OVERDRACHT VAN HET RECTORAAT DER LEIDSCHE UNIVERSITEIT Haar lotgevallen gedurende het afgeloopen academiejaar. Rede van prof. mr. D. van Blom. 'n Migraine op komst? AKKER.CACHETS W 75,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 17 September 1934 Derde Blad No. 22850 FAILLISSEMENTEN. KUNST EN LETTEREN. INGEZONDEN. De aftredende rector-magnificus prof. mr. D. van Blom. In tegenwoordigheid van curatoren lioogleeraren, lectoren, privaat-docenten en studenten heeft hedenmiddag in het groot-auditorium der Universiteit de af tredende rector-magnificus, professor D. van Blom de rectorale waardigheid over gedragen aan zijn opvolger, prof. dr. W. van der Woude. Der traditie getrouw heeft hij daarbij in een uitvoerige rede de lotgevallen der Universiteit in het afgeloopen jaar be sproken, waarbij hij allereerst het over lijden van H. M. de Koningin-Moeder en Z. K. H. Prins Hendrik herdacht. Spr. vond daartjij ook gelegenheid den juist gisteren overleden oud-voorzitter van bet Lgidsch Universiteitsfonds, mr. W. A. Mees te herdenken. Spr. memoreerde vervolgens de mutaties in den Senaat, de persoonlijke onderschei dingen van zijn leden en vervolgde dan: „Wat onze academische instellingen betreft, moge ik beginnen met de zaal, waarin wij ons thans bevinden. In den loop des jaars gewerd ons het vereerend en heuglijk bericht, dat Hare Majesteit de Koningin het voornemen heeft, ze te ver rijken met een gobelin, thans in uitvoering bij de Haagsche Weefschool, naar een op Leiden en Leiden's omgeving geïnspireerde schilderij van Hare hand. Van onze diepe erkentelijkheid voor dit nieuwe blijk van verknochtheid aan Hare en onze universi teit, houde de Hooge Schenkster Zich bij voorbaat verzekerd. Wij kunnen deze zaal niet missen en zien haar liefst zoo waardig mogelijk ge stoffeerd. Dit neemt niet weg, dat zij niet in elk opzicht als plaats van samenkomst bij plechtige gelegenheden voldoet. Haar acoustiek is niet onberispelijk; gelukkig, dat deskundig advies de mogelij kheid van verbetering heeft vastgesteld en deze dus, hopen we, eerlang te wachten is. Zij heeft echter nog een ander gebrek, een te gering oppervlak. Onze universitas behoorde te beschikken over een ruimte, die niet dwingt, het overgroote deel van haar zcholares den toegang te ontzeggen. Aan deze benepenheid van huisvesting zijn wij gewend sinds jaar en dag en wel licht hierdoor heeft jegens dit euvel, het welk met het aantal onzer studenten wast, een zekere gelatenheid ons bevan gen. Doch een misstand blijft zij en wij blijven reikhalzen naar een zaal. voorts bruikbaar voor enkele lezingen met grooten toeloop, waarin de universitas maxima op gezette tijden zal kunnen too- nen, hoeveel man zij sterk is. Ons centrum intusschen blijve dit oude gebouw, naar behoefte verbeterd in den soberen trant, die het eigen is. Hier werd dit jaar de groote collegezaal in den nieuwen vleugel van nieuw meu bilair voorzien, dat ruimte biedt voor 229 hoorders; aan de al jaren nijpende be hoefte aan een voldoend aantal zitplaat sen voor de groote juridische colleges is hiermede tegemoet gekomen; de zaal werd tevens verdienstelijk gerestaureerd. Van den Senaat valt nog te melden, dat zijn archief ter wetenschappelijke orde ning in bewerking is op het Algemeen Rijksarchief. Een deel van het archief van curatoren (1815—1877) onderging daar zoodanige bewerking reeds; de beschrij ving van dit stuk archief, door den heer E. J. van de Pol, is gepubliceerd, het ligt in het voornemen, hetzelfde te doen met het archief van vóór 1815, zoodra de middelen hiervoor gevonden zijn. Ook de faculteits archieven zijn thans voor het grootste deel bij het Rijksarchief in bewerking. Het is waarschijnlijk, dat over ons academiegebouw en zijn onmiddellijke omgeving een volgend verslaggever be langrijk nieuws zal kunnen vertellen, blijder nieuws ook dan het spaarzame, dat thans uit deze omgeving