De mijnramp in Wales - Huldiging Lodewijk Van Deyssel - De F. 36
m
i DE FREGATVOGEL
75sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
-PU
m
De mijn-ontploffing in Wales
WMÊKÊÊtm
FEUILLETON.
TER GELEGENHEID VAN ZIJN ZEVENTIGSTEN VERJAARDAG is do be-
kende letterkundige Lodewijk van Deyssel te Haarlem gehuldigd. De voorzitter
van het huldigingscomité, dr. Boutens, biedt een krans aan.
260 Personen vonden bij deze ramp den dood. Links: wachtend op nieuws om-
trent de ingeslotenen. Rechts: de ambulance-auto's wachtend voor de mijn
MOMENT UIT DE WEDSTRIJDEN VOOR 12-VOETS JOLLEN op de Kaag,
om het kampioenschap van Nederland.
HET EERSTE GEDEELTE VAN DEN NIEUWEN WEG BEILEN—MEPPEL DE RAAD VAN BEHEER VAN DE EO IvKERFABRIEKEN maakte met de F. 36 een proefvlucht. Het groote toestel
js door den commissaris der Koningin in Drente geopend. Een groep Drentsche 0p Schiphol,
schoonen in oude kleederdracht was bij de plechtigheid tegenwoordig.
door George Owen Baxter.
naar den Amerlkaanschen roman
bewerkt door J. M. P.
11)
Toen de laatste van Chalmers' mannen
verdwenen was, keerde Renney naar 't
raam terug. Een oogenbllk stond hij voor
de veranda, zoo klein en tenger, dat Ge-
raldi bijna verwachtte, dat hij de poging
zou opgeven. Dat lag echter niet in zijn
voornemen; hij dacht enkel na over de
beste methode en zijn besluit genomen
hebbend, klom hij langs den linker pilaar
van de veranda naar boven en verdween
spoedig door het donkere raam, dat Edgar
Asprey had aangeduid.
De kamer bleef niet lang meer donker,
er werd een licht ontstoken. Zij waren nu
wel aan hun besprekingen en Geraldi, met
een licht hoofdschudden, als om zijn twij
fel van zich af te werpen, sloeg zijn hand
om denzelfden pilaar en volgde den man
van bloed.
Eenige voeten onder het venster bevond
zich de bovenrand van het raam van de
benedenkamer en hierop staande, kon de
fregatvogel juist over de vensterbank in
neef Egdar's kamer kijken. Renney en Ed
gar Asprey waren in het midden van de
kamer aan een tafel gezeten en hadden
blijkbaar geen oogenbllk verloren om hun
zakelijke besprekingen te beginnen. Er lag
al reeds een kaart uitgespreid op tafel; de
fregatvogel spande zijn oogen in om te
trachten uit te maken, welke plek de dikke
man met zijn witten, weeken vinger aan
wees, maar de hoek was te groot, hij kon
niet duidelijk genoeg zien.
„Je weet dus goed. welke plaats het is,
Renney?"
„Zeker", zeide Renney.
„Het volgende punt is de belooning."
„U hebt mij een beschrijving van den
man gegeven, maar hoe is zijn naam?"
vroeg Renney.
„Dat is van geen belang".
„Zoo?" zeide de bandiet zacht, „voor mij
echter wel."
Neef Edgar keek zijn metgezel glim
lachend aan.
„Als ik er eens naar zou raden?" opperde
Renney.
Neef Edgar tikte met zijn weeke vingers
geluidloos op den rand van de tafel.
„Als ik eens giste, dat zijn naam Asprey
is'" beet Renney hem toe. „Robert Asprey,
uw neef?"
Edgar's witte vingers tikten niet langer
op de tafel, maar overigens verried hij
geen emotie.
„En wat zegt een naam dan wel?" VToeg
hij vriendelijk.
„Den prijs", antwoordde Renney met een
grijns van giftig genot, er bijvoegende:
„Je geeft mij een opdracht om den een of
anderen gewonen kerel om zeep te bren
gen; wat vraag ik dan? Misschien dui
zend, ik weet het niet, misschien zou ik
het voor de grap doen. Maar hier noem je
een vechtersbaas! Wel, dat zal je heel wat
kosten, vriend."
Renney voelde zich zoo zeker van zich
zelf, dat hij de handen in zijn broekzak
ken stad, zijn stoel op de achterpooten
balanceerde en neef Edgar onverstoorbaar
grinnikend aankeek. In de oogen van den
fregatvogel steeg diens schatting van den
bandiet; hij wist, wat het beteekende om
neef Edgar gedurende eenigen tijd in de
oogen te zien, maar Renney was zoo hard
als staal.
„Ik ben een redelijk mensch", zeide Ed
gar Asprey. „Wat is je prijs?"
„Vijfentwintig piek is zoo ongeveer de
prijs."
