OVERDRACHT VAN HET RECTORAAT DER
LEIDSCHE UNIVERSITEIT
Haar lotgevallen gedurende
het afgeloopen academiejaar.
Rede van prof. mr. D. van Blom.
'n Migraine op komst?
AKKER.CACHETS W
75,te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 17 September 1934
Derde Blad
No. 22850
FAILLISSEMENTEN.
KUNST EN LETTEREN.
INGEZONDEN.
De aftredende rector-magnificus
prof. mr. D. van Blom.
In tegenwoordigheid van curatoren
lioogleeraren, lectoren, privaat-docenten
en studenten heeft hedenmiddag in het
groot-auditorium der Universiteit de af
tredende rector-magnificus, professor D.
van Blom de rectorale waardigheid over
gedragen aan zijn opvolger, prof. dr. W.
van der Woude.
Der traditie getrouw heeft hij daarbij
in een uitvoerige rede de lotgevallen der
Universiteit in het afgeloopen jaar be
sproken, waarbij hij allereerst het over
lijden van H. M. de Koningin-Moeder en
Z. K. H. Prins Hendrik herdacht.
Spr. vond daartjij ook gelegenheid den
juist gisteren overleden oud-voorzitter van
bet Lgidsch Universiteitsfonds, mr. W. A.
Mees te herdenken.
Spr. memoreerde vervolgens de mutaties
in den Senaat, de persoonlijke onderschei
dingen van zijn leden en vervolgde dan:
„Wat onze academische instellingen
betreft, moge ik beginnen met de zaal,
waarin wij ons thans bevinden. In den loop
des jaars gewerd ons het vereerend en
heuglijk bericht, dat Hare Majesteit de
Koningin het voornemen heeft, ze te ver
rijken met een gobelin, thans in uitvoering
bij de Haagsche Weefschool, naar een op
Leiden en Leiden's omgeving geïnspireerde
schilderij van Hare hand. Van onze diepe
erkentelijkheid voor dit nieuwe blijk van
verknochtheid aan Hare en onze universi
teit, houde de Hooge Schenkster Zich bij
voorbaat verzekerd.
Wij kunnen deze zaal niet missen en
zien haar liefst zoo waardig mogelijk ge
stoffeerd. Dit neemt niet weg, dat zij niet
in elk opzicht als plaats van samenkomst
bij plechtige gelegenheden voldoet. Haar
acoustiek is niet onberispelijk; gelukkig,
dat deskundig advies de mogelij kheid van
verbetering heeft vastgesteld en deze dus,
hopen we, eerlang te wachten is. Zij heeft
echter nog een ander gebrek, een te gering
oppervlak. Onze universitas behoorde te
beschikken over een ruimte, die niet
dwingt, het overgroote deel van haar
zcholares den toegang te ontzeggen.
Aan deze benepenheid van huisvesting
zijn wij gewend sinds jaar en dag en wel
licht hierdoor heeft jegens dit euvel, het
welk met het aantal onzer studenten
wast, een zekere gelatenheid ons bevan
gen. Doch een misstand blijft zij en wij
blijven reikhalzen naar een zaal. voorts
bruikbaar voor enkele lezingen met
grooten toeloop, waarin de universitas
maxima op gezette tijden zal kunnen too-
nen, hoeveel man zij sterk is.
Ons centrum intusschen blijve dit oude
gebouw, naar behoefte verbeterd in den
soberen trant, die het eigen is.
Hier werd dit jaar de groote collegezaal
in den nieuwen vleugel van nieuw meu
bilair voorzien, dat ruimte biedt voor 229
hoorders; aan de al jaren nijpende be
hoefte aan een voldoend aantal zitplaat
sen voor de groote juridische colleges is
hiermede tegemoet gekomen; de zaal werd
tevens verdienstelijk gerestaureerd.
Van den Senaat valt nog te melden, dat
zijn archief ter wetenschappelijke orde
ning in bewerking is op het Algemeen
Rijksarchief. Een deel van het archief van
curatoren (1815—1877) onderging daar
zoodanige bewerking reeds; de beschrij
ving van dit stuk archief, door den heer E.