valt te berichten: geldgebrek gebrekkige verwarming dood door bevriezing van zeer belangrijke gewassen dezen winter in de vollegrond- sche kas van den Hortus. Het „oude ziekenhuis" zal eerlang in ons academisch bestel zijn nieuwe functie van Ethnografisch Museum, collegebouw en behuizing voor enkele instituten ver vullen. Van het nieuwe ziekenhuis-complex, waarvoor de naam Boerhavekwartier gaat inburgeren, is ditmaal alleen te melden, dat de verbetering, gelijk trouwens kon worden verwacht, ook tot uiting komt in verbeterd college-bezoek." Spr. geeft dan een opsomming van de verschillende bezuinigingsmaatregelen en •egt daarover o. a. ,De nood blijft schade aanrichten. Reeds jaren hangt de vacature in de wijsbegeerte des rechts, in een faculteit, die, ware zij een afzonderlijk beheerde instelling, uit de eigen middelen harer Bllegegelden zonder twijfel deze vacature reeds lang hadde vervuld. Dat aan een aca- fanie, die meer juristen opleidt dan vele 'idere samen, geregeld onderwijs in de Vchtsfilosofie den studenten onthouden lijft, wordt door het tijdsgewricht niet verontschuldigd. Waarom het Prentenka zoo deerlijk toet worden gehavend als in het voor- temen ligt de met het beheer belaste conservator Dr. J. J. de Gelder op wacht geld en vervangen door onzen ambtgenoot in de kunstgeschiedenis, die slechts een deel van zijn respectabele werkkracht en van zijn reeds zwaar bezetten tijd zal kun nen afzonderen voor dit, een vollen des kundige vergend, belheer blijft, in het licht der minieme bezuiniging, hiermede verkregen, een raadsel. De opheffing van de posten van hulp- leeraar in het Javaansoh en in het Ma- leisch zal, bij het groot aantal studenten in de Vereenigde Faculteiten, te pijnlijker worden gevoeld nu de bescheiden vervul ling in deze onduldbare leemte, waarvan mijn ambtsvoorganger kon melding ma ken. is komen te vervallen. O.a. het Uni versiteitsfonds, dat immer doet wat het kan ik moge voor zijn lotgevallen verwijzen naar zijn eigen verslag ln ons Jaarboek had hier de helpende hand geboden; het moest ermee ophouden, ge lijk het wellicht nog meer bemoeienis met hulp aan ons oostersch onderwijs zal moeten staken. Desgelijks wordt de wer kingssfeer van het Instituut Kern door geldnood verengd. Wij bevinden ons bier op gebied, waar ons land een naam te verliezen heeft, die met luttel gelds te behouden ware. De vakken der zoogenaamde A-facul teiten, waar in de personeele bezetting, niet in de materieele bewerktuiging, gel delijk het zwaartepunt ligt, zij brengen de duurte niet in ons universitair bestel; hier bereiken een paar duizend guldens wat elders een ton nog niet vermag. Het Depar tement van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen zou zijn naam waarlijk niet schaden en de wetenschap dienen door bereidheid, herziening van standpunt in de ernstigste overweging te nemen." Er volgt dan een opsomming van de ge legenheden, waar de Universiteit vertegen woordigd was en van de buitenlandsche bezoeken, die zij ontving. De verhouding tot de studenten bespre kend zegt spr.: „Kennen wij hen? Zeker zijn er leemten in onze kennis; in de groote faculteiten komt van het persoonlijk contact minder dan in de kleine terecht en welke facul teit mag nalaten, naar grootte te streven? Er konden méér disputen zijn, waar aan hoogleeraren, lectoren of privaat-docen ten een plaats is Ingeruimd; gelukkige voorbeelden zijn zonder moeite te noemen, maar 't hangt vaak aan een los geval of disputen het leven houden, zelfs of zij het leven mogen aanschouwen. Toch hangt veel af van dat contact. Samen-werken, in den echten zin des woords, moet het ideaal zijn. Voor samen werken nu is heel wat vereischt, wil het uitreiken boven tijdelijk samenzijn in een zelfde vertrek. Onder meer een elkaar over en weer begrijpen en er is een en ander, dat hieraan in den weg staat. Een bezwaar blijft het leeftijdsverschil. Een