De ramp van de „Mono Castle"- Drie wielrenners bij auto-ongeluk gedood DE FREGATVOGEL 75,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. r.T V I, 1.-. .I,, T, BE DOUGLAS-MAOHINE VAN DE K.L.M. welke zal deelnemen aan de Londen—Melbourne-race, is op het vliegveld Waal haven gemonteerd en vliegklaar gemaakt. De maohime was Zondag voor het publiek te bezichtigen. DE RAMP VAN DE ,.MORRO CASTLE". Links: passagiers verlaten langs touwladders het brandende schip en gaan in de reddingbooten. Rechts: een geredde vrouw met zwemvest aan. DE SLUITING van 'de zitting der Staten-Generaal door minister de Wilde. De minister verlaat het Tweede Kamer-gebouw. Drie wielrenners bij auto-ongeluk gedood. enorme meloen r- ingezonden op De wielrenners Klaas van Nek jr., J. Reynders en S. Hoevens werden gedood toen hun auto op den Helderscheweg bij Warmenhuizen in botsing kwam met een stoom- ^an<^ en tu^D^ouwtentoonste^^na tram, welke den weg daar kruist. Links de plek van het ongeluk. Rechts de vernielde auto. Veghe}. door George Owen Baxter. naar den Amerikaanschen roman bewerkt door J. M. P. 5) .Natuurlijk; en dan moet men op pad gaan om zijn eigen deel op te eischen". „Dat zal wel bijzonder moeilijk zijn". „Zeker, dat is, waarom ik bijvoorbeeld naar Indië ging". „Wel", zeide het meisje tenslotte, „ik denk, dat het wel gaan zal. Ik bedoel, dat Ik u zou willen vragen om een spoor voor mij te zoeken". Hij had geen tijd om te antwoorden, want er werd snel en haastig op de deur geklopt en de kruk werd ongeduldig heen en weer gerukt, alsof iemand in de gang was, die het recht had binnen gelaten te Worden. „Dat is moeder", zeide het meisje. De fregatvogel was al reeds achter het gordijn gesprongen. „Neen, dat liever niet", zeide zij. „Ik wil oever, dat u deze moeilijkheid dadelijk onder de oogen ziet, als u er niets op tegen hebt". Hij keek haar vastberaden aan. „Goed", telde hij toen. Daarop ging zij naar de deur om open te doen. HOOFDSTUK V. Mevrouw Asprey stormde de kamer bin ten; zjj was juist het tegenovergestelde van haar dochter, die noch lang, noch kort, noch dik, noch slank was. terwijl haar moeder beslist klein was. Zij had het hoofd en den nek van een meisje, behalve wanneer het licht op de rimpels viel, die haar twee-en-veertig jaren verrieden, maar de rest was veel te zwaar, zoodat zij hijgde en met horten en stooten sprak na het trappen klimmen. Op haar hijgenden boezem schitterde een collier en juweelen glinsterden, als zij haar handen bewoog. „Louise!" riep zij buiten adem uit, „heb Je ooit zoo iets gehoord? Heb je het ooit kunnen denken, kunnen droomen? Ze kwamen zoo maar ons huis binnen! Zij belden zelfs in het geheel niet aan! Ik zal neef Edgar zeggen, dat hij eenvoudig eenvoudig heb je ooit zoo iets gehoord, Louise?" „Meneer Chalmers", begon haar dochter. „Die dat wezen!" riep mevrouw Asprey uit. „Die onmogelijke vent! Alsof iemand in ons huis zou durven komen behalve dat teugellooze rapaille zelf, dat „Maar er is toch nog iemand gekomen", zeide het meisje. „Louise „Ja!" „Dat kan niet. Hoe weet je dat? Hoe zou hij hebben kunnen binnen komen?" „Wilt u beloven, dat u niet zult gillen?" „Ja, ja ja!" „Hij kwam mijn kamer binnen". „Ah!" gilde de moeder, dadelijk haar woord brekend. „Louise! Meen je dat? Hier? In deze kamer? Hoe vreeselijk! Wat heb je wel gedaan? Heb je gegild? Ben je flauw gevallen? Heeft hij iets weggeno men? Kind. waar is je juweelenkistje?" „Ik weet het niet", zeide Louise. „Je weet het niet?" „Neen, maar hier ls de persoon in kwestie Mevrouw Asprey wendde zich om; haar dochter bleef dicht naast haar staan, zoo dat zij in staat was zich aan den sterken jongen schouder van haar dochter vast te houden. „Goede hemel! riep mevrouw Asprey. „Wat moeten we doen, Louise wat moeten we doen? Moeten wij onze handen opste ken? Gaat hij schieten?" Beneden sloeg een deur dicht. „Daar is neef Edgar", zeide Louise, „zoudt u hem niet binnen roepen?" „Ik durf mij niet te bewegen", kermde mevrouw Asprey. „Hij