toosje Bouter, Beppie Bouter, Piet van Schayck, Nico Hendrik Koning, Henk Brandt, Ans Vollenga, Rietje Volienga, Marie Brokaar, Francina de Wit, Bald de Wit, Aaltje van Vliet, Boukje van Vliet, Adriaan van Vliet, Marietje van Vliet, Lientje Oostveen, Nelly de Leeuw, Paula ten Hooven. Edward ten Hooven, Rie de Moed, Jannie de Moed, Gerda Spiecker, Jaantje Braxhoven, Bep Braxlioven, Jo van der Linden, Tieleman van der Lin den, Mientje Stikvoort, Rika de Graaf, Annie Bink, Jannie de Water, Frans de Water. Leni van Ginneken, je brief met goede oplossingen van het prijsraadsel verleden week veel te laat ontvangen. 't Duurde dan ook niet lang, of de twee zoons kwamen binnen. Doch nauwelijks zagen zij Akbar zoo vriendelijk-lachend neergehurkt tegenover hun steeds „I. ,a. schreeuwenden vader, of zij dachten, dat beiden een gesprek voerden in een voor hem nog onbekende taai. Uit beleefdheid tegenover den vreemde ling begonnen zij dus óók maar luid „I.. ate roepen, waarop toen Baruchs vrouw en haar drie dochters eenigszins verlegen het vertrek binnengluurden. Ook zij begon nen uit beleefdheid „I. .a.te roepen. Neen, toen begreep Akbar er heelemaal niets meer van. „Maar zijn jullie dan allen hier in dit huis ezels geweest?" vroeg hij verbaasd. „Waren jullie dan allen onder betoove ring. Nauwelijks had Akbar deze vraag ge daan, of daar kwam Ali het vertrek bin nen, liep tot aller verbazing op den hom men Akbar toe en sprak lachende: ,Neen, z ij zijn geen ezels geweest. Er is hier in dit huis slechts één ezel en die ezel ben jij, Akbar! Want jij, ezel, liet je leelijk door ons voor den mal houden. Jij, die dacht, dat jouw ezel zóó verstandig was, zelfs voedsel en olie voor je te halen. En jij, ezel begreep niet, dat jouw vrienden dit alles 's nachts, als jij sliep, op jouw ezel laadden. Jij, domoor, die niet begreep, dat een ezel altijd een ezel blijftKom, ga naar huis. wellicht vindt ge daar jouw ver standig ezeltje weer terug! En wees in het vervolg niet meer zoo dom!" Ali legde daarna aan Baruch uit, hoe Akbar altijd over niets anders sprak dan over het verstand van zijn ezel en dat ze daarom een grapje met hem hadden uitge haald. ,,'k Hoop, dat je er niet boos om bent, Baruch," zei hij. „Maar,., ik dacht., het allereerst aan jou en..ne.." „Aan mijn groote ooren, nietwaar?" viel Baruch lachende in. „Ja, ja, daar wordt wel eens meer mee gespot. Maar daar word ik waarlijk niet boos over." Ook Akbar nam zijn vrienden het grapje niet kwalijk. Hij dankte hen zelfs met tranen in zijn oogen voor hun goc-dheid, zijn ezel zoo vaak met al die goede gaven te hebben beladen. „Dat Allah u allen voor uw goedheid moge zegenen," sprak hij. Thuis komende had Akbar dan ook zijn ezei, rustig grazende, buiten zijn hut ge vonden. Hoofdschuddend keek hij naar het dier en mompelde: „Hoe kon ik toch zóó dom zijn! Ja, de grootste ezel was ik!" (Nadruk verboden). TANTE JOH.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 21