groep jongeren, met een gemiddelden leeftijd van, zeggen we, nog maar even aan den verkeerden kant van de twintig, en een groep onderen met een bedenkelijk hooger gemiddelde zullen elkaar nooit vol komen begrijpen. Toch mogen we niet vergeten, dat bij persoonlijk contact tus- schen hoogleeraar en student het niet twee statistische abstracties, een hooger en een lager gemiddelde, zijn, die elkaar ontmoeten, maar, als het is zooals het zijn moet, twee levende menschen van goeden wille, van wie de een zijn onbevangenheid, de ander zijn bezonkenheid vóór heeft. Wij van onzen kant, stellen ons niet op een voetstuk, als we ons van oordeel verklaren, dat zulk contact den studenten winst be looft, want voor ons is het gewin niet kleiner: ik weet geen ambt, dat beter dan het onze, met zijn geregelde aanraking tusschen oud en jong, zijn dragers tegen geestelijke verkalking behoedt. Met deze opmerkingen is intusschen de brug tusschen hoogleeraren en studenten wél geprezen, maar nog niet gelegd. Wij' moeten ons blijven bezinnen op wat er te doen zij om ze uit te bouwen tot zoodanige breedte en sterkte, dat zij allen dragen kan, die van het lichaam der Universiteit deel uitmaken. En hiertoe kan ook noodig zijn. dat scheidende elementen worden verwijderd. Echter niet verwijderd zonder meer. Ik doel hier op het Instituut, dat zich nu meer dan ééne faculteit, tusschen hoogleeraren en studenten in, onmatig heeft ontwikkeld, waarvan het een klein kunstje is, kwaad te spreken, maar lasti ger, het de plaats, die het toekomt, aan te wijzen. Want ook van dit Instituut ge begrijpt allen natuurlijk, dat ik het over de repetitoren heb is waar, dat zijn bestaan althans begin van bewijs van zijn recht op bestaan inhoud. Het zou zich niet hebben ontwikkeld, als het aan een be paalde studenten-behoefte niet vol deed; dat het dien wasdom heeft bereikt, wijst op een constructie-fout in ons onderwijs Een aantal studenten voelt, leiding te behoeven, en meent deze beter bij anderen dan bij zijn professoren te kunnen vinden. Voorzooverre inderdaad niets dan dressuur wordt begeerd, zal het kwaad onuitroeibaar blijven, zoolang niet een in de practijk ondoenlijke scherpe ultschifting onder de aankomende stu denten ons van die misbari alumni zal hebben bevrijd. Doch voorzooverre die hoogere soort leiding wordt gezocht, die ook wij ons ten doel stellen, is het de uiterste moeite waard, te trachten het euvel meester te worden. Want een euvel blijft het, dan aan een naar qualitelt uiterst geschakeerd geheel van docenten zonder-brevet een stuk opleiding in han den wordt gelaten, waarvoor de Universi teit met haar gebrevetteerde docenten ten slotte de verantwoordelijkheid draagt. De gewraakte toestand is: gedeeltelijke uitschakeling van hoogleeraren en lec toren, wien nog het examineeren, dikwijls het herhaald examineeren, der repetitie producten verblijft. Zoolang niet de werk kracht van het officieele docentencorps vermenigvuldigd zal zijn, wat enkel mo gelijk ware langs den weg van uitbreiding van het corps, waaraan voorshands geen denken is, zoolang is te kiezen tusschen twee denkbaarheden. De eene is: het re petitorschap uit te branden; zij is ver werpelijk en dit niet alleen omdat zij prac- tisch onmogelijk is; óók omdat deze zuiver negatieve reactie, indien wél mogelijk en geslaagd, een wezenlijk ledig zou achter laten zonder mogelijkheid, dit te vullen; maar vooral omdat deze ruwe methode veel goeds zou verdelgen; er zijn ook voor treffelijke repetitoren; de studentenwe reld kent allicht hunne namen beter dan wij. De andere denkbaarheid is: het repe titorschap in het officieel geheel van ons onderwijs op eenigerlei wijze in te scha kelen Ook deze oplossing is allerminst een voudig, ik ontveins mij dit in geenen deele; van faculteit tot faculteit zal zij wellicht moeten verschillen; naast de geijkte repe titoren geijkt door