J. van de Pol, is gepubliceerd, het ligt in
het voornemen, hetzelfde te doen met het
archief van vóór 1815, zoodra de middelen
hiervoor gevonden zijn. Ook de faculteits
archieven zijn thans voor het grootste
deel bij het Rijksarchief in bewerking.
Het is waarschijnlijk, dat over ons
academiegebouw en zijn onmiddellijke
omgeving een volgend verslaggever be
langrijk nieuws zal kunnen vertellen,
blijder nieuws ook dan het spaarzame, dat
thans uit deze omgeving valt te berichten:
geldgebrek gebrekkige verwarming
dood door bevriezing van zeer belangrijke
gewassen dezen winter in de vollegrond-
sche kas van den Hortus.
Het „oude ziekenhuis" zal eerlang in ons
academisch bestel zijn nieuwe functie van
Ethnografisch Museum, collegebouw en
behuizing voor enkele instituten ver
vullen.
Van het nieuwe ziekenhuis-complex,
waarvoor de naam Boerhavekwartier gaat
inburgeren, is ditmaal alleen te melden,
dat de verbetering, gelijk trouwens kon
worden verwacht, ook tot uiting komt in
verbeterd college-bezoek."
Spr. geeft dan een opsomming van de
verschillende bezuinigingsmaatregelen en
•egt daarover o. a.
,De nood blijft schade aanrichten.
Reeds jaren hangt de vacature in de
wijsbegeerte des rechts, in een faculteit,
die, ware zij een afzonderlijk beheerde
instelling, uit de eigen middelen harer
Bllegegelden zonder twijfel deze vacature
reeds lang hadde vervuld. Dat aan een aca-
fanie, die meer juristen opleidt dan vele
'idere samen, geregeld onderwijs in de
Vchtsfilosofie den studenten onthouden
lijft, wordt door het tijdsgewricht niet
verontschuldigd.
Waarom het Prentenka zoo deerlijk
toet worden gehavend als in het voor-
temen ligt de met het beheer belaste
conservator Dr. J. J. de Gelder op wacht
geld en vervangen door onzen ambtgenoot
in de kunstgeschiedenis, die slechts een
deel van zijn respectabele werkkracht en
van zijn reeds zwaar bezetten tijd zal kun
nen afzonderen voor dit, een vollen des
kundige vergend, belheer blijft, in het
licht der minieme bezuiniging, hiermede
verkregen, een raadsel.
De opheffing van de posten van hulp-
leeraar in het Javaansoh en in het Ma-
leisch zal, bij het groot aantal studenten
in de Vereenigde Faculteiten, te pijnlijker
worden gevoeld nu de bescheiden vervul
ling in deze onduldbare leemte, waarvan
mijn ambtsvoorganger kon melding ma
ken. is komen te vervallen. O.a. het Uni
versiteitsfonds, dat immer doet wat het
kan ik moge voor zijn lotgevallen
verwijzen naar zijn eigen verslag ln ons
Jaarboek had hier de helpende hand
geboden; het moest ermee ophouden, ge
lijk het wellicht nog meer bemoeienis met
hulp aan ons oostersch onderwijs zal
moeten staken. Desgelijks wordt de wer
kingssfeer van het Instituut Kern door
geldnood verengd. Wij bevinden ons bier
op gebied, waar ons land een naam te
verliezen heeft, die met luttel gelds te
behouden ware.
De vakken der zoogenaamde A-facul
teiten, waar in de personeele bezetting,
niet in de materieele bewerktuiging, gel
delijk het zwaartepunt ligt, zij brengen de
duurte niet in ons universitair bestel; hier
bereiken een paar duizend guldens wat
elders een ton nog niet vermag. Het Depar
tement van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen zou zijn naam waarlijk niet
schaden en de wetenschap dienen door
bereidheid, herziening van standpunt in
de ernstigste overweging te nemen."
