Hooioogst in de Wieringermeer - Verkiezing „Miss Engeland" DE HEKS VAN WINSLEA 75,l« Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. WIELERWEDSTRIJD VOOR AMATEURS VAN HERLIJN NAAR WARSCHAU. De start te Berlijn. Links de Poolsche deelnemers, rechts de Duitsche. DE ITALIAAN SC HE LEGERMANOEUVRES IN DE APENNIJNEN. De buitenlandsche officieren bij de oefeningen. V.l.n.r. één Belgische, drie Fransche en vier Duitsche officieren. naar het Engelsch van May Wynne. 31) Dit werd gereedelijk aangenomen; er TCrd bier geschonden en de zaken van het Gemeenebest werden zoo open moge lijk behandeld, want wie zou nu hebben verwacht, dat op klaarlichten dag een hand vol vijanden midden in het kamp zou durven doordringen, om daar gezellig 'n glas bier te drinken? Zoo goed ging de vlieger op tot dus verre, dat ze langzamerhand weer allen uaar hun posten terugkeerden en de „ka meraden", lachende en pratende, wat te gen de lage borstwering van de brug gin gen hangen, uitstekend verbergend de spanning, waarin zij verkeerden, terwijl ze tersluiks nu en dan een blik wierpen den kant van de stad uit, waar nu al wat Meer levendigheid ging heerschen. Intusschen had Morrice ze in de „Gou den Haan" nog slapende gevonden en zelfs zóó vast, dat het eenlge minuten duurde eer zijn herhaald kloppen op de deur be antwoord werd door een man met verwar de lokken en slaperig uiterlijk, die hem Voeg, wat hij verlangde. „Een onverwijld onderhoud met_ gene ral Rainsborough", klonk het gebiedend. „Een onderhoud met den generaal? Hoe kan dat nu, als hij nog in bed ligt?" Morrice's fronsen van de wenkbrauwen en een ongeduldig stampen met de schee- de van zijn sabel op den grond, deed den ander zien, dat hij niet den eersten den besten voor had. ..Waar is zijn kamer?" klonk het weer gebiedend. „Bij den ouden Beëlzebub hm ik bedoel bij de kort geknipte ha ren van onze heiligen ik verlang dat je mij onmiddellijk den weg wijst naar zijn kamer. Het noemen van den naam van ge neraal Cromwell alleen moest reeds vol doende zijn om de traagste tot spoed aan te drijven". „Dergelijke beweringen hebben we de laatste maanden al zoo dikwijls gehoord!" antwoordde de man met een uitdrukking op het gelaat, waaraan wel te zien was, dat de vloek van den koningsgezinde hem niet ontgaan was. „Bovendien; een slag op het hoofd met de harde hand van vrouw Johnson drijft mij meer tot spoed aan, dan het noemen van den naam van koning of protector. Nu, de generaal is in de ka mer aan het eind van de galerij hier" hij wees met den vinger naar boven „en zal wel niet zoo heel moeilijk wakker te krijgen zijn, daar hij niets dan water heeft gedronken, om het taaie kapoentje van gisterenavond te verzwelgen en een preek heeft gelezen bij wijze van nagerecht". Intusschen kwam er toch wat meer be weging in hem, toen hij zich maar een maal een zilverstuk rijker voelde; ja, hij had bijna een koningsgezind liedje begon nen te fluiten, want inderdaad vond Jeremiah Topman het opdrinken van de restjes uit de wijnflesschen meer naar zijn smaak, dan het leeggooien van half ge vulde waterkannen. Kingsley, een van de beide heeren, die Morrice naar het logement had vergezeld, stond buiten op het voorplein en hield de drie paarden in gereedheid, terwijl hij praatte met den soldaat, die als gids had gediend. Maar Gerald Alnutt, die mee het logement was binnengegaan, en den be diende nu nakeek, vroeg met een wenk brauwfronsen: „Wat zei die kerel? De kamer boven, aan het eind van de galery? Denkt u, dat wij geloof kunnen slaan aan zijn woorden?" Morrice glimlachte eens in het vooruit zicht van zulk een stoutmoedig avontuur en antwoordde op fluisterenden toon: „Een van beiden: óf de man sprak de waarheid, óf we loopen zóó in de fuik!" waarna hij de trap opliep, die naar de galerij voerde, met aan één kant een leu ning