wie? en naar welken maatstaf? zal men de beunhazen be houden; de salarieering kan een netelig punt worden, ook als 's lands penningen niet worden aangesproken doordat men den repetent zijn lessen blijft laten be talen. Maar een ander pad om uit den bestaanden toestand bevrijd te worden zie ik niet en dit pad is bij mijn weten nog nooit behoorlijk en ten einde toe verkend. Ik sprak daar straks van leemten in onze kennis van de studentenwereld. Eene dezer is ook, dat eigenlijk niemand nauw keurig weet te zeggen, hoeveel studenten er zijn; „student" is een onvast begrip. De statistiek der inschrijvingen is een voudig genoeg. Zij leert ons, dat dit jaar de toeneming tot staan is gekomentegen over het totaalcijfer 2778 van verleden jaar, waaronder 692 vrouwelijke studenten staat thans het getal 2771, waarvan 664 vrouwen; dat der voor de eerste maal in geschrevenen was 647. is 645. Over het spoorstudentendom verstrekt de corpsalmanak gegevens: buiten Leiden en Oegstgeest woont niet minder dan 53.3% der studenten in totaal; voor de niet-corpsleden is dit percentage 64.5, voor de vrouwelijke studenten 46.2, voor de corpsleden 20.3. De statistiek der promoties komt tot hetzelfde eindcijfer als verleden jaar: 73: de faculteit der wis- en natuurkunde nam hiervan 21 voor hare rekening, die der let teren en wijsbegeerte 20, die der rechtsge leerdheid 17, die der geneeskunde 15, die der godgeleerdheid 0. Eeredoctoraten werden ook dit jaar niet verleend. De verhouding tot onze studenten, voor zoover deze niet de examens en promoties betreft, gaat in hoofdzaak buiten de wet geving op het hooger onderwijs om. Nie mand zal dit voelen als een bezwaar. Een uitzondering maakt de wet slechts voor het tuchtrecht. Het best geslaagde stuk der hooger-onderwijs-wet zijn de hieraan gewijde artikelen (116 en 117) echter niet. Zij dragen de handhaving van de tucht onder de studenten aan den rector mag nificus op (art. 116) en gelasten (art. 117) hem, te waarschuwen of te berispen „bij overtreding der tucht of bij wangedrag" De eerst geroepene tot handhaving van de tucht en tot waken tegen wangedrag is hier derhalve de rector. Het spreekt in tusschen vanzelf, dat in menig geval een individueel hoogleeraar, een gezagsdrager ln een laboratorium of een andere uni versitaire instelling of een faculteitsdecaan zich in alle redelijkheid een eerder ge roepene kan achten; geen verstandig rec tor. die hierdoor zich gepasseerd zal voelen; ook kan het voorkomen, dat een rector wijs doet, een hunner in den arm te nemen; zijn eigen tuchtrecht blijve be waard voor die gevallen van ernstigen aard, die inderdaad onder een der twee begrippen, die de wet ten onrechte onder scheidt (alsof overtreding der tucht niet wangedrag ware: „ander wangedrag" moest er staan) kunnen worden begrepen Welke is dan des rectors bevoegdheid? Hij kan, lichtste vorm, waarschuwen en, De nieuwe rector-magnificus, prof. dr. W. van der Woude. strengste vorm, berispen. Hij kan dit doen alleen, op eigen verantwoordelijkheid; hij kan dit ook doen in een door de wet wel zoo vaag mogelijk aangeduide samenwer king met assessoren. Naast het zuiver rectorale tuchtrecht kent de wet (lid 2 van art. 117) er echter ook een des Senaats. Deze is „bevoegd" niet verplicht, tot de strenge straf van wegzending, voor minstens één, voor hoog stens vijf jaar. Over al dan niet openbaar making zwijgt de wet; de Senaat is der halve hierin vrij. Ten aanzien van dit senaatstuchtrecht is er beroep op den Mi nister; terecht, want de straf, tijdelijke ontzegging van „den toegang tot de uni versiteit", is zwaar. Een bezwaar zie ik hierin, dat er niets ligt aan tuchtrechtelijke mogelijkheden tusschen den strengsten rectorsmaatregel de berisping, en den zachtsten senaats maatregel. de wegzending voor een jaar. Een rector, die een geval te ernstig acht om met een berisping, zelfs met eene voor rector en