zal ons niets doen", zeide haar dochter. „Maar het zou beter zijn als u neef Edgar zoudt roepen". Met oogen en mond wijd open ging mevrouw Asprey zijdelings naar de deur en toen zij er dicht genoeg bij was, strom pelde zij naar buiten, half springend, half vallend. Haar gegil klonk over de gang, de trap af, terwijl zij aldaar riep: „Neef Edgar, neef Edgar!" „Het spijt mij", zeide Louise, „maar er was geen betere manier om haar te ont moeten. Het zou in elk geval een schok voor haar geweest zijn, hoe ik het ook zou hebben voorbereid. U zult neef Edgar eh wel anders vinden". Zij zeide dit met een beteekenisvolle pauze achter den naam, maar wat die pauze beteekende, kon de fregatvogel niet uitmaken. Hij werd een beetje nerveus onder zijn koel uiterlijk, want het kwam hem voor dat het gegil van mevrouw Asprey luid genoeg was om de geheele buurt op stelten te zetten. Weldra konden zij haar klagende, hij gende en kakelende stem weer hooren, terwijl een diepe, sonore basstem trachtte haar gerust te stellen. „Wel, wel, wel, wij zullen eens zien, wij zullen eens zien. Lieve nicht Olivetta, laat dat maar aan mij over; mijn schouders zijn breed genoeg om grootere lasten te dragen dan deze, denk ik". „O, Edgar", riep mevrouw Asprey in een opwelling van dankbaarheid en opluchting uit, „hoe zou ik zonder jou kunnen leven?" Zij kwamen de kamer binnen en Geraldi zag een grooten, bleeken, kaalgeschoren man, niet dik genoeg om last te hebben van zijn gewicht, maar dik genoeg om geen rimpels te vertoonen. Hij had een klein rose vlekje op beide onderkaken en wanneer hij zich opwond of ontroerd werd, werden die vlekjes kleiner en kleiner of duidelijker in grootte en kleur. Zijn oogen waren nogal klein en scherp, maar dat kon zoo geschenen hebben door de volheid van zijn gezicht. Niets trok echter meer de aandacht van Geraldi. dan zijn handen; zij waren ver bazend groot en erg wit en week, zoodat, wanneer Edgar Asprey zijn handen ineen sloeg, zooals hij vaak onder het spreken deed, het Geraldi voorkwam, alsof de vin gers geen beenderen hadden. „En dit is de man!" zeide neef Edgar, toen zij binnen kwamen. „Ga niet te dicht bij hem, lieve Edgar", smeekte mevrouw Asprey. Neef Edgar lette weinig op dezen uit roep. „Een heel jonge man nog", ging hij voort. „Een bijzonder jonge man. Wat is je naam, jongmensch?" „James Geraldi", zeide de fregatvogel met bijzondere slaperige oogen. „James Geraldi! Een naam met een buitenlandschen klank, is het niet? Maar in zulke gevallen is er meestal een vreem de naam en ook vreemd bloed, zou ik zeggen". Hij stond midden in de kamer en glim lachte tegen de ineenkrimpende mevrouw Asprey, die zich heftiger dan tevoren tegen hem aanklampte; hij glimlachte tegen Louise Asprey, hij glimlachte zelfs tegen fregatvogel en nu werd Geraldi's nieuws gierigheid gaande gemaakt, want hij zag, dat hij voor het eerst in zijn leven een man had ontmoet, die geen vrees kende! HOOFDSTUK VI. Het is gemakkelijk om met de uitdruk king „zonder vrees" te schermen; Ge raldi's zenuwen waren juist een tikje ster ker dan staaldraad, maar hij begreep dadelijk, dat er een verschil was tusschen hem en dezen zwaren, slappen man. Nu neef Edgar in het volle licht stond, kon men zich onmogelijk in hem vergissen; zijn zachte, volle stem, zijn gemoedelijke glimlach, zijn week lichaam, zijn elegante gebaren zeiden één ding, maar zijn oogen zeiden geheel wat anders. Het zou niet eerlijk zijn te beweren, dat Geraldi bang was, toen hij dezen man voor zich zag, maar een reeks onaangename denkbeelden en vergelijkingen flitsten door zijn brein en degene, welke bleef hangen, was de gedachte aan een witvlee- zigen octopus, die op zijn gemak in het water drijft, loerend met wreede armen en doodende oogen. Dit melodramatische idee deed Geraldi met een fluweelen glimlach de schouders ophalen; hij was besloten om zijn oogen wijd open te houden. „Laat ons nu bij het begin beginnen", „(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5