Er volgt dan een opsomming van de ge
legenheden, waar de Universiteit vertegen
woordigd was en van de buitenlandsche
bezoeken, die zij ontving.
De verhouding tot de studenten bespre
kend zegt spr.:
„Kennen wij hen? Zeker zijn er leemten
in onze kennis; in de groote faculteiten
komt van het persoonlijk contact minder
dan in de kleine terecht en welke facul
teit mag nalaten, naar grootte te streven?
Er konden méér disputen zijn, waar aan
hoogleeraren, lectoren of privaat-docen
ten een plaats is Ingeruimd; gelukkige
voorbeelden zijn zonder moeite te noemen,
maar 't hangt vaak aan een los geval of
disputen het leven houden, zelfs of zij het
leven mogen aanschouwen.
Toch hangt veel af van dat contact.
Samen-werken, in den echten zin des
woords, moet het ideaal zijn. Voor samen
werken nu is heel wat vereischt, wil het
uitreiken boven tijdelijk samenzijn in een
zelfde vertrek. Onder meer een elkaar over
en weer begrijpen en er is een en ander,
dat hieraan in den weg staat.
Een bezwaar blijft het leeftijdsverschil.
Een groep jongeren, met een gemiddelden
leeftijd van, zeggen we, nog maar even
aan den verkeerden kant van de twintig,
en een groep onderen met een bedenkelijk
hooger gemiddelde zullen elkaar nooit vol
komen begrijpen. Toch mogen we niet
vergeten, dat bij persoonlijk contact tus-
schen hoogleeraar en student het niet
twee statistische abstracties, een hooger
en een lager gemiddelde, zijn, die elkaar
ontmoeten, maar, als het is zooals het zijn
moet, twee levende menschen van goeden
wille, van wie de een zijn onbevangenheid,
de ander zijn bezonkenheid vóór heeft. Wij
van onzen kant, stellen ons niet op een
voetstuk, als we ons van oordeel verklaren,
dat zulk contact den studenten winst be
looft, want voor ons is het gewin niet
kleiner: ik weet geen ambt, dat beter dan
het onze, met zijn geregelde aanraking
tusschen oud en jong, zijn dragers tegen
geestelijke verkalking behoedt.
Met deze opmerkingen is intusschen de
brug tusschen hoogleeraren en studenten
wél geprezen, maar nog niet gelegd. Wij'
moeten ons blijven bezinnen op wat er te
doen zij om ze uit te bouwen tot zoodanige
breedte en sterkte, dat zij allen dragen
kan, die van het lichaam der Universiteit
deel uitmaken. En hiertoe kan ook noodig
zijn. dat scheidende elementen worden
verwijderd. Echter niet verwijderd zonder
meer. Ik doel hier op het Instituut, dat
zich nu meer dan ééne faculteit, tusschen
hoogleeraren en studenten in, onmatig
heeft ontwikkeld, waarvan het een klein
kunstje is, kwaad te spreken, maar lasti
ger, het de plaats, die het toekomt, aan
te wijzen. Want ook van dit Instituut
ge begrijpt allen natuurlijk, dat ik het
over de repetitoren heb is waar, dat zijn
bestaan althans begin van bewijs van zijn
recht op bestaan inhoud. Het zou zich niet
hebben ontwikkeld, als het aan een be
paalde studenten-behoefte niet vol
deed; dat het dien wasdom heeft
bereikt, wijst op een constructie-fout
in ons onderwijs Een aantal studenten
voelt, leiding te behoeven, en meent deze
beter bij anderen dan bij zijn professoren
te kunnen vinden. Voorzooverre inderdaad
niets dan dressuur wordt begeerd, zal het
kwaad onuitroeibaar blijven, zoolang niet
een in de practijk ondoenlijke scherpe
ultschifting onder de aankomende stu
denten ons van die misbari alumni zal
hebben bevrijd. Doch voorzooverre die
hoogere soort leiding wordt gezocht, die
ook wij ons ten doel stellen, is het de
uiterste moeite waard, te trachten het
euvel meester te worden. Want een euvel
blijft het, dan aan een naar qualitelt
uiterst geschakeerd geheel van docenten
zonder-brevet een stuk opleiding in han
den wordt gelaten, waarvoor de Universi
teit met haar gebrevetteerde docenten ten
slotte de verantwoordelijkheid draagt.