assessoren en met publicatie, te worden afgedaan, maar een jaar wegzen ding te streng, is niet bij machte een be vredigende oplossing te vinden. Verlaging van den minimum-tijd van wegzending tot drie maanden zou hier baat kunnen brengen. Spr. besloot aldus: Het éénjarige rectoraat heeft zijn voor- en zijn nadeelen. Maar de voordeelen win nen het, vooral sinds de instelling van ons pro-secretariaat. De voordeelen van het eenjarige recto raat winnen het. Het is goed, dat zooveel mogelijk leden van den Senaat beurte lings tot dit tijdelijk leiderschap worden geroepen; de geduchte bres, die het schiet in een der aantrekkelijkste zijden ook van het drukste professoraat, onze persoon lijke vrijheid van beweging en tijdsindee- ling, kan elk onzer zich gedurende één jaar ten bate onzer universitaire gemeen schap best getroosten. Waarde van der Woude, één gymnasium heeft ons opgekweekt en aan één univer siteit kweeken wij verder. Herinneringen van vroeger en van later zijn dus ons ge meen en ik weet, dat U zoo min als mij deze dingen onverschillig laten. Gaat alles goed, dan zal over een jaar tot dit ons gemeen bezit ook het oud-rectorschap van Leiden beiïooren. Worde dit van uw gees telijk eigendom een even kostbaar deel als het is van het mijne! Uitgesproken: D. Dijkema, Zwammer- dam, Lindehovenstraat 55. R.c. mr. G. Scholten Cur. mr. H. F. A. Donders, Leiden. P. van der Horst, wagenmaker, Katwijk a. d. Rijn. R.c. mr. J. R. Thorbecke. Cur. mr. H. N. Geelkerken, Leiden. In de week van 10 t.m. 15 September 1934 werden in Nederland 128 faillissemen ten uitgesproken. Veilig verkeer is ook heel wel mogelijk zonder een permanent gebruik van uw claxon. WILHELMINA KLEY OVERLEDEN. Zaterdagmiddag is te Amsterdam plotse ling op 88-jarigen leeftijd overleden de tooneelspeelster Wilhelmina Kley. Wilhelmina Elisabeth Kley is in Novem ber 1848 te Rotterdam geboren. Haar eerste optreden was in Antwerpen onder leiding van Victor Driessens in den Vlaamschen Schouwburg. Daarna is zij naar Holland vertrokken, waar zij het eerst optrad onder Le Gras van Zuylen en Haspels. Met Wil lem van Zuylen en Catharine Beersmans heeft zij op de planken gestaan. Later werkte zij eerst vele jaren bij van Eysden en ging daarna over naar Cor v. d. Lugt Melsert, bij wien zij op 80-jarigen leeftijd haar 60-jarig tooneeljubileum vierde. V. d. Lugt is haar laatste directeur geweest: toen nam zij afscheid van het tooneel. Ook aan het Amsterdamsch Tooneel is Wilhelmina Kley verbonden geweest, o.a. bij v. Lier in de Amstelstraat en aan de Nederlandsche Tooneelvereeniging onder Crispijn Sr Zij trad vooral in karakterrol len op o.a. in „Eenzamen" en als Catha- rina in „Vriend Frits" terwijl zij groot suc ces oogstte in „De Twee Weezen" als vrouw Frochard. Met het Rotterdamsch Tooneel- gezelschap heeft zij een reis medegemaakt naar Londen en met de Nederlandsche (Tooneel Vereeniging naar Berlijn. (Buiten verantwoordelijkheid der Red.T, Cople van de al of niet geplaatste stukken wordt niet teruggegeven. Noordwijk, September 1934. DENNENWEELDE EN DENNENARMOEDE Geachte Redactie! Noordwijk wordt geroemd om zijn den- nenweelde in de Zuid-duinen alsmede ia de bosschen, in onderhoud bij het Staats- boschbeheer. Echter worden de aanplan- tïngen een compacte massa boomen, die elkander verdringen. Er is veel dood hout onder aan de stammen met verdorde t&kksii Wat is toch het geval? De dennen zijn tot nu toe geplaatst goed voor houtcultuur, dicht bij elkander, met het gevolg dat men overal lange palen krijgt zonder naald hout. De boom zooals zij werkelijk behoort te zijn, moet van ondier tot boven in de naalden zitten en dit verkrijgt men al leen door ruime beplanting en uitdunnen op het juiste tijdstip. Nu geeft de gemeente hier een goed voorbeeld, maar bij de particulieren laat dit veel te wenschen over. Door flink aan pakken kan men nog veel leelijks voor komen. Men