en waarop drie slaapkamers uit kwamen. Uit de eerste twee kamers werd luid gesnork vernomen, maar uit die op het eind van de galerij klonk geenerlei geluid. „Kom", fluisterde Morrice, „dralen is falen!" En met vaste hand draaide hij den knop van de deur om. Die deur ging makkelijk open en gaf toegang tot een ruime kamer, schaars ge meubileerd, maar kraakzindelijk. In het bed lag een man van middelbaren leeftijd, die zidh op den eenen elleboog had opgericht en naar dien onverwachten be zoeker staarde met de verbazing van iemand, die ineens uit den slaap is gewekt. Het sobere snit van hun kleeding bracht hem in het eerst van de wijs, wat betreft het doel van hun komst en kortaf vroeg hij hen, wat hen zoo zonder eenige plichtple gingen bij hem op de kamer bracht. Hij zou daaromtrent niet lang in het duister blijven, want kolonel Morrice, die met zijn pistool vlak vóór hem ging staan, deelde hem in weinig woorden mede, dat hij hun gevangene was. „Gevangene?" herhaalde hij en zou uit bed gesprongen en naar het venster geijld zijn, als Alnutt hem niet te vlug af was geweest. Dus midden in het vertrek gedreven en bedreigd met zwaard en pistool, zag hij wel in, dat hij de grootste voorzichtigheid moest betrachten tegenover deze onbe schaamde vijanden. „Wie zijt gij en wat is uw bedoeling daarmee, om mij zoo onverwacht te lijf te komen? Als het een petitie is voor de be vrijding van Morrice stak de hand op en sprak „U is onze gevangene, sir! Maar het ligt geheel aan u of u dadelijk gedood zult worden waartoe wij niet dan noode zul len overgaan of dat u zich onverwijld zult aankleeden en zonder verzet met ons mee zult rijden naar Pontefract". Rainsborough mompelde een vloek en staarde de mannen, die hem bedreigden, één voor één aan, met oogen, wijd open van nijd en verontwaardiging. Zonder eenige verheffing van stem had Morrice toch zoo nadrukkelijk gesproken, dat de generaal duidelijk inzag, hoe aan de hem gestelde keuze niet te ontko men viel. De dood kwam hem maar zeer weinig uitlokkend voor, terwijl het bloed hem nog zoo warm door de aderen stroomde, dan maar liever Cromwell's toom of wraak ge trotseerd. Bovendien: deze Cavaliers waren zeker maar pochers: de stilte daar buiten was toch wel een bewijs, dat geen ko ningsgezinde macht kon zijn binnen gedrongen in Doncaster, en waarschijnlijk was dit geheel maar een zeepbel, die on middellijk vervliegen zou, zoodra hij zich op straat vertoonde. Dus besloot de gene raal om zijn lichaam te redden, de gestel de voorwaarden aan te nemen en begon hij zich ijlings te kleeden. Ondertusschen sprak hij geen woord, ofschoon het in hooge mate Alnutt's ongeduld wekte, dat zijn gebed zoo lang duurde, want het leek den jongen Cavalier, dat dit slechts een voorwendsel van den gevangene was, om zijn lot te ontkomen. Morrice had zich reeds meester gemaakt van het zwaard van den generaal, en toen die zich gereed verklaarde om hen te ver gezellen, deed hij de deur open en ging voor de trap af, terwijl Gerald Alnutt volgde, zoodat Rainsborough, tusschen die twee ingesloten, weinig kans had te ont snappen. Op het voorplein stond Kingsley alleen, ofschoon hij nu vier paarden bij den teu gel hield: de soldaat, die als gids had dienst gedaan, was teruggekeerd naar zijn post aan de Noordpoort. Een slonzige meid was bezig de gang te doen toen het drietal voorbij ging. Zij bleef met open mond tegen den muur staan kijken en vroeg zich af, waarom de middelsfe van de heeren zoo wit zag en zoo boos keek. Rainsborough was inderdaad het ver nederende van zijn positie gaan beseffen en hij zon reeds op wraak op die onbe schaamde vijanden, die óf gek, óf dronken moesten zijn. Kingsley kwam snel naderbij met de paarden en zijn gelaat helderde op, ïoen hij den gevangene zag. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5