De gewraakte toestand is: gedeeltelijke
uitschakeling van hoogleeraren en lec
toren, wien nog het examineeren, dikwijls
het herhaald examineeren, der repetitie
producten verblijft. Zoolang niet de werk
kracht van het officieele docentencorps
vermenigvuldigd zal zijn, wat enkel mo
gelijk ware langs den weg van uitbreiding
van het corps, waaraan voorshands geen
denken is, zoolang is te kiezen tusschen
twee denkbaarheden. De eene is: het re
petitorschap uit te branden; zij is ver
werpelijk en dit niet alleen omdat zij prac-
tisch onmogelijk is; óók omdat deze zuiver
negatieve reactie, indien wél mogelijk en
geslaagd, een wezenlijk ledig zou achter
laten zonder mogelijkheid, dit te vullen;
maar vooral omdat deze ruwe methode
veel goeds zou verdelgen; er zijn ook voor
treffelijke repetitoren; de studentenwe
reld kent allicht hunne namen beter dan
wij. De andere denkbaarheid is: het repe
titorschap in het officieel geheel van ons
onderwijs op eenigerlei wijze in te scha
kelen Ook deze oplossing is allerminst een
voudig, ik ontveins mij dit in geenen deele;
van faculteit tot faculteit zal zij wellicht
moeten verschillen; naast de geijkte repe
titoren geijkt door wie? en naar welken
maatstaf? zal men de beunhazen be
houden; de salarieering kan een netelig
punt worden, ook als 's lands penningen
niet worden aangesproken doordat men
den repetent zijn lessen blijft laten be
talen. Maar een ander pad om uit den
bestaanden toestand bevrijd te worden zie
ik niet en dit pad is bij mijn weten nog
nooit behoorlijk en ten einde toe verkend.
Ik sprak daar straks van leemten in
onze kennis van de studentenwereld. Eene
dezer is ook, dat eigenlijk niemand nauw
keurig weet te zeggen, hoeveel studenten
er zijn; „student" is een onvast begrip.
De statistiek der inschrijvingen is een
voudig genoeg. Zij leert ons, dat dit jaar
de toeneming tot staan is gekomentegen
over het totaalcijfer 2778 van verleden
jaar, waaronder 692 vrouwelijke studenten
staat thans het getal 2771, waarvan 664
vrouwen; dat der voor de eerste maal in
geschrevenen was 647. is 645.
Over het spoorstudentendom verstrekt
de corpsalmanak gegevens: buiten Leiden
en Oegstgeest woont niet minder dan
53.3% der studenten in totaal; voor de
niet-corpsleden is dit percentage 64.5, voor
de vrouwelijke studenten 46.2, voor de
corpsleden 20.3.
De statistiek der promoties komt tot
hetzelfde eindcijfer als verleden jaar: 73:
de faculteit der wis- en natuurkunde nam
hiervan 21 voor hare rekening, die der let
teren en wijsbegeerte 20, die der rechtsge
leerdheid 17, die der geneeskunde 15, die
der godgeleerdheid 0.
Eeredoctoraten werden ook dit jaar niet
verleend.
De verhouding tot onze studenten, voor
zoover deze niet de examens en promoties
betreft, gaat in hoofdzaak buiten de wet
geving op het hooger onderwijs om. Nie
mand zal dit voelen als een bezwaar.
Een uitzondering maakt de wet slechts
voor het tuchtrecht. Het best geslaagde
stuk der hooger-onderwijs-wet zijn de
hieraan gewijde artikelen (116 en 117)
echter niet.
Zij dragen de handhaving van de tucht
onder de studenten aan den rector mag
nificus op (art. 116) en gelasten (art. 117)
hem, te waarschuwen of te berispen „bij
overtreding der tucht of bij wangedrag" De
eerst geroepene tot handhaving van de
tucht en tot waken tegen wangedrag is
hier derhalve de rector. Het spreekt in
tusschen vanzelf, dat in menig geval een
individueel hoogleeraar, een gezagsdrager
ln een laboratorium of een andere uni
versitaire instelling of een faculteitsdecaan
zich in alle redelijkheid een eerder ge
roepene kan achten; geen verstandig rec
tor. die hierdoor zich gepasseerd zal
voelen; ook kan het voorkomen, dat een
rector wijs doet, een hunner in den arm
te nemen; zijn eigen tuchtrecht blijve be
waard voor die gevallen van ernstigen
aard, die inderdaad onder een der twee
begrippen, die de wet ten onrechte onder
scheidt (alsof overtreding der tucht niet
wangedrag ware: „ander wangedrag"
moest er staan) kunnen worden begrepen
Welke is dan des rectors bevoegdheid?
Hij kan, lichtste vorm, waarschuwen en,
De nieuwe rector-magnificus,
prof. dr. W. van der Woude.
strengste vorm, berispen. Hij kan dit doen
alleen, op eigen verantwoordelijkheid; hij
kan dit ook doen in een door de wet wel
zoo vaag mogelijk aangeduide samenwer
king met assessoren.
Naast het zuiver rectorale tuchtrecht
kent de wet (lid 2 van art. 117) er echter
ook een des Senaats. Deze is „bevoegd"
niet verplicht, tot de strenge straf van
wegzending, voor minstens één, voor hoog
stens vijf jaar. Over al dan niet openbaar
making zwijgt de wet; de Senaat is der
halve hierin vrij. Ten aanzien van dit
senaatstuchtrecht is er beroep op den Mi
nister; terecht, want de straf, tijdelijke
ontzegging van „den toegang tot de uni
versiteit", is zwaar.
Een bezwaar zie ik hierin, dat er niets
ligt aan tuchtrechtelijke mogelijkheden
tusschen den strengsten rectorsmaatregel
de berisping, en den zachtsten senaats
maatregel. de wegzending voor een jaar.
Een rector, die een geval te ernstig acht
om met een berisping, zelfs met eene voor
rector en assessoren en met publicatie, te
worden afgedaan, maar een jaar wegzen
ding te streng, is niet bij machte een be
vredigende oplossing te vinden. Verlaging
van den minimum-tijd van wegzending tot
drie maanden zou hier baat kunnen
brengen.
Spr. besloot aldus:
Het éénjarige rectoraat heeft zijn voor-
en zijn nadeelen. Maar de voordeelen win
nen het, vooral sinds de instelling van
ons pro-secretariaat.
De voordeelen van het eenjarige recto
raat winnen het. Het is goed, dat zooveel
mogelijk leden van den Senaat beurte
lings tot dit tijdelijk leiderschap worden
geroepen; de geduchte bres, die het schiet
in een der aantrekkelijkste zijden ook van
het drukste professoraat, onze persoon
lijke vrijheid van beweging en tijdsindee-
ling, kan elk onzer zich gedurende één
jaar ten bate onzer universitaire gemeen
schap best getroosten.
Waarde van der Woude, één gymnasium
heeft ons opgekweekt en aan één univer
siteit kweeken wij verder. Herinneringen
van vroeger en van later zijn dus ons ge
meen en ik weet, dat U zoo min als mij
deze dingen onverschillig laten. Gaat alles
goed, dan zal over een jaar tot dit ons
gemeen bezit ook het oud-rectorschap van
Leiden beiïooren. Worde dit van uw gees
telijk eigendom een even kostbaar deel als
het is van het mijne!
Uitgesproken: D. Dijkema, Zwammer-
dam, Lindehovenstraat 55. R.c. mr. G.
Scholten Cur. mr. H. F. A. Donders, Leiden.
P. van der Horst, wagenmaker, Katwijk
a. d. Rijn. R.c. mr. J. R. Thorbecke. Cur.
mr. H. N. Geelkerken, Leiden.
In de week van 10 t.m. 15 September
1934 werden in Nederland 128 faillissemen
ten uitgesproken.
Veilig verkeer is ook heel wel
mogelijk zonder een permanent
gebruik van uw claxon.
WILHELMINA KLEY OVERLEDEN.
Zaterdagmiddag is te Amsterdam plotse
ling op 88-jarigen leeftijd overleden de
tooneelspeelster Wilhelmina Kley.
Wilhelmina Elisabeth Kley is in Novem
ber 1848 te Rotterdam geboren. Haar eerste
optreden was in Antwerpen onder leiding
van Victor Driessens in den Vlaamschen
Schouwburg. Daarna is zij naar Holland
vertrokken, waar zij het eerst optrad onder
Le Gras van Zuylen en Haspels. Met Wil
lem van Zuylen en Catharine Beersmans
heeft zij op de planken gestaan. Later
werkte zij eerst vele jaren bij van Eysden
en ging daarna over naar Cor v. d. Lugt
Melsert, bij wien zij op 80-jarigen leeftijd
haar 60-jarig tooneeljubileum vierde. V. d.
Lugt is haar laatste directeur geweest:
toen nam zij afscheid van het tooneel.
Ook aan het Amsterdamsch Tooneel is
Wilhelmina Kley verbonden geweest, o.a.
bij v. Lier in de Amstelstraat en aan de
Nederlandsche Tooneelvereeniging onder
Crispijn Sr Zij trad vooral in karakterrol
len op o.a. in „Eenzamen" en als Catha-
rina in „Vriend Frits" terwijl zij groot suc
ces oogstte in „De Twee Weezen" als vrouw
Frochard. Met het Rotterdamsch Tooneel-
gezelschap heeft zij een reis medegemaakt
naar Londen en met de Nederlandsche
(Tooneel Vereeniging naar Berlijn.
(Buiten verantwoordelijkheid der Red.T,
Cople van de al of niet geplaatste
stukken wordt niet teruggegeven.
Noordwijk, September 1934.
DENNENWEELDE EN DENNENARMOEDE
Geachte Redactie!
Noordwijk wordt geroemd om zijn den-
nenweelde in de Zuid-duinen alsmede ia
de bosschen, in onderhoud bij het Staats-
boschbeheer. Echter worden de aanplan-
tïngen een compacte massa boomen, die
elkander verdringen. Er is veel dood hout
onder aan de stammen met verdorde
t&kksii
Wat is toch het geval? De dennen zijn
tot nu toe geplaatst goed voor houtcultuur,
dicht bij elkander, met het gevolg dat men
overal lange palen krijgt zonder naald
hout. De boom zooals zij werkelijk behoort
te zijn, moet van ondier tot boven in de
naalden zitten en dit verkrijgt men al
leen door ruime beplanting en uitdunnen
op het juiste tijdstip.
Nu geeft de gemeente hier een goed
voorbeeld, maar bij de particulieren laat
dit veel te wenschen over. Door flink aan
pakken kan men nog veel leelijks voor
komen.
Men beweert dat de wind het hout
doodmaakt. Dat is onjuist, want de top
pen der dennen zien nerggps bruin, tenzij
men al te dicht bij de zee komt. Maar er
zijn wel verdorde takken van onderen,
bij gebrek aan zon en ruimte.
Het staatsboschbeheer, belastingbetalers,
heeft ook het systeem van houtcultuur.
Eerste oogst na 20 jaar was pl.m. f. 1200
op een project van ruim een millioen gul
den. Reken nu af van f. 1200. f. 600 voor
uitdunnen en optasten, dan is die hout
cultuur vrijwel nihil. Nutig als werkver
schaffing is zij zeker en ook een genot
voor belastingbetalend Nederland. Maar
zou een mooi bosch niet verkieslijker zijn
dan een minimale opbrengst en vele hei
pal/en met pluimpjes er boven op? Het is
te hopen, dat voor de Noordwijkers, Lei-
denaars en badgasten, dit mooie oord 'n
waar natuurmonument wordt en dan
mogen wij den staat dankbaar zijn. In het
naburige Katwijk gaat men omtrek Raad
huis, hier al aardig denzelfden weg op erf
komt daar al aardig een heipalenwoud.