Neef Edgar veroorloofde zich te glim
lachen. maar zeide niets.
„Zullen wij nu spijkers met koppen
slaan?" vroeg de bandiet.
„Je hebt Je prijs genoemd en het komt mij
voor, dat het antwoord daarmede gegeven
is", antwoordde neef Edgar.
Renney schoof zijn stoel achteruit en
stond op. „De prijs bevalt je dus niet?"
zeide hij kortaf.
Neef Edgar schudde het hoofd en de
plooi onder zijn kin wiegde plechtig mee.
„Goeden nacht dan, meneer Asprey; wij
behoeven dan geen tijd te verliezen."
Hij ging naar het raam, maar halver
wege wendde hij zich met de vlugheid van
een vogel om. „Wacht even", zeide hij,
„laat mij eerst eens uitvinden, wat je voor
dit werk dacht te betalen."
„Tienduizend dollars", zeide neef Edgar.
Dat is niet genoeg."
„En toch heb je voor al het werk, dat je
vroeger ooit gedaan hebt, nog nooit zulk
een belooning gehad."
„Je wilt tienduizend geven voor deze
Je zegt, dat het meer is, dan ik ooit ge
kregen heb, wel, dat is zoo, maar hier wil
ik een grooter percentage hebben."
„Ik zou graag willen, dat je mij dat
zoudt uitleggen", zeide neef Edgar.
„In de eerste plaats", verklaarde Ren
ney, „is het een leelijke zaak. Iemand, die
een neef vermoordt, moet meer betalen en
iemand, die zijn neef laat vermoorden door
een gehuurden man, moet nog meer be
talen."
„Dat klinkt filosofisch", merkte neef
Edgar glimlachend op.
„Je leeft hier vet en lui in zijn huis",
ging: Renney voort. „Zijn geld kleeft aan
je vingers."
„Waarom zeg je dat?" interrumpeerde
Edgar Asprey eenvoudig.
„Je behandelt zijn geld, is het niet? En
je regelt alles voor de Asprey's, hè? Ieder
een weet, hoeveel die bosschen de laatste
jaren opbrengen. Ik weet, dat als Je je
neef naar de andere wereld zend, je de
heele bom krijgt, wel, ik wil een grooter
aandeel, dat is alles. En daarbij is het
geen gemakkelijk werk; Asprey is 'n flinke
kerel, verduiveld, ik heb hem hier in deze
stad gekend! Ik wil vijfentwintig duizend
dollars, dat is mijn prijs."
„Het spijt me", zeide neef Edgar koel.
„Het spijt je, hè? Neem eens aan, dat ik
alles, wat ik weet, aan Asprey ga verkoo-
pen? Je hebt me verteld, waar ik hem zal
kunnen vinden."
„Dat zou niet gaan", zeide Edgar Asprey.
„omdat ik de middelen heb om hem uit
de verte te kunnen waarschuwen. Je zoudt
hem niet vinden, als je zijn verblijfplaats
bereikte."
„Je bent glad!" gaf Renney toe. „Kijk
eens hier, je weet, dat ik je wel mag en
bewondering voor je heb; maak het rond
twintigduizend, op handslag."
Tot Geraldi's verwondering antwoordde
de ander prompt: „Het is een groot be
drag, maar ik houd van een man, die zijn
eigen waarde kent. Laat het dus twintig
duizend zijn." De groote, slappe hand van
Asprey sloot zich om de kleine, beenige
hand van Renney.
„Iets anders", zeide neef Edgar. „Je
hebt zeker gehoord van dien jongen leeg-
looper, die Chalmers bestolen heeft."
„Alleen wat ik in het hotel gehoord heb"
antwoordde Renney. „Verdorie, die Chal
mers is wild! Hij zou zijn ziel geven om
dien Jongen op zijn nummer te kunnen
zetten!"
„Diezelfde jonge man", zeide neef Edgar,
„is in deze zaak betrokkenhij is ook bezig
om dienje man te zoeken."
Renney grinnikte met boosaardige
nieuwsgierigheid.
„Je noemt zijn naam niet graag, hè?"
vroeg hij. „Wel, dat is zoo verduiveld ver
wonderlijk niet."
„Om dien jongen Geraldi", ging neef
Edgar voort, Renney's opmerking negee-
rend. „Als je dien zoudt ontmoeten
„Dan zend ik hem per postpakket
terug".
Neef Edgar schudde glimlachend het
hoofd.
„Mijn waarde jonge vriend", zeide hij,
„mijn handige, actieve, dappere en gedul
dige jonge vriend, vergis je nu niet, deze
jongen is heel gevaarlijk!"
„Hij liep als een haas van Chalmers
weg; hoe zou hij dan gevaarlijk kun
nen zijn?"
(Wordt vervolgd).