beweert dat de wind het hout doodmaakt. Dat is onjuist, want de top pen der dennen zien nerggps bruin, tenzij men al te dicht bij de zee komt. Maar er zijn wel verdorde takken van onderen, bij gebrek aan zon en ruimte. Het staatsboschbeheer, belastingbetalers, heeft ook het systeem van houtcultuur. Eerste oogst na 20 jaar was pl.m. f. 1200 op een project van ruim een millioen gul den. Reken nu af van f. 1200. f. 600 voor uitdunnen en optasten, dan is die hout cultuur vrijwel nihil. Nutig als werkver schaffing is zij zeker en ook een genot voor belastingbetalend Nederland. Maar zou een mooi bosch niet verkieslijker zijn dan een minimale opbrengst en vele hei pal/en met pluimpjes er boven op? Het is te hopen, dat voor de Noordwijkers, Lei- denaars en badgasten, dit mooie oord 'n waar natuurmonument wordt en dan mogen wij den staat dankbaar zijn. In het naburige Katwijk gaat men omtrek Raad huis, hier al aardig denzelfden weg op erf komt daar al aardig een heipalenwoud. U dankzeggend, hoogachtend. P. J. VAN SANTEN. o LUCHTBESCHERMING. Geachte Redactie. Beleefd verzoek ik voor mij nog een plaatsje te willen inruimen, als antwoord aan den heer Schmetz, U daarvoor bij, voorbaat hartelijk dankend. Het is geenzins mijn bedoeling de verde diging van mevr. B. J. Blaauwen Mulder, tegenover den heer Schmetz op mij te nemen, daarvoor is mevr. waarachtig zelf wel mans-genoeg. Doch de vraag van den heer S, of het niet beter ware. dat de vrouwen hun na tuurlijke plichten tegenover man en huis gezin nakwamen, in plaats zich over een eventueelen Oorlog te bekommeren, is m.i. niet minder dan een insinuatie aan alle vrouwen, die op een of ander terrein voor den vrede werkzaam zijn. Want volgens den heer S. immers, schie ten zij te kort in hun natuurlijke plichten. Het ware beter geweest mijnheer S. die vraag maar achterwege te laten, want ongelukkiger vraag is bijna niet denkbaar. M.i. behoort het werken voor den Vrede juist tot een der natuurlijke plichten der vrouw. Wie is beter tot het vredeswerk geschikt dan juist de vrouw? De moeder, die man en zoons naar het front ziet trekken, bijna in de overtuiging elkaar nooit weder te zien. of bij het wederzien van de meest verschrikkelijke verminking moet kennis nemen. Ik ben het met mevr. B. M. eens waar zij zegt, dat diegene, die niet meewerkt om een Oorlog te voorkomen, mede schuldig is aan den Oorlog. Ik wensch mevr. B. M. veel succes met haar Vereeniging en ik hoop dat vele vrouwen het door haar geschrevene ter harte zullen nemen. En-voor den heer S. hoop ik, dat hij in de toekomst wat meer van nabij kennis zal nemen van het werk van de vrouwen vredesbeweging. Zulks kan m.i. voor hem geen kwaad, erf zal hem zeker wat soepeler over de vrou wen doen oordeelen. U. geachte Red., nogmaals dankend voor de plaatsing verblijf ik Hoogachtend, J. H. BIESJOT, Lindestraat 22, Leiden. Leiden, 16 Sept. '34. RECLAME- 7668 Als 's morgens dai onbehaaglijke gevoel weer zoo'n ellendige aanval van migraine aankondigt, voorkom dan die misère met 1 of 2 a/iTke^r Volgons rocopt von Apotheker Dumont "AKKERTJES" FEESTCONCERT VAN HET AMSTERDAMSCH CONSERVATORIUM. Zaterdagavond had In de Bachzaal van het Amsterdamsch Conservatorium het feestconcert, uitgevoerd door leerlingen der orkest- en koorklasse, ter herdenking van het 50-jarig bestaan dezer instelling plaats. Onder de aanwezigen bevonden zich Zijne Excellentie Mr. P H. Marchant, mi nister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen. de oud-wethouder van Onder wijs te Amsterdam, de heer E. Polak en vele bekenden uit de muziekwereld. In de pauze traden verschillende spre kers op: de voorzitter van het Amster damsch Conservatorium, Mr. J. C. W. A. de Bruyn van Melis- en Marienkerk, mi nister Marchant en Dr Joh. Wagenaar, directeur van het Koninklijk Conservato rium te den Haag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 9