U dankzeggend, hoogachtend.
P. J. VAN SANTEN.
o
LUCHTBESCHERMING.
Geachte Redactie.
Beleefd verzoek ik voor mij nog een
plaatsje te willen inruimen, als antwoord
aan den heer Schmetz, U daarvoor bij,
voorbaat hartelijk dankend.
Het is geenzins mijn bedoeling de verde
diging van mevr. B. J. Blaauwen Mulder,
tegenover den heer Schmetz op mij te
nemen, daarvoor is mevr. waarachtig zelf
wel mans-genoeg.
Doch de vraag van den heer S, of het
niet beter ware. dat de vrouwen hun na
tuurlijke plichten tegenover man en huis
gezin nakwamen, in plaats zich over een
eventueelen Oorlog te bekommeren, is m.i.
niet minder dan een insinuatie aan alle
vrouwen, die op een of ander terrein voor
den vrede werkzaam zijn.
Want volgens den heer S. immers, schie
ten zij te kort in hun natuurlijke plichten.
Het ware beter geweest mijnheer S. die
vraag maar achterwege te laten, want
ongelukkiger vraag is bijna niet denkbaar.
M.i. behoort het werken voor den Vrede
juist tot een der natuurlijke plichten der
vrouw.
Wie is beter tot het vredeswerk geschikt
dan juist de vrouw? De moeder, die man
en zoons naar het front ziet trekken, bijna
in de overtuiging elkaar nooit weder te
zien. of bij het wederzien van de meest
verschrikkelijke verminking moet kennis
nemen.
Ik ben het met mevr. B. M. eens waar zij
zegt, dat diegene, die niet meewerkt om
een Oorlog te voorkomen, mede schuldig
is aan den Oorlog.
Ik wensch mevr. B. M. veel succes met
haar Vereeniging en ik hoop dat vele
vrouwen het door haar geschrevene ter
harte zullen nemen.
En-voor den heer S. hoop ik, dat hij in de
toekomst wat meer van nabij kennis zal
nemen van het werk van de vrouwen
vredesbeweging.
Zulks kan m.i. voor hem geen kwaad, erf
zal hem zeker wat soepeler over de vrou
wen doen oordeelen.
U. geachte Red., nogmaals dankend voor
de plaatsing verblijf ik
Hoogachtend,
J. H. BIESJOT,
Lindestraat 22, Leiden.
Leiden, 16 Sept. '34.
RECLAME- 7668
Als 's morgens dai onbehaaglijke
gevoel weer zoo'n ellendige
aanval van migraine aankondigt,
voorkom dan die misère met 1 of 2 a/iTke^r
Volgons rocopt von Apotheker Dumont
"AKKERTJES"
FEESTCONCERT VAN HET
AMSTERDAMSCH CONSERVATORIUM.
Zaterdagavond had In de Bachzaal van
het Amsterdamsch Conservatorium het
feestconcert, uitgevoerd door leerlingen der
orkest- en koorklasse, ter herdenking van
het 50-jarig bestaan dezer instelling plaats.
Onder de aanwezigen bevonden zich
Zijne Excellentie Mr. P H. Marchant, mi
nister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen. de oud-wethouder van Onder
wijs te Amsterdam, de heer E. Polak en
vele bekenden uit de muziekwereld.
In de pauze traden verschillende spre
kers op: de voorzitter van het Amster
damsch Conservatorium, Mr. J. C. W. A.
de Bruyn van Melis- en Marienkerk, mi
nister Marchant en Dr Joh. Wagenaar,
directeur van het Koninklijk Conservato